ECLI:NL:RBAMS:2024:3677

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
C/13/751468 / KG ZA 24-450
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleggingsplatform beëindigt rekening van coffeeshophouder

In een kort geding heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen een coffeeshophouder, eiser, en flatexDEGIRO BANK AG, gedaagde. Eiser had een beleggingsrekening geopend bij de bank, maar de bank besloot deze rekening te beëindigen op basis van een klantonderzoek. Eiser, die zijn vermogen heeft vergaard met het exploiteren van coffeeshops, betwistte de opzegging en vorderde dat de bank de contractuele relatie met hem zou voortzetten. De bank voerde aan dat de herkomst van het vermogen van eiser, afkomstig uit de coffeeshopbranche, niet binnen haar risicobereidheid paste en dat zij geen zakelijke relatie met coffeeshophouders wilde aangaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bank de bevoegdheid had om de overeenkomst te beëindigen, maar dat deze beslissing niet onaanvaardbaar was. De rechter weigerde de gevraagde voorzieningen en veroordeelde eiser in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van banken en de noodzaak voor hen om zorgvuldig om te gaan met hun contractuele bevoegdheden, vooral in het licht van de Wwft.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/751468 / KG ZA 24-450 EAM/MA
Vonnis in kort geding (bij vervroeging) van 18 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser bij dagvaarding van 31 mei 2024,
advocaat mr. E. Swart te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar Duits recht
flatexDEGIRO BANK AG,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M. Van Schoonhoven te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de bank worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 11 juni 2024 heeft [eiser] de vordering(en) zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De bank heeft verweer gevoerd. De bank heeft op voorhand een conclusie van antwoord ingediend. Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
  • [eiser] met mr. Swart en [naam 1] , accountant;
  • zijdens de bank: mr. Van Schoonhoven met [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , allen werkzaam bij de bank als legal officers.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is vanaf 1984 coffeeshophouder in Amsterdam en sinds een jaar of vijftien ook in Mijdrecht. Hij heeft zijn 5 ondernemingen ondergebracht in de besloten vennootschap Othala B.V. De aandelen van Othala B.V. zijn voor 92% ondergebracht in Inguz Holding B.V. waarvan [eiser] enig aandeelhouder en bestuurder is.
2.2.
De bank is een beleggingsonderneming die ‘execution only’ diensten aanbiedt. Dat betekent dat de bank aan zijn klanten geen beleggingsadvies geeft, maar alleen een platform biedt waarop klanten kunnen beleggen in effecten.
2.3.
[eiser] had een beleggingsrekening bij de Saxo Bank. Bij e-mail van 7 februari 2023 heeft de Saxo Bank [eiser] bericht dat op grond van het uitgevoerde periodieke klantonderzoek is besloten de klantrelatie te beëindigen. Als toelichting is gegeven dat uit het periodieke klantonderzoek risico’s naar voren zijn gekomen die de Saxo Bank als onacceptabel beschouwt. Bij e-mail van 15 februari 2023 heeft mr. Veldman bezwaar gemaakt tegen de aangezegde beëindiging. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat na het indienen van het bezwaar niet meer is vernomen van de Saxo Bank en dat de rekening nooit daadwerkelijk is beëindigd.
2.4.
Op 14 februari 2023 heeft [eiser] een cliëntovereenkomst met de bank gesloten en een beleggingsrekening geopend. Op het aanvraagformulier heeft [eiser] vermeld werkzaam te zijn in de branche ‘horeca’.
2.5.
In artikel 26.2 met als kopje “Beëindiging van de Overeenkomst Beleggingsdiensten” is bepaald dat de bank en de cliënt altijd het recht hebben om de Overeenkomst Beleggingsdiensten per e-mail te beëindigen en dat voor de bank een opzegtermijn van 2 maanden geldt.
2.6.
