ECLI:NL:RBAMS:2024:3687

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/13/738006 / HA ZA 23-737
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van boete-rentebeding in kredietovereenkomst tussen OPR-Finance B.V. en eenmanszaak ERP-i-MAX

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen OPR-Finance B.V. en de eenmanszaak ERP-i-MAX. OPR-Finance, een bedrijf dat zich richt op het verstrekken van korte termijn kredieten, had een kredietovereenkomst gesloten met de gedaagde, die een eenmanszaak runt. De rechtbank heeft het boete-rentebeding in de algemene voorwaarden van OPR-Finance vernietigd op basis van artikel 6:233 van het Burgerlijk Wetboek, omdat het als onredelijk bezwarend werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de totale kosten van de lening, inclusief rente en opnamevergoeding, onredelijk hoog waren en dat de gedaagde niet voldoende was geïnformeerd over de financiële gevolgen van de kredietovereenkomst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat OPR-Finance haar zorgplicht niet heeft geschonden bij het verstrekken van het krediet. De gedaagde had een kredietaanvraag ingediend en OPR-Finance had de kredietwaardigheid gecontroleerd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de kredietovereenkomst te begrijpen of dat hij niet voldoende was geïnformeerd. De vordering van OPR-Finance tot betaling van het openstaande bedrag werd toegewezen, met uitzondering van de boete rente, die werd afgewezen. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen, maar deze werden gecorrigeerd naar het juiste percentage. De tegenvordering van de gedaagde werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/738006 / HA ZA 23-737
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
OPR-FINANCE B.V.,
gevestigd te Hilversum,
eiseres,
verweerster in de tegenvordering (reconventie),
advocaat mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in de tegenvordering (reconventie),
advocaat mr. K.G.O. Afriyieh te Haarlem.
De rechtbank noemt partijen OPR en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
De volgende stukken zitten in het dossier:
  • de dagvaarding van 1 augustus 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord met tegenvordering, met producties,
  • de conclusie van antwoord op de tegenvordering, met productie,
  • het tussenvonnis van 6 december 2023, waarbij de rechtbank de mondelinge behandeling heeft bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 januari 2024,
  • de akte uitlating van OPR van 6 maart 2024, met producties,
  • de akte uitlating van [gedaagde] van 6 maart 2024.
1.2.
Na de mondelinge behandeling zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over artikel 6:233 Burgerlijke Wetboek. Daarbij hebben zij hun te nemen akte op voorhand met de andere partij gedeeld, zodat in de uiteindelijke akte ook een reactie op de akte van de wederpartij opgenomen kon worden. [gedaagde] is na het nemen van de aktes in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de producties van OPR bij haar akte, maar heeft daar geen gebruik van genaakt.
1.3.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag vonnis wijst.

2.De feiten

2.1.
OPR is een bedrijf dat is gespecialiseerd in het verstrekken van korte termijn kredieten.
2.2.
[gedaagde] drijft een eenmanszaak onder de naam ERP-i-MAX. Hij houdt zich bezig met advisering en ondersteuning op het gebied van informatietechnologie.
2.3.
[gedaagde] heeft een aanvraag ingediend bij OPR voor een krediet. Daarop heeft OPR op maandag 20 december 2021 een e-mail gestuurd met het verzoek de volgende documenten toe te sturen:
• Jaarcijfers en of IB-aangifte 2020;
• Zakelijke banktransacties 01-01-2021 t/m vandaag in een MT940-bestand.
[gedaagde] heeft daarop de verzochte documenten aan OPR gestuurd. Uit de documenten bleek dat [gedaagde] op dat moment een krediet had bij QELD met een hoofdsom van € 20.000.
2.4.
OPR en [gedaagde] hebben naar aanleiding van de kredietaanvraag telefonisch contact gehad.
2.5.
OPR en [gedaagde] hebben vervolgens op 21 december 2021 een twee pagina’s tellende kredietovereenkomst gesloten waarbij OPR een rekeningcourantkrediet heeft verstrekt aan [gedaagde] met een limiet van € 25.000.
2.6.
In artikel 3 van de kredietovereenkomst staat:

3. Aflossing, rente en opnamevergoeding
De leningnemer is verplicht het opgenomen krediet in maandelijkse termijnen af te lossen. De minimale maandelijkse aflossing bedraagt 4% van het opgenomen krediet met een minimum van € 200,00 per maand. De leningnemer kan het opgenomen krediet ook in één keer aflossen.
De leningnemer is een rente van 3.5% per maand verschuldigd over het opgenomen krediet. De leningnemer gaat ermee akkoord dat de leninggever de rente maandelijks achteraf in rekening brengt aan de leningnemer op de eerstvolgende factuur.
Voor het gebruik van de kredietfaciliteit is leningnemer een opnamevergoeding van 3% van het opgenomen krediet verschuldigd. De leningnemer gaat ermee akkoord dat de leninggever de opnamevergoeding in rekening brengt aan de leningnemer op de eerstvolgende factuur. (…)”
In artikel 4 van de kredietovereenkomst staat:

