ECLI:NL:RBAMS:2024:3710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/2576
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening tegen ambtshalve verhuizing door de gemeente Amsterdam

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die ambtshalve is verhuisd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, toegewezen. Verzoeker was van mening dat hij nog steeds op zijn oorspronkelijke adres woonde en had bezwaar gemaakt tegen de verhuizing. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is, omdat er ernstige gebreken in de voorbereiding van het besluit zijn geconstateerd. Verweerder had nagelaten om een voornemen tot inschrijving op het nieuwe adres te versturen, waardoor verzoeker niet in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken. Bovendien is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de woonsituatie van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van verweerder. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2576

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. A. Hussaini),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E. Carter).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van verweerder om hem ambtshalve te verhuizen van het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] naar de [straatnaam 2] [huisnummer 2] .
1.2.
Met het besluit van 26 april 2024 heeft verweerder verzoeker ambtshalve in de BRP [1] verhuisd van het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] naar het adres [straatnaam 2] [huisnummer 2] . Op zitting heeft verweerder echter aangegeven dat met het besluit van 30 mei 2024 het besluit van 26 april 2024 is ingetrokken. Het eerdere besluit was volgens verweerder namelijk niet volledig. Met het besluit van 30 mei 2024 heeft verweerder verzoeker ambtshalve ingeschreven op het adres [straatnaam 2] [huisnummer 2] omdat verzoeker volgens verweerder niet meer op het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] woont en geen verhuizing heeft doorgegeven. Daarnaast heeft verweerder met het besluit van 30 mei 2024 verzoeker een boete opgelegd van € 325,- vanwege het niet voldoen aan zijn informatieverplichting. Tussen partijen staat vast dat zowel het bezwaar als het verzoek om een voorlopige voorziening zien op het besluit van 30 mei 2024. De voorzieningenrechter stelt daarom op grond van artikel 8:81, vierde lid, en artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vast dat het voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening van rechtswege ziet op het besluit van 30 mei 2024 (hierna: het bestreden besluit).
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder op zitting heeft toegezegd dat de opgelegde boete van € 325,- niet zal worden geïnd gedurende de bezwaarprocedure.
3.1.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de afweging of er een (spoedeisend) belang is voor het treffen van een voorziening, kan de voorzieningenrechter ook betrekken of het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden.
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is en wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Overwegingen
4. Verzoeker stelt dat hij het adres aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] als zijn hoofdverblijf beschouwd. Hij verblijft soms op het adres van zijn ex-partner aan de [straatnaam 2] [huisnummer 2] om bij zijn kinderen te zijn wanneer zijn ex-partner naar afspraken moet. Volgens verzoeker heeft hij reeds alle benodigde bewijsmaterialen verstrekt om zijn verblijf op het adres aan de [straatnaam 1] [huisnummer 1] aan te tonen, inclusief verklaringen van buren die kunnen bevestigen dat hij daar wel degelijk woont. Het is voor verzoeker onbegrijpelijk waarom er bij verweerder zonder degelijk onderzoek twijfel blijft bestaan over zijn woonsituatie.
5. Uit artikel 2.20, tweede lid, van de Wet BRP [2] volgt dat indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd in gebreke is met het doen van aangifte, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft ambtshalve zorgdraagt voor opneming van gegevens betreffende dat adres. Op grond van het derde lid, onder c, van artikel 2.20 van de Wet BRP wordt als datum van adreswijziging bij ambtshalve opneming opgenomen: de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
6. Verweerder heeft slechts in het kader van de uitschrijving van verzoeker uit de BRP van het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] twee voornemens verstuurd. Op 24 januari 2024 heeft verweerder per brief een voornemen tot het registreren als “vertrokken naar een onbekend adres” naar verzoeker verstuurd. Dit voornemen houdt in dat er twijfel is ontstaan over de daadwerkelijke woonplaats van verzoeker op het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] . Tevens wordt in dit voornemen gevraagd om bewijsstukken te overleggen als verzoeker wel nog zijn woonplaats heeft op het adres [straatnaam 1] [huisnummer 1] . Met een brief van
21 februari 2024 is dit voornemen herhaald. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder ten onrechte nagelaten om een voornemen tot inschrijving in de BRP op het adres [straatnaam 2] [huisnummer 2] te versturen. Dit is een ernstig gebrek in de voorbereiding van het besluit. Verzoeker is hierdoor namelijk niet in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze kenbaar te maken over de inschrijving op het adres [straatnaam 2] [huisnummer 2] en heeft ook geen mogelijkheid gehad om bewijsstukken aan te leveren om aan te tonen dat hij hier niet zijn woonplaats zou hebben.
7. Daarnaast blijkt uit de rapportage van het huisbezoek aan de [straatnaam 2] [huisnummer 2] dat er geen volledig huisbezoek heeft kunnen plaatsvinden. Toezichthouders van verweerder spraken eerst aan de intercom een man waarna ze aan de deur te woord werden gestaan door een vrouw. Zij verklaarde dat de man de vader is van haar kinderen en dat zij uit elkaar zijn. Hij zou alleen op de kinderen passen. Uit de rapportage blijkt vervolgens dat ondanks dat de toezichthouders de woning niet van binnen hebben mogen gezien zij wel het vermoeden hadden dat verzoeker hier verblijft. De toezichthouders hebben verder geen buurtonderzoek kunnen afleggen. Tot slot adviseren de toezichthouders in de rapportage om nader onderzoek te doen naar het adres [straatnaam 2] [huisnummer 2] . Uit het rapport of andere stukken uit het dossier blijkt echter niet dat een nader onderzoek heeft plaatsgevonden. Bij navraag over dit nadere onderzoek op zitting kon de gemachtigde van verweerder niet zeggen waarom dit niet heeft plaatsgevonden en ook kon zij niet zeggen of er nog onderzoek gedaan gaat worden in het kader van de bezwaarprocedure. Het, zonder verdere onderbouwing, nalaten van een nader onderzoek naar het adres geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook blijk van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit tot inschrijving op het adres [straatnaam 2] [huisnummer 2] . Tot slot is het enkele feit dat verzoeker aanwezig was in de woning van de ex-partner (waar ook zijn kinderen wonen) tijdens het huisbezoek volgens de voorzieningenrechter onvoldoende om vast te stellen dat hij daar zijn woonplaats heeft.
8. Voor wat betreft de woning op de [straatnaam 1] [huisnummer 1] merkt de voorzieningenrechter tot slot nog op dat verweerder ten onrechte de bewijsstukken die verzoeker heeft verstuurd om aan te tonen dat hij wel zijn woonplaats heeft op de [straatnaam 1] [huisnummer 1] niet heeft meegewogen in de beoordeling van het besluit.
9. Uit het voorgaande blijkt dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Het ambtshalve inschrijven van verzoeker op een ander adres is een ingrijpend besluit. Verzoeker heeft toegelicht dat het besluit ingrijpende gevolgen heeft voor de relatie met zijn ex-partner en kinderen, maar ook voor zijn recht op studiefinanciering en kinderopvangtoeslag en voor zijn huurovereenkomst met Stadgenoot. Deze belangen wegen zwaarder dan de belangen van verweerder bij het in stand houden van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

10.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe. Dit betekent dat verweerder de ambtshalve verhuizing van verzoeker van de [straatnaam 1] [huisnummer 1] naar de [straatnaam 2] [huisnummer 2] dient terug te draaien tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
10.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C.M. Schilder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.De Wet Basisregistratie Personen (Wet BRP).