Vanaf 12 februari 2024 is de bank [eiser] vragen gaan stellen over de herkomst van zijn vermogen en de herkomst van stortingen naar zijn account. De bank heeft [eiser] meegedeeld dat de bank een gereguleerde financiële instelling is en dat hij daarom verplicht is richtlijnen van de AFM over het voorkomen van witwassen en de financiering van terrorisme te volgen. [eiser] heeft de vragen beantwoord.
2.7.
Bij e-mail van 23 april 2024 heeft de bank [eiser] bericht dat de cliëntovereenkomst en zijn account per 30 juni 2024 zal worden beëindigd. Als reden is vermeld: “
op basis van onze bevindingen hebben wij besloten om u niet langer onze diensten aan te bieden.” [eiser] moet zorgen dat de rekening uiterlijk op de datum waarop de cliëntovereenkomst wordt beëindigd een nul saldo heeft. Bij e-mail van 2 mei 2024 is door mr. Veldman namens [eiser] bezwaar gemaakt tegen de opzegging en is gevraagd naar de beweegredenen daarvoor.
2.8.
Op 16 mei 2024 heeft de bank geschreven dat tijdens het klantonderzoek is vastgesteld dat [eiser] belangrijkste bron van vermogen de exploitatie van coffeeshops is en dat een dergelijke bron van vermogen niet binnen de risicobereidheid van de bank past. De bank heeft te kennen gegeven de opzegging niet te zullen heroverwegen.
2.9.
Naar aanleiding van het door mr. Swart aangekondigde kort geding, heeft [naam 2] bij e-mail van 29 mei 2024 als toelichting aan mr. Swart geschreven:
(…)
DEGIRO heeft vastgesteld dat de herkomst van het vermogen van de heer [eiser] is te herleiden naar inkomsten van het uitbaten van meerdere coffeeshops. Deze herkomst van vermogen brengt naar inzicht van DEGIRO een groter risico met zich mee in de zin van de Wwft, wat een verhoogd toezicht vereist door DEGIRO. Dit risicoprofiel past daarmee niet binnen de risicobereidheid van DEGIRO aangezien ze niet de middelen heeft om dit risico op het vereiste niveau te monitoren. DEGIRO levert ook geen maatwerk. Dit zijn commerciële keuzes die DEGIRO gerechtigd is te maken, en die ertoe leiden dat DEGIRO haar diensten kan aanbieden tegen lagere kosten dan andere aanbieders, zoals u ook in uw verzoekschrift aanhaalt. Kortom, we zien geen aanleiding ons besluit te herzien.(…)

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de bank te veroordelen de contractuele relatie met hem voort te zetten, althans het opzeggingsbesluit te schorsen, zodat hij ook na 30 juni 2024 toegang heeft tot zijn account, met veroordeling van de bank in de proceskosten.
3.2.
Hij stelt hiertoe dat hij in 2023 als klant is geaccepteerd. Zijn vermogen heeft hij steeds vergaard met het exploiteren van coffeeshops, daar is niets in veranderd. [eiser] heeft meegewerkt aan het klantonderzoek. Hij is bereid aanvullende informatie te verstrekken of aanvullende afspraken met de bank te maken. De bank biedt hem echter die mogelijkheid niet. Voor [eiser] is de opzegging dan ook onacceptabel, de opzegging aan hem is uitsluitend omdat hij coffeeshophouder is. Er wordt door de bank geen aandacht besteed aan de concrete omstandigheden van [eiser] . De achtergrond van de Leidraad van de AFM is niet de categorale uitsluiting van branches. De bank dient maatwerk te verrichten. Daarmee is de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, althans in strijd met de redelijkheid en billijkheid die in de gegeven omstandigheden van de bank jegens [eiser] mag worden verwacht. Voor [eiser] is de opzegging temeer onacceptabel omdat daarmee wordt gesuggereerd dat hij zich schuldig zou maken aan activiteiten die op grond van de Wwft niet zouden zijn toegestaan. Uit het klantonderzoek is niet gebleken van bijzondere risico’s die aan [eiser] of zijn ondernemingen kleven. Niet gebleken is van aanwijzingen dat [eiser] of zijn ondernemingen zich schuldig zou maken aan witwassen of de financiering van terrorisme. De opzegging van de rekening is dan ook onzorgvuldig en onredelijk. De beleggingen vormen zijn pensioenvoorzieningen. [eiser] heeft een privérekening bij de ABN AMRO maar deze rekening maakt het niet mogelijk om zelf tegen redelijke tarieven tot de aanschaf van aandelen over te gaan. De transactiekosten via ABN AMRO zijn fors hoger dan bij de bank. Daarbij zal ook de ABN AMRO vragen gaan stellen indien hij na sluiting van zijn beleggingsaccount bij de bank de waarde van de belegde aandelen overhevelt naar ABN AMRO. Daarnaast geldt de deposito-garantieregeling bij de ABN AMRO slechts tot een bedrag van € 100.000,00. Het vermogen dat [eiser] heeft belegd bij de bank is veel groter. Bij een eventueel faillissement van ABN AMRO zal [eiser] het meerdere kwijt zijn.