4. Verzuim
Indien de leningnemer in gebreke blijft met enige betalingsverplichting onder, of in verband met, deze kredietovereenkomst of sprake is van een opeisingsgrond genoemd in artikel 12 of 13 van de Algemene Voorwaarden OPR-Bedrijfskrediet Flex dan is de leninggever onder meer gerechtigd om onmiddellijke aflossing van het opgenomen krediet, eventuele opnamevergoeding en (boete)rente te vorderen, haar vordering op de leningnemer uit handen te geven aan een derde en het Centraal Krediet Informatiesysteem van de Stichting Bureau Krediet Registratie in kennis te stellen van de nalatigheid van de betalingsverplichting die uit deze kredietovereenkomst voortvloeit. (…)
De rechten van de leninggever op grond van deze kredietovereenkomst kunnen zo vaak als nodig uitgeoefend worden, zijn cumulatief en zonder uitsluiting van diens overige rechten. Het niet (onmiddellijk) uitoefenen van enig recht van de zijde van de leninggever geldt niet als verklaring van afstand van dat recht noch doet dit daaraan afbreuk. (…)
De leningnemer begrijpt en gaat ermee akkoord dat zij volledig aansprakelijk is voor alle (juridische) kosten die de leninggever maakt voor het incasseren van het opgenomen krediet, (boete)rente en kosten indien zij in verzuim is of op enigerlei andere wijze haar verplichtingen onder deze kredietovereenkomst niet nakomt. (…)”
2.7.
Op de overeenkomst zijn algemene voorwaarden van OPR (ALGEMENE VOORWAARDEN VOOR EEN OPR-BEDRIJFSKREDIET) van toepassing. Deze zijn opgenomen in een apart document, beslaan 4 pagina’s en bevatten onder meer de volgende bepalingen:
in de aanhef:
“Voordat de Leninggever besluit om een krediet te verstrekken, zal zij de
kredietwaardigheid van een Leningnemer controleren.”
in artikel 3.3:
“3.3 Boeterente
Indien (enige) Termijn niet op de vervaldatum wordt betaald, dan is de Leningnemer een jaarlijkse boeterente verschuldigd op de vervallen onbetaalde Termijn vanaf de vervaldatum tot het moment van (algehele) voldoening aan de Leninggever van de onbetaalde Termijn.
De jaarlijkse boeterente bedraagt 13,9% en wordt berekend over een jaar met 365 dagen (de “Boeterente”).”
in artikel 8:
“8. CREDIT CHECK
Voordat de Leninggever een lening verstrekt en tijdens de periode dat een Leningnemer enig bedrag verschuldigd is aan de Leninggever, zal door de Leninggever gebruik worden gemaakt van een professionele derde partij die voor haar de solvabiliteit van de Leningnemer en/of haar bestuurders en/of haar borgen zal controleren.”
2.8.
OPR heeft bij e-mail van 8 februari 2023 de volledige lening opgeeist in verband met een betalingsachterstand. Op dat moment had [gedaagde] per saldo € 24.179,90 aan krediet opgenomen. De openstaande rente bedroeg € 2.517,57 en de boeterente € 89,98. [gedaagde] heeft een bedrag van € 850 voldaan.
3. Het geschil
De vordering van OPR
3.1.
OPR vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 25.937,45, te vermeerderen met de contractuele rente van 13,9% over dit bedrag vanaf 9 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede buitengerechtelijke kosten € 4.691,32, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
OPR legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] is in gebreke gebleven met de verplichte maandelijkse aflossingen op het opgenomen krediet. Krachtens artikel 3 van de kredietovereenkomst was [gedaagde] verplicht het opgenomen krediet in maandelijkse termijnen af te lossen. Voor het gebruik van de kredietfaciliteit was [gedaagde] daarnaast een opnamevergoeding van 3% van het opgenomen krediet verschuldigd. Ook deze vergoeding is niet door [gedaagde] betaald. [gedaagde] is krachtens artikel 3 van de kredietovereenkomst een rente van 3,5% per maand verschuldigd over het opgenomen krediet. Doordat OPR geruime tijd geen aflossing heeft ontvangen is de vordering van OPR op [gedaagde] opgelopen tot boven de kredietlimiet van € 25.000. In verband met de betalingsachterstand is OPR krachtens artikel 4 van de kredietovereenkomst gerechtigd om onmiddellijke aflossing van het opgenomen krediet, eventuele opnamevergoeding en (boete)rente te vorderen. Op 8 februari 2023 heeft OPR de volledige lening opgeeist in verband met de betalingsachterstand. [gedaagde] heeft een bedrag van € 850 in mindering voldaan, maar verdere betalingen zijn uitgebleven. Vermeerderd met de contractuele rente vanaf die datum bedraagt de vordering van OPR per 9 juli 2023 € 25.937,45. Dit moet [gedaagde] alsnog voldoen plus de boeterente vanaf 9 juli 2023. Op grond van artikel 4 van de kredietovereenkomst zijn de buitengerechtelijke incassokosten 15% van het openstaande saldo, te weten € 4.691,32.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
De tegenvordering van [gedaagde]
3.4.
vordert, samengevat:
  • voor recht te verklaren dat OPR tekort is geschoten in de nakoming van de kredietovereenkomst/onrechtmatig heeft gehandeld door de zorgplicht te schenden;
  • voor recht te verklaren dat [gedaagde] de kredietovereenkomst met OPR ontbindt;
- de schade van [gedaagde] te bepalen op gelijke hoogte met de vordering in conventie, € 25.937,45, te vermeerderen met 13.9% rente;
- voor recht te verklaren dat door deze schade die [gedaagde] lijdt, [gedaagde] niets meer aan OPR verschuldigd is;
- OPR te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
[gedaagde] stelt dat er sprake is van wanprestatie en/of onrechtmatig handelen aan de kant van OPR. Volgens [gedaagde] is OPR haar contractuele zorgplicht niet nagekomen. OPR zou namelijk bij de aanvraag van het krediet op geen enkel moment om cijfermatige informatie hebben gevraagd om te beoordelen of [gedaagde] wel solvabel was. De stelling van [gedaagde] is dat als OPR wel haar zorgplicht was nagekomen, zij de kredietaanvraag had moeten afwijzen. Door de afwijzing zou [gedaagde] het krediet niet kunnen krijgen en had hij vervolgens ook geen schade geleden.
3.6.
OPR voert verweer.

