ECLI:NL:RBAMS:2024:3700

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/13/750158 / KG ZA 24-367 VVV/MAH
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van een koopovereenkomst in kort geding met betrekking tot aandelenoverdracht en persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vordert de besloten vennootschap Peccretio B.V. dat de gedaagde vennootschap, aangeduid als [gedaagde 1], de aandelen in Preheca B.V. afneemt en de eerste tranche van de koopprijs van € 500.000,00 betaalt. De vordering is ingesteld in kort geding, omdat de overeengekomen uiterste betaal- en leveringsdatum van 31 juli 2023 reeds was verstreken. Peccretio stelt dat [gedaagde 1] in verzuim is, omdat zij de betaling niet heeft verricht. De gedaagde partij voert aan dat zij door omstandigheden buiten haar invloedssfeer niet kan nakomen, en beroept zich op overmacht. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroep op overmacht niet slaagt, omdat de gedaagde partij de risico's van financiering heeft aanvaard en geen financieringsvoorbehoud heeft gemaakt in de overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelt dat voldoende aannemelijk is dat de gedaagde partij verplicht is om de aandelen af te nemen en de eerste tranche te betalen. Daarnaast wordt de persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2], de bestuurder van [gedaagde 1], besproken. Peccretio stelt dat [gedaagde 2] onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, terwijl hij wist dat [gedaagde 1] niet kon nakomen. De voorzieningenrechter oordeelt dat Peccretio niet heeft aangetoond dat [gedaagde 2] wist of moest weten dat [gedaagde 1] niet kon nakomen, en wijst de vorderingen tegen [gedaagde 2] af. De gedaagde partij wordt veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst en betaling van de gevorderde bedragen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/750158 / KG ZA 24-367 VVV/MAH
Vonnis in kort geding van 20 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PECCRETIO B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres bij dagvaarding van 17 mei 2024,
hierna te noemen: Peccretio,
advocaat: mr. M.J.M. Derks te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat: mr. G. Reisenstadt te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Gedagvaard was tegen 30 mei 2024, 13:30 uur. Nadat mr. Reisenstadt kort voor de zitting om een nieuwe datum had gevraagd is de zitting verplaatst naar 6 juni 2024. Gedaagden zijn op die datum vrijwillig verschenen. Op de zitting heeft Peccretio de dagvaarding toegelicht en hebben gedaagden daartegen verweer gevoerd. Van beide zijden zijn producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.2.
Bij de zitting waren aanwezig:
- aan de kant van Peccretio: [naam 1] , directeur, met mr. Derks (en - niet in toga - haar kantoorgenoot mr. J. Peters).
- [gedaagde 2] (namens zichzelf en als bestuurder van [gedaagde 1] ) met mr. Reisenstadt.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Peccretio en [gedaagde 1] houden indirect 52,75% respectievelijk 42,25% van de aandelen in de onderneming [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ), op na te melden wijze. Kort gezegd gaat het in deze zaak om het aandelenpakket van 52,75%, dat (indirect) door Peccretio is (terug)verkocht aan [gedaagde 1] die echter niet afneemt en niet (de eerste termijn van € 5 ton) betaalt.
2.2.
Peccretio, de private investeringsmaatschappij van [naam 1] en [naam 2] , is enig aandeelhouder en bestuurder van Preheca B.V. (hierna: Preheca). Via Preheca heeft Peccretio enige jaren geleden € 1.890.000 geïnvesteerd in [bedrijf] tegen uitgifte van aandelen. Preheca houdt nu 52,75% van de aandelen in [bedrijf] .
2.3.
[gedaagde 1] is een financiële holding waarvan [gedaagde 2] enig aandeelhouder en bestuurder is. [gedaagde 1] houdt als gezegd 42,25% van de aandelen in [bedrijf] . De resterende 5 % worden gehouden door Tober B.V., een vennootschap van een voormalige manager van [bedrijf] .
2.4.
[bedrijf] is een houdstervennootschap die aandeelhouder is in vennootschappen in de Verenigde Arabische Emiraten en Duitsland met activiteiten in de gezondheidszorg. Het gaat om een door [gedaagde 2] ontwikkelde formule waarbij medische behandelingen in Duitsland worden aangeboden aan welvarende personen uit het Midden-Oosten.