Indien de vordering tot voortzetting wordt afgewezen, verzoekt [eiser] het opzeggingsbesluit te schorsen, opdat hij een bodemprocedure kan aanspannen en in de tussentijd geen schade lijdt.
3.3.
De bank voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering tot voortzetting van een bankrelatie kan in kort geding worden toegewezen als voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van de eisende partij zal volgen en als van de eisende partij niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de bank de cliëntovereenkomst en de beleggingsrekening mag beëindigen.
4.3.
Op grond van artikel 26.2 van de cliëntovereenkomst heeft de bank de contractuele bevoegdheid de relatie met een klant te beëindigen. De opzeggingsbevoegdheid van een bank en haar contractuele vrijheid zijn echter niet onbegrensd. Een opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de bancaire zorgplicht op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening zorgvuldigheid in acht moet nemen, De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat een bank van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid gebruik maakt. (artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW).
4.4.
De aard van de onderhavige overeenkomst brengt met zich dat deze in beginsel zonder zwaarwegende of gewichtige reden kan worden beëindigd. In het onderhavige geval is geen sprake van een betaalrekening maar van een beleggingsrekening. Het niet meer kunnen beschikken over een beleggingsrekening is minder ingrijpend dan het niet meer kunnen beschikken over een betaalrekening. De jurisprudentie over de beëindiging/continuering van een betaalrekening is hier niet zonder meer van toepassing. [eiser] wordt bij beëindiging van de beleggingsrekening niet uitgesloten van het betalingsverkeer, zijn bedrijven zullen niet als gevolg van de opzegging failliet gaan. Wel zal [eiser] hogere kosten hebben indien hij niet via de bank kan beleggen maar door de beëindiging gedwongen is elders zijn vermogen onder te brengen, bijvoorbeeld bij de ABN AMRO waar hij een privé rekening heeft. Het argument dat gelet op het gegarandeerde bedrag onder het depositogarantiestelsel bij een faillissement van de ABN AMRO [eiser] zijn vermogen boven een bedrag van € 100.000,00 kwijt zal zijn, komt vergezocht voor. Een faillissement van ABN AMRO is niet erg aannemelijk, althans niet onder de huidige omstandigheden. De gevolgen van beëindiging voor [eiser] zijn derhalve alleen van beperkte financiële aard.
4.5.
Niet in geschil is dat de bank in het kader van de Wwft gehouden is om klantonderzoek te doen. De bank heeft toegelicht dat de hoogte van de stortingen hem aanleiding gaven [eiser] te onderwerpen aan een verscherpt klantonderzoek. Daaruit bleek dat [eiser] zijn vermogen heeft vergaard met het uitbaten van vijf coffeeshops. De bank heeft aangevoerd dat indien zij bij het aangaan van de cliëntovereenkomst had geweten dat dit het geval was, zij [eiser] nooit had geaccepteerd als klant. Zij wil geen zakelijke relatie met coffeeshophouders. [eiser] heeft op het aanvraagformulier ingevuld werkzaam te zijn in de branche horeca, maar hij had in de vrije invulruimte kunnen vermelden dat zijn feitelijke business coffeeshophouder was. Hij heeft dus essentiële informatie verzwegen, aldus de bank.