4.De beoordeling

de vordering van OPR

4.1.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij meerdere termijnen niet tijdig heeft voldaan. Het gevolg daarvan is dat het gevorderde bedrag van € 25.937,45 op grond van artikel 4 van de kredietovereenkomst volledig opeisbaar is geworden.
OPR heeft haar zorgplicht niet geschonden
4.2.
[gedaagde] voert aan dat OPR haar contractuele zorgplicht heeft geschonden voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst. Er is geen rekening gehouden met het feit dat [gedaagde] de Nederlandse taal niet beheerst. Hij is daardoor niet goed geïnformeerd over de kredietovereenkomst. Verder heeft OPR in strijd met haar algemene voorwaarden geen deugdelijke controle gedaan op de kredietwaardigheid van (de eenmanszaak van) [gedaagde] . Zo is niet gekeken naar de cijfers, de jaarrekening of de winst- en verliesrekening. Ook is niet onderzocht of er wel voldoende opdrachten binnenkwamen. OPR heeft alleen gekeken naar de omzet en dat is onvoldoende om te beoordelen of [gedaagde] solvabel genoeg is om aan de vereisten voor het verstrekken van een krediet te voldoen. Bovendien wist OPR van het krediet bij QELD. Zij had daarom nader onderzoek moeten doen. Ten tijde van het verstrekken van het krediet door OPR had de eenmanszaak van [gedaagde] een negatief eigen vermogen. De eenmanszaak was dus niet solvabel en OPR had het krediet daarom niet mogen verstrekken, aldus steeds [gedaagde] .
4.3.
OPR bestrijdt gemotiveerd dat zij haar zorgplicht heeft geschonden voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst. Tijdens de mondelinge behandeling heeft OPR toegelicht hoe de controle van de kredietwaardigheid is verlopen. Eerst heeft zij gecontroleerd of [gedaagde] voldeed aan drie vereisten voor het verstrekken van een lening: geen BKR registratie, een minimum omzet en de eenmanszaak moest minimaal een jaar actief zijn. Aan deze eisen werd voldaan. Daarna werd met behulp van een softwareprogramma een controle gedaan van de solvabiliteit. Daarbij kwamen geen verdachte elementen naar boven. Ten slotte heeft OPR telefonisch vragen gesteld aan [gedaagde] onder meer over de status van het krediet bij QELD. [gedaagde] heeft daarop meegedeeld dat het krediet bij QELD bedoeld was voor de aanschaf van een tweede bedrijfsauto, dat die bedrijfsauto net was verkocht en dat hij het hele krediet aan het einde van die week of begin van de daarop volgende week zal kunnen aflossen met de opbrengst uit de verkoop. OPR heeft meegedeeld dat het mogelijk is om het krediet van € 25.000 aan te bieden als [gedaagde] het krediet bij QELD zou aflossen. Ook heeft OPR gevraagd naar opdrachten waarop [gedaagde] heeft geantwoord dat hij werkzaam was voor Uniqure. Verder heeft OPR in het telefoongesprek meegedeeld dat een samenvatting van het telefoongesprek en documenten over het krediet hem zullen worden toegestuurd. Daarbij heeft OPR gevraagd hoe goed [gedaagde] ’ begrip van de Nederlandse taal is, omdat de documentatie in het Nederlands is en het telefoongesprek in het Engels werd gevoerd. [gedaagde] heeft daarop geantwoord dat lezen in het Nederlands voor hem geen probleem is. Ten slotte heeft OPR aangegeven dat [gedaagde] contact op kan nemen als hij nog vragen heeft.