[gedaagde 2] is de enige bestuurder van [bedrijf] .
2.5.
Schematisch weergegeven ziet de vennootschapsstructuur er als volgt uit:
2.6.
Eind 2022 hebben partijen gesproken over het door [gedaagde 2] via [gedaagde 1] (terug)kopen van de aandelen van Peccretio in het kapitaal van Preheca (hierna: de Aandelen). Daarmee zou [gedaagde 2] indirect weer 52,75% (bovenop zijn 42,25%) van de aandelen in [bedrijf] verwerven.
2.7.
In een door [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] en [bedrijf] en door [naam 1] en [naam 2] namens Peccretio en Preheca op 15 maart 2023 ondertekende
Term Sheetis het “beoogd proces” voor deze transactie vastgelegd. [gedaagde 1] zou, kort gezegd, bij een gunstige due diligence uitkomst aan beide zijden een koopprijs betalen voor de aandelen Preheca van € 1,89 miljoen (dus gelijk aan het door Peccretio geïnvesteerde bedrag), waarvan € 500.000,00 (hierna ook: Eerste Tranche) op de “Transactiedatum” zou worden betaald en de resterende € 1,39 miljoen binnen drie jaar daarna. Verder staat erin dat partijen de contracten (betreffende de verkoop en aandelenoverdracht) binnen 4 tot 6 weken willen uitwerken “met als doelstelling eea voor eind april af te ronden”.
2.8.
De transactie is uitgewerkt in een “Agreement to the acquisition of Preheca B.V.”, op 11 juli 2023 ondertekend namens Peccretio, [gedaagde 1] en Preheca (hierna: de Overeenkomst).
2.9.
Over de koopprijs is in de Overeenkomst bepaald, voor zover relevant:
“3
Consideration
3.1
The Consideration for the Shares and the rights pertaining thereto shall be equal to the amount EUR 1,890,000.-- (…) and
shall be broken down as follows:
i) EUR 500.000,00 (…) to be paid at Closing Date;
ii) EUR 1.390.000 (…) will, during a period of 36 months after Closing, be paid in the three following consecutive installments:
[gelijke termijnen, te betalen uiterlijk 1, 2 respectievelijk 3 jaar na
Closing Date– vzr.]
(…)”.
2.10.
Over de Closing is in de Overeenkomst bepaald, voor zover relevant:
“6
Closing
6.1
On the Closing Date, the following actions will be performed at the offices of the Civil-law Notary:
Pre-Closing Actions
a. a) The Parties establish that the Purchaser has transferred the part of the Consideration as referred to in Clause 3.1 sub i;
(...)
Closing Actions
a. a) The Shares are transferred and accepted, full discharge is granted for the payment of the (part of the) Consideration pursuant to Clause 3.1 sub i, and the transfer is acknowledged by means of execution of the Transfer Deed before the Civil Law Notary, subsequent to which the transaction is recorded into the Company's shareholders' register;
(…)”
2.11.
De Eerste Tranche van € 500.000,00 is door [gedaagde 1] niet betaald (noch enig ander bedrag). Vanaf augustus 2023 is door partijen en de notaris gecorrespondeerd over die betaling en de datum van Closing, die steeds opnieuw vooruit werden geschoven. Zo heeft [gedaagde 2] onder meer om een closing datum “eind september” 2023 en “rond 08-09 maart” 2024 verzocht.
2.12.
Bij brief van 12 maart 2024 heeft de advocaat van Peccretio aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geschreven dat [gedaagde 1] op grond van de Overeenkomst verplicht was om uiterlijk 31 juli 2023 de Aandelen af te nemen en de Eerste Tranche te betalen, maar dat zij dat niet heeft gedaan en daarom in verzuim is. Daarbij heeft Peccretio
- [gedaagde 2] persoonlijk aansprakelijk gesteld omdat hij bij het aangaan van de Overeenkomst wist of behoorde te weten dat [gedaagde 1] verplichtingen aanging die zij niet zou kunnen nakomen, en
- [gedaagde 1] gesommeerd tot betaling van de € 500.000,00 en € 40.690,30 aan wettelijke rente tot en met maart 2024 en tot medewerking aan de levering, en haar aansprakelijk gesteld voor de schade.
2.13.
