ECLI:NL:RBAMS:2024:3627
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen woningsluiting op grond van de Opiumwet
Op 19 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen de sluiting van een woning voor de duur van drie maanden, op basis van de Opiumwet. De burgemeester had op 27 mei 2024 besloten de woning te sluiten na een politieonderzoek waarin aanzienlijke hoeveelheden drugs werden aangetroffen. De verzoeker, die huurder was van de woning, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de sluiting op te schorten gedurende de bezwaarprocedure.
Tijdens de zitting op 6 juni 2024 werd duidelijk dat de verzoeker inmiddels een nieuwe woning had gevonden en de sleutels daarvan op 3 juni 2024 had ontvangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoeker bij het opschorten van de sluiting voornamelijk financieel was, aangezien hij dubbele huurkosten zou hebben. De voorzieningenrechter benadrukte dat voor het treffen van een voorlopige voorziening op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een spoedeisend belang vereist is. In dit geval was er geen sprake van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood, waardoor het spoedeisend belang niet kon worden aangenomen. De verzoeker had bovendien onvoldoende onderbouwd wat de financiële gevolgen van de dubbele huur voor hem waren.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de voorlopige voorziening toe te wijzen en wees het verzoek af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de voorzieningenrechter merkte op dat er mogelijk in de fase van bezwaar aanleiding kan zijn voor een voorlopige voorziening indien het besluit evident onrechtmatig blijkt te zijn.