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het vorenstaande niet dat OPR haar zorgplicht heeft geschonden. OPR heeft gedaan wat in de gegeven omstandigheden van haar verwacht mocht worden. Specifiek ten aanzien van het bij aanvang nog bestaande krediet bij QELD overweegt de rechtbank dat het voldoende is dat OPR dit krediet heeft besproken met [gedaagde] . [gedaagde] heeft daarbij meegedeeld dat hij het krediet binnen een week zou aflossen. De daadwerkelijke aflossing van dit krediet is een omstandigheid die in de risicosfeer van [gedaagde] ligt en de zorgplicht bij de financiering van een eenmanszaak strekt niet zover dat OPR ook had moeten controleren of het krediet daadwerkelijk was afgelost. Dat geldt ook voor de stelling van [gedaagde] dat hij de Nederlandse taal niet begrijpt. Hij heeft desgevraagd zelf aangegeven Nederlands te kunnen lezen. Het kan OPR dan niet worden verweten dat zij [gedaagde] onvoldoende heeft geïnformeerd of anderszins tekortgeschoten is in de zorgplicht omdat [gedaagde] geen Nederlands zou kunnen.
4.5.
Met het doorlopen van deze procedure heeft OPR dus voldaan aan haar contractuele plicht om de kredietwaardigheid te controleren. Ook heeft zij voldaan aan haar informatieplicht. De conclusie is dat dit verweer niet slaagt.
boetebeding is onredelijk bezwarend
4.6.
[gedaagde] voert verder aan dat de bepaling in de algemene voorwaarden ten aanzien van de kredietkosten, rente en boetes onredelijk bezwarend is en daarom vernietigd dient te worden. Het sluiten van kredietovereenkomsten behoort niet tot de normale bedrijfsvoering van de eenamsnzaak van [gedaagde] . [gedaagde] heeft ook geen expertise op dat gebied. Daarnaast beheerst hij de Nederlandse taal niet en is hij niet goed geïnformeerd over de kredietkosten, rente en boeterente in de algemene voorwaarden.
4.7.
OPR bestrijdt dit. Volgens haar zijn de kosten inzichtelijk weergegeven in de kredietovereenkomst. Deze kosten zijn voorzienbaar en eenvoudig uit te rekenen. Een kredietovereenkomst is geen complex financieel product. Er is dus geen specifieke kennis nodig om de bepalingen te lezen en te begrijpen. Van een ondernemer als [gedaagde] , die werkzaamheden verricht op een bepaald werk- en denkniveau, mag worden verwacht dat hij begrijpt hoe een lening werkt en dat daarvoor rente moet worden betaald. Bovendien is [gedaagde] tijdens het telefoongesprek uitdrukkelijk de gelegenheid gegeven om vragen te stellen, aldus OPR.
4.8.
[gedaagde] heeft de kredietovereenkomst gesloten in het kader van zijn bedrijfsvoering en niet als consument. Dit betekent dat ambtshalve toetsing niet aan de orde is. De rechtbank beoordeelt dit verweer aan de hand van artikel 6:233 sub a Burgerlijk Wetboek, wat, als er een beroep op wordt gedaan, ook geldt bij niet consumenten. Dit artikel bepaalt dat een beding in algemene voorwaarden vernietigbaar is als het, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst en de manier waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval, onredelijk bezwarend is voor de wederpartij (in dit geval [gedaagde] ). Omstandigheden die daarbij van belang zijn, zijn onder andere de hoedanigheid van partijen, hun maatschappelijke positie, hun onderlinge verhouding en hun deskundigheid.
4.9.
Terecht wijst OPR erop dat de opnamevergoeding en de rente essentiële elementen zijn in de kredietovereenkomst, omdat het de tegenprestatie is voor de dienst die zij verleent. De bepalingen over de opnamevergoeding en de reguliere rente zijn daarom geen algemene voorwaarden. Deze bepalingen zijn niet vernietigbaar op grond van artikel 6:233 Burgerlijk Wetboek.
4.10.
Ten aanzien van de boeterente geldt het volgende. Artikel 3.3 van de algemene voorwaarden bepaalt dat 13,9% rente is verschuldigd als een betalingstermijn niet op de vervaldatum wordt betaald. Deze bepaling is geen kernbeding en opgenomen in de (apart verstrekte) algemene voorwaarden. Het valt dus onder het toepassingsbereik van artikel 6:233 Burgerlijk Wetboek.
4.11.