In een brief van de advocaat van Peccretio van 28 maart 2024 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] staat dat [gedaagde 2] die dag telefonisch heeft gemeld dat (1) hij een SWIFT had ontvangen waaruit betaling van de financiering van MediMix voor de aandelen in Preheca zou blijken en dat daarom de Overeenkomst spoedig zou kunnen worden afgewikkeld, en (2) dat de afwikkeling is vertraagd door het overlijden van de CEO van de financier.
In de brief constateert de advocaat dat [gedaagde 1] niet aan de eerdere sommatie heeft voldaan en sommeert hij [gedaagde 2] om aan zijn informatieverplichtingen jegens Preheca (op grond van de met betrekking tot [bedrijf] gesloten aandeelhoudersovereenkomst) te voldoen.
2.14.
Bij e-mail van 5 april 2024, met drie bijlagen, heeft [gedaagde 2] aan de advocaat van Peccretio geschreven:
“Bijgaande 2 bevestigingen van onze klant, geeft u de referentie van de afgegeven verwachtte closing dates. Het illustreert enigszins de CEO/eigenaar wissel bij onze klant”.
Een van de bijlagen is een ongedateerd “Sales agreement Addendum” dat blijkens de aanhef een wijziging inhoudt van een koopovereenkomst (SPA) van 6 mei 2023 tussen
- als “Seller”: [bedrijf] en Surecare Ontario Ltd., en
- als “Buyer”: Global Comm Prop LLC (hierna: GCP), gevestigd in Florida.
2.15.
Bij brief van 16 april 2024 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft de advocaat van Peccretio gevraagd om de SPA van 6 mei 2023 te mogen ontvangen. Daarop is geen reactie gekomen.
2.16.
Na de dagbepaling in dit kort geding heeft [gedaagde 2] op 13 mei 2024 de advocaat van Peccretio gebeld en gezegd dat hij 15 mei 2024 de Eerste Tranche zou betalen. Op 14 mei 2024 ontving de advocaat per e-mail van [gedaagde 2] een ongedateerde brief (die volgens gedaagden dateert van 9 mei 2024) van GCP aan [bedrijf] , welke brief eindigt met:
“……if (..) the payment is not completed by May 20, 2024 then GCP will be in default of the agreement and subject to a penalty/liquidated damages of $ 500,000.”
2.17.
Er is niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Peccretio vordert, samengevat:
I. [gedaagde 1] , op straffe van een dwangsom, te veroordelen om de aandelen in Preheca af te nemen door:
a. betaling van de eerste tranche koopprijs van € 500.000,00 op de kwaliteitsrekening van de notaris conform artikel 6.1 a) (Pre-Closing Actions) van de Koopovereenkomst, en
b. ondertekening van de leveringsakte conform artikel 6.1 a) (Closing Actions) van de Koopovereenkomst,
II. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 46.325,55 aan wettelijke handelsrente over het bedrag van € 500.000,00 vanaf 1 augustus 2023 tot en met 3 mei 2024, te vermeerderen met wettelijke handelsrente vanaf 4 mei 2024 tot de dag dat de notariële akte van levering zal zijn gepasseerd,
III. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten, geschat op € 4.275,00,
IV. gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten met wettelijke rente.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Nakoming door [gedaagde 1]
4.1.
Allereerst zal de tegen [gedaagde 1] ingestelde vordering tot nakoming worden beoordeeld. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisend belang is aanwezig, nu - zoals hierna zal worden toegelicht - de door partijen overeengekomen uiterste betaal/leveringsdatum reeds lang is verstreken.
Closing Date 31 juli 2023
4.3.
[gedaagde 1] betwist dat de Closing Date 31 juli 2023 is, althans dat dit een fatale termijn was. Zij voert daartoe aan dat er in de Overeenkomst geen closing date bepaald is en dat uit de correspondentie met de notaris niet blijkt van een leveringsdatum op 31 juli 2023. Zij stelt dat in die correspondentie allerlei data worden genoemd tot ver in september 2023, maar geen fatale termijn.
4.4.