4.6.
[eiser] heeft gesteld dat coffeeshops vallen in de branche horeca en dat hij dus niets heeft verzwegen.
4.7.
Voorshands wordt geoordeeld dat het niet specificeren van de horecabranche waarin hij werkzaam is, op zich zelf niet voldoende reden is om de opzegging te rechtvaardigen. Coffeeshops vallen in de branche horeca. Het had echter in dit geval wel op [eiser] ’s weg gelegen als aanvullende informatie in het daarvoor bestemde veld te vermelden dat hij eigenaar is van coffeeshops, nu Saxo Bank om exact dezelfde reden als de bank nu de beleggingsrekening met [eiser] had opgezegd en [eiser] bij de bank de aanvraag heeft gedaan terwijl de opzegtermijn met Saxo Bank nog liep.
4.8.
[eiser] stelt dat de herkomst van zijn vermogen geen grond voor beëindiging mag zijn. Hij is een bonafide coffeeshophouder en komt altijd met vlag en wimpel door de Bibob screening. Hij is te allen tijde bereid aanvullende informatie te verstrekken indien de bank vragen heeft. De bank heeft aangevoerd dat in de coffeeshopbranche sprake is van een verhoogd risico op criminaliteit en klanten met uit coffeeshops verkregen vermogen vallen om die reden buiten haar ‘risk appetite’. Zij heeft niet de middelen om de cliënt die coffeeshophouder is te gaan monitoren. Dit zou de kosten opschroeven en beleggers willen nu juist via de bank beleggen vanwege de lage kosten.
4.9.
Feit van algemene bekendheid is dat hoewel coffeeshops worden gedoogd zijn, aan de business toch risico’s kleven doordat er grote sommen contant geld in omgaan en door de aparte constructie dat hasj weliswaar mag worden verkocht in coffeeshops maar dat er geen voorraad van meer dan 500 gram voorhanden mag zijn. Dit brengt mee dat meerdere keren per dag voorraad moet worden ingekocht en omdat de leveranciers strafbaar zijn, gebeurt deze overdracht op bijvoorbeeld parkeerplaatsen. Grote sommen contant geld gaan om in de handel en het risico van achtervolging en roof is aanwezig. Dat de bank daarmee niet wil worden geassocieerd is begrijpelijk. Ook heeft de bank voldoende duidelijk gemaakt dat het monitoren van coffeeshophouders buiten haar businessmodel valt.
4.10.
Onvoldoende aannemelijk is dat [eiser] zijn beleggingsportefeuille niet bij een andere broker, dan wel specifiek de ABN AMRO waar hij een privé rekening heeft, kan onderbrengen. Dat hij daar hogere kosten zal hebben, maakt niet dat de bank de cliëntovereenkomst niet mag opzeggen.
4.11.
Alle omstandigheden hierboven tezamen bezien, is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een beëindiging die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De gevraagde voorziening de bank te veroordelen de relatie voort te zetten zal daarom worden afgewezen.
4.12.
De voorzieningenrechter ziet tot slot onvoldoende aanleiding om het oordeel van de bodemrechter omtrent de principiële vraag of de bank coffeeshophouders categoraal mag uitsluiten van het hebben van een beleggingsrekening, af te wachten. De vordering tot schorsing van het opzeggingsbesluit – ter zitting is toegelicht dat dit wordt verzocht voor de duur van een nog aan te spannen bodemprocedure – wordt daarom eveneens afgewezen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bank worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten 178,00,plus de eventuele kosten van betekening
Totaal € 1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op € 1.973,00, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis moet worden betekend,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.H. Abbas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MA