Volgens OPR is het boeterente-beding zeer gebruikelijk in kredietovereenkomsten en niet onredelijk hoog. De rechtbank acht het boetebeding op zichzelf niet ontoelaatbaar. Echter, de reguliere rente voor het krediet bedraagt 3,5% per maand en de boeterente bedraagt 13,9% per jaar. Bij elkaar genomen levert dat een percentage op van 55,9% per jaar. Daar komt nog een opnamevergoeding van 3% bij. Niet in geschil is dat OPR dit ook zo kan vorderen op basis van de geldende voorwaarden en in deze procedure ook vordert. Aldus is het boete-rentebeding in samenhang bezien met artikel 3 van de kredietovereenkomst onredelijk bezwarend omdat de totale kosten van de lening daarmee onredelijk hoog zijn. OPR voert terecht aan dat het krediet een eenvoudig product is. Dat rente is verschuldigd voor het krediet, zal [gedaagde] zich hebben gerealiseerd. Echter, van belang is dat de bepalingen over de vergoedingskosten en de boeterente verspreid staan in verschillende bepalingen in de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden zodat de financiële gevolgen van deze bepalingen tezamen niet eenvoudig zijn te overzien.
4.12.
De rechtbank vernietigt daarom artikel 3.3 van de algemene voorwaarden en wijst de gevorderde boete rente af. De vordering in conventie wordt verder toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
OPR vordert op grond van artikel 4 van de kredietovereenkomst een vergoeding voor de door haar incassogemachtigde in rekening gebrachte kosten. [gedaagde] betwist deze kosten. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat OPR incassomaatregelen heeft genomen en dat zij daarvoor Intrum heeft ingeschakeld. Voorts geeft artikel 4 van de kredietovereenkomst een grondslag voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Over de omvang geldt het volgende. Uit de aanmaningen van 17 april en 8 mei 2023 volgt dat Intrum de incassokosten heeft gesteld op € 4.691,32, volgens OPR gelijk aan 15% van de hoofdsom. Die berekening klopt niet, omdat in genoemde sommaties van Intrum een hoofdsom van € 25.937,45 wordt genoemd (gelijk een wat in deze procedure gevorderd wordt), zodat 15% overeenkomt met € 3.890,62. De rechtbank zal als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten dan ook dit laatste bedrag toewijzen.
proceskosten van de vordering
4.14.
[gedaagde] krijgt grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank begroot de proceskosten van OPR op:
- dagvaarding € 110,55
- griffierecht € 2.837,-
- salaris advocaat € 1.572,- (2 punten × tarief € 786,-)
Totaal € 4.519,55
De tegenvordering van [gedaagde]
4.15.
De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat OPR haar zorgplicht niet heeft geschonden. De redenen daarvoor staan in 4.2 - 4.5. Dit betekent dat de tegenvordering van [gedaagde] ongegrond is en wordt afgewezen.
proceskosten van de tegenvordering
4.16.
De rechtbank veroordeelt [gedaagde] ook in de proceskosten van de tegenvordering omdat zijn vordering wordt afgewezen. Die kosten worden begroot op: € 393,- (0,5 punten × tarief € 786,-).
De vordering en de tegenvordering
4.17.
[gedaagde] dient ten slotte ook de nakosten te betalen van € 278,- plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing.
4.18.
De rechtbank wijst de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten ook toe.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 25.937,45 te betalen aan OPR,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om € 3.890,62 te betalen aan OPR,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.519,55.
in reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 393,-.
in conventie en reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de nakosten van € 278,-. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.