Dit verweer wordt niet gevolgd. Peccretio wijst er terecht op dat ‘Closing Date’ in de Overeenkomst is gedefinieerd als: “Ultimately July_, 2023 or such other date the Parties will agree in writing, on which the Shares are transferred”. Hiermee kan door partijen niet anders bedoeld zijn dan dat de levering van de Aandelen, tegen betaling van de Eerste Tranche, in de loop van juli dus niet later dan 31 juli 2023 moest plaatsvinden. Dat partijen na 31 juli 2023 nog regelmatig hebben overlegd en de datum voor closing op verzoek van [gedaagde 2] telkens hebben opgeschoven maakt dit niet anders. Dat geldt ook voor het feit dat er na “July” – mogelijk abusievelijk – geen cijfer is ingevuld. De suggestie van [gedaagde 1] dat partijen in het geheel geen datum voor de Closing zouden hebben willen afspreken, is niet serieus te nemen.
4.5.
Dit betekent dat voldoende aannemelijk is dat partijen zijn overeengekomen dat uiterlijk op 31 juli 2023 zou worden geleverd tegen betaling van de Eerste Tranche. Vaststaat dat [gedaagde 1] tot op heden niet heeft afgenomen en betaald.
Overmacht
4.6.
[gedaagde 1] voert aan dat zij wel wil maar niet kan nakomen. De levering kan geen doorgang vinden door een omstandigheid gelegen buiten de invloedssfeer van [gedaagde 2] . Zonder betaling (van € 2 miljoen) door GPC verkeert zij in betalingsonmacht en zolang de periode van onmogelijkheid duurt kan zij niet tot nakoming worden veroordeeld. Ondanks al haar acties weet [gedaagde 1] niet wanneer en of GPC gaat betalen. In dit kort geding moet er daarom vanuit worden gegaan dat nakoming niet meer mogelijk is en moet de vordering worden afgewezen, aldus steeds [gedaagde 1] .
4.7.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Kennelijk meent [gedaagde 1] dat haar niet-nakomen geen toerekenbare tekortkoming oplevert en beroept zij zich daarbij op overmacht. Voor een geslaagd beroep op overmacht is ingevolge artikel 6:75 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vereist dat de tekortkoming niet is te wijten aan de schuld van de debiteur en ook niet op grond van de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn risico komt. Dat het voor [gedaagde 1] moeilijk blijkt om € 500.000,00 (nog afgezien van de rest van de € 1,89 miljoen) te financieren is een omstandigheid die voor haar (bedrijfs)risico komt. Het gaat om professionele partijen. Partijen zijn geen financieringsvoorbehoud overeengekomen, noch een ander voorbehoud. [gedaagde 1] heeft daarmee welbewust de kans aanvaard dat zij geen financiering zou kunnen verkrijgen en toch zou moeten nakomen. Het beroep op overmacht slaagt dus niet en [gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot betaling van de Eerste Tranche en tot ondertekening van de leveringsakte (waarvan een concept als ‘schedule 2’ onderdeel uitmaakt van de Overeenkomst).
Wettelijke handelsrente en BIK
4.8.
Zoals hierboven is overwogen moet 31 juli 2023 als fatale datum voor de betaling van de Eerste Tranche worden aangemerkt. Peccretio vordert jegens [gedaagde 1] dus terecht wettelijke handelsrente vanaf 1 augustus 2023.
4.9.
Peccretio vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (BIK). Het gevorderde bedrag is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Daarom wordt jegens [gedaagde 1] € 4.275,00 toegewezen.
[gedaagde 2] persoonlijk aansprakelijk (Beklamel)?
4.10.
Peccretio stelt dat ook [gedaagde 2] (hoofdelijk) moet worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke handelsrente en BIK als voorschot op schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. [gedaagde 2] heeft als bestuurder van [gedaagde 1] voorafgaand aan het tekenen van de Overeenkomst op vragen van Peccretio uitdrukkelijk bevestigd dat [gedaagde 1] in staat was de Overeenkomst na te komen en hij heeft dat daarna nog diverse keren herhaald. Volgens Peccretio heeft [gedaagde 2] als bestuurder van [gedaagde 1] onrechtmatig jegens Peccretio gehandeld door namens [gedaagde 1] de Overeenkomst aan te gaan, terwijl hij wist of behoorde te weten dat [gedaagde 1] die overeenkomst niet kon nakomen. Dit is dermate onzorgvuldig dat [gedaagde 2] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, aldus Peccretio.
4.11.
[gedaagde 2] brengt daar het volgende tegenin. Van persoonlijke aansprakelijkheid is geen sprake, nu de hoge lat van de ‘Beklamel-norm’ niet wordt gehaald. Ten eerste is verhaal niet onmogelijk. Ten tweede geldt dat [gedaagde 2] voor het sluiten van de Overeenkomst met Peccretio door de overeenkomst van 6 mei 2023 tussen [bedrijf] en GCP zekerheid had bewerkstelligd dat [bedrijf] recht had op voldoende betalingen om tenminste de Eerste Tranche te kunnen voldoen. Uit alles blijkt dat [gedaagde 2] van harte wilde meewerken en door het uitblijven van de betalingen minstens zo verrast was als Peccretio.
4.12.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Voor een geslaagd beroep op bestuurdersaansprakelijkheid op grond van de Beklamel-norm is nodig dat vast komt te staan dat de bestuurder van een vennootschap ten tijde van het aangaan van de transactie al wist of moest weten dat de vennootschap de transactie niet kon nakomen en geen verhaal zou bieden voor de door die wanprestatie veroorzaakte schade.
4.13.
Dit is een hoge lat en het is aan de eiser om aan te tonen dat die wordt gehaald. Daar is Peccretio naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in geslaagd, zoals hierna zal worden toegelicht.
4.14.
Niet (voldoende) gesteld of gebleken is dat [gedaagde 1] geen verhaal zal bieden voor de door haar wanprestatie veroorzaakte schade. Maar ook als die eerste horde wel genomen zou kunnen worden, is niet te verwachten dat een bodemrechter persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde 2] zal aannemen. [gedaagde 1] heeft namelijk niet voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 2] ten tijde van de ondertekening van de Overeenkomst op 11 juli 2023 wist of behoorde te weten dat [gedaagde 1] de € 500.000,00 op (of kort na) 31 juli 2023 niet zou kunnen betalen.
4.15.
Volgens Peccretio moest [gedaagde 2] dit weten omdat de overeenkomst met GCP van 6 mei 23 was gesloten met de verkeerde vennootschap: niet met [gedaagde 1] maar met [bedrijf] . Dat betoog wordt niet gevolgd, omdat geld dat binnenkomt op het niveau van de dochter ( [bedrijf] – waarvan [gedaagde 2] ook bestuurder is) (mede) ten goede kan komen aan een aandeelhouder ( [gedaagde 1] ) door dividenduitkering of anderszins. Overigens is het ook niet geheel onverwacht dat [gedaagde 2] via de werkmaatschappij [bedrijf] zou trachten geld te verdienen. De Term Sheet van 15 maart 2023 vermeldt immers op p. 1 dat [gedaagde 1] / [gedaagde 2] nog wel mogelijkheden ziet voor [bedrijf] “om diens goede netwerk in de medische sector in te zetten voor potentiële strategische samenwerkingen, zoals de distributie van medical devices”.
4.16.
Ook blijkt volgens Peccretio uit berichten van [gedaagde 2] voorafgaand aan het tekenen van de Overeenkomst dat hij zelf twijfelde of betaling haalbaar was. Peccretio wijst in dat verband met name op een e-mail van [gedaagde 2] van 14 april 2023.
Daarin staat, voor zover relevant:
“(…) Er is zekerheid van de eerste betaling (…) – er is geen absolute zekerheid, over verdere betalingen (…). Er is ondernemers geloof om het volledige contract uit te voeren, waarvoor de commitment opgetekend wordt.
Kunnen we lang of kort over praten maar er kunnen geen verdere garanties afgegeven worden. (…)”
Daaruit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter hoogstens worden afgeleid dat [gedaagde 2] weliswaar twijfelde over met name de financiering van het uitgestelde deel van de koopsom, maar meende dat de eerste betaling verzekerd was en ervan uitging dat het zou lukken. In de haalbaarheid van de Eerste Tranche bleef hij blijkens de overgelegde correspondentie zelfs tot kort voor de dagvaarding geloven. Er kan echter niet uit worden afgeleid dat [gedaagde 2] ten tijde van het sluiten van de Overeenkomst wist of behoorde te weten dat [gedaagde 1] de € 500.000,00 op (of kort na) 31 juli 2023 niet zou kunnen betalen.
4.17.
In de dagvaarding noemde Peccretio nog een tweede grond voor ‘Beklamel-aansprakelijkheid’, te weten dat [gedaagde 2] zou hebben bewerkstelligd dat [gedaagde 1] de Overeenkomst niet is nagekomen. Peccretio heeft deze grond echter niet concreet gemaakt en ter zitting heeft Peccretio uitsluitend de eerste grond (‘wist of behoorde te weten dat [gedaagde 1] niet kon nakomen’) genoemd. De voorzieningenrechter zal daarom aan deze tweede grond voorbij gaan.
Schending aandeelhoudersovereenkomst; tegenstrijdig belang
4.18.
Peccretio stelt dat gedaagden (ook) onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld wegens schending van de aandeelhoudersovereenkomst en wegens handelen met tegenstrijdig belang. Peccretio motiveert dit als volgt. Het is niet duidelijk wat de aard en inhoud is van de transactie tussen [bedrijf] en de in de documenten genoemde partij GPC. Preheca is (als aandeelhouder van [bedrijf] ) op geen enkele manier door [gedaagde 2] op de hoogte gesteld van deze transactie, laat staan dat zij daaraan goedkeuring heeft gegeven. Daarmee hebben [bedrijf] en [gedaagde 2] in strijd gehandeld met artikel 3.2 (informatieplicht) van de aandeelhoudersovereenkomst die is gesloten op 27 juli 2017. Daarnaast heeft [gedaagde 2] in strijd gehandeld met de tegenstrijdig belang regeling in artikel 16 lid 4 van de statuten van [bedrijf] omdat hij als bestuurder van [bedrijf] een overeenkomst heeft gesloten namens [bedrijf] en financiële middelen heeft aangewend van [bedrijf] voor het verkrijgen van een financiering van [gedaagde 1] , een vennootschap waarvan hij enig aandeelhouder en bestuurder is, aldus steeds Peccretio.
4.19.
De stelling van Peccretio dat [gedaagde 2] financiële middelen van [bedrijf] heeft aangewend voor het verkrijgen van een financiering van [gedaagde 1] (welke gedachte Peccretio op grond van formuleringen van GCP heeft kunnen opvatten) is niet waar. De bijdrage aan de verkrijging van een letter of credit door GCP is door [gedaagde 1] betaald, niet door [bedrijf] . Dat blijkt uit de door gedaagden overgelegde betalingsbewijzen. Voor het overige stuiten deze stellingen af op gebrek aan causaal verband tussen de verweten gedragingen en de schade die Peccretio wil vorderen. Het is heel wel mogelijk dat informatie- of goedkeuringsverplichtingen onder de aandeelhoudersovereenkomst niet zijn nagekomen. Echter voor zover dat het geval is, mist er een causaal verband tussen die normschendingen en de niet of vertraagde nakoming van de koopovereenkomst. De vorderingen jegens [gedaagde 2] voor vertragingsrente en buitengerechtelijke kosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
Conclusie
4.20.
De slotsom is dat [gedaagde 1] tot nakoming en tot betaling van de gevorderde wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten zal worden veroordeeld. Een termijn van twee weken voor de nakoming komt redelijk voor. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt zoals vermeld in de beslissing. De vorderingen tegen [gedaagde 2] zullen worden afgewezen.
4.21.
[gedaagde 1] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Peccretio worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.017,84
4.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de aandelen in Preheca af te nemen door:
a. betaling van de eerste tranche koopprijs van € 500.000,00 (vijfhonderdduizend euro) op de kwaliteitsrekening van de notaris conform artikel 6.1 a) (Pre-Closing Actions) van de Koopovereenkomst, en
b. ondertekening van de leveringsakte conform artikel 6.1 a) (Closing Actions) van de Koopovereenkomst,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Peccretio een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet voldoet aan de veroordeling, bedoeld in 5.1, tot een maximum van € 150.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Peccretio te betalen een bedrag van € 46.325,55 (zesenveertigduizenddriehonderdvijfentwintig euro en vijfenvijftig eurocent) aan wettelijke handelsrente (1 augustus 2023 tot en met 3 mei 2024), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 500.000,00 vanaf 4 mei 2024 tot de dag dat de notariële akte van levering zal zijn gepasseerd,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om aan Peccretio te betalen een bedrag van € 4.275,00 aan buitengerechtelijke kosten,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van € 8.017,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als het vonnis wordt betekend,
5.6.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2024.
Type: MAH
Coll: BB