ECLI:NL:RBAMS:2024:3626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13-329781-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot doodslag met mes na gewelddadige confrontatie

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. De zaak betreft een incident op 10 december 2023, waarbij de verdachte het slachtoffer tweemaal met een mes in de buik heeft gestoken tijdens een gewelddadige confrontatie in de woning van het slachtoffer. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte over twee steekwapens beschikte terwijl het slachtoffer alleen pepperspray had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust had aanvaard door met een mes te steken. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in het materiële deel van de schadevergoeding, maar de rechtbank kende een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- toe. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn tijdelijke verblijfsstatus en het advies van de reclassering, die geen toezicht mogelijk achtte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/329781-23 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Ben Tarraf, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom namens de benadeelde partij [persoon] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 10 december 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [persoon] door hem meermalen met een mes en/of een schaar in de buik en lies te steken, subsidiair ten laste gelegd als zware mishandeling, meer subsidiair ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I,die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft, door hard en gericht met een mes te steken in de romp van aangever, de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, nu hij geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doden van aangever.
Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling. De littekens op de buik van aangever zijn niet opgenomen in de tenlastelegging. De steekwonden zijn op zichzelf niet voldoende om te spreken van zwaar lichamelijk letsel. Subsidiair, indien de rechtbank de littekens meeneemt in de beoordeling of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zijn de littekens niet dusdanig groot dan wel zichtbaar dat zij aangemerkt kunnen worden als zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en de hierna volgende overwegingen.
Verdachte en aangever spreken in de nacht van 10 december 2024 via een datingapp met elkaar af in de woning van aangever. Aangever en verdachte gebruiken samen cocaïne en xtc. Kort daarna slaat de sfeer in de woning om en vindt er een geweldsuitbarsting plaats. Vanaf dat moment lopen de verklaringen van verdachte en aangever over de feitelijke toedracht uiteen. Verdachte bekent wel dat hij aangever twee keer met een mes heeft gestoken. De forensisch arts die aangever heeft onderzocht stelt vast dat aangever twee steekwonden heeft, rechtsboven en linksonder in de buik.
De eerste vraag die de rechtbank moet beoordelen is of dit handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op de dood van aangever. Uit het dossier, noch de verklaring van verdachte ter zitting, is de rechtbank gebleken dat verdachte opzet had op de dood van aangever. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het meermalen van dichtbij met een mes in de richting van iemands buik steken, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daarbij in de buik wordt geraakt en dodelijk verwond raakt. De buikstreek is een plek waar zich enkele centimeters onder de huid vitale organen bevinden. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg van het steken met een mes in de buikstreek komt te overlijden aanmerkelijk, indien ten gevolge van het steken orgaanletsel ontstaat. Het kan niet anders dan dat verdachte zich bewust was van deze aanmerkelijke kans. Door desondanks tweemaal met een mes in de buikstreek van aangever te steken heeft hij de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood dan ook bewust aanvaard. De rechtbank acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1, primair:
op 10 december 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon] opzettelijk van het leven te beroven, die [persoon] meermalen met een mes in de buik heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel met de dreiging daarvan, toen aangever met pepperspray op verdachte spoot. Verdachte kon zich niet aan deze aanranding onttrekken. Aangever had de voordeur van de woning namelijk op slot gedraaid en het appartement bevond zich op de derde verdieping. Verdachte heeft zich tegen de aanval verweerd door aangever tweemaal te steken en had daarbij niet de bedoeling om aangever te doden. Verdachte heeft aangegeven dat hij aangever niet diep wilde steken en heeft geprobeerd het mes in de richting van het been van aangever te steken, een plek waar zich geen vitale delen van het lichaam bevinden. De verdediging van verdachte stond dan ook in verhouding tot de ernst van de aanranding.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte komt geen beroep op noodweer toe. De door verdachte gekozen verdediging, te weten het tweemaal in het bovenlichaam steken met een mes, staat niet in redelijke verhouding tot de aanval van aangever, die alleen pepperspray heeft gebruikt. Bovendien was verdachte schuldig aan het ontstaan van de situatie waarin hij geweld heeft toegepast. De gedragingen van verdachte voldoen niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij komt dat culpa in causa in de weg staat aan het slagen van een beroep op noodweer(exces).
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor al is overwogen, lopen de verklaringen van aangever en verdachte over (de toedracht van) de geweldshandelingen uiteen. Verdachte heeft verklaard dat aangever eerst een stekende beweging in zijn richting heeft gemaakt met een schaar en dat hij toen de schaar van aangever heeft afgepakt. Aangever heeft vervolgens pepperspray op hem gespoten, waarna verdachte aangever heeft gestoken met een mes (die verdachte uit zijn eigen tas had gepakt).
Aangever heeft daarentegen verklaard dat verdachte de schaar uit de keuken had gepakt en met een mes en een schaar in zijn handen op hem af kwam. Nadat verdachte hem de eerste keer met het mes stak, heeft aangever pepperspray op verdachte gespoten.
Als de lezing van verdachte wordt gevolgd dat aangever eerst (met een schaar op hem afkwam die verdachte heeft afgepakt en vervolgens) met pepperspray op hem heeft gespoten, kunnen de gedragingen van aangever naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen (noodweersituatie).
Echter, zelfs als de rechtbank uitgaat van die lezing, is op grond van het verhandelde ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat het geweld dat verdachte heeft toegepast, geboden was voor de noodzakelijke verdediging van eigen lijf. Verdachte heeft immers verklaard dat hij op dat moment zowel de schaar als het mes onder zich had. Dat verdachte op dat moment niet anders kon dan zichzelf verdedigen door aangever tot twee keer toe in de buik te steken, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte beschikte immers over twee steekwapens, terwijl aangever alleen pepperspray had. Hij had kunnen dreigen met het mes en/of de schaar, om aangever zo de voordeur te laten openen, of hij had minder geweld kunnen gebruiken. Dat verdachte was genoodzaakt om te steken met een mes om zijn leven te redden, valt ook niet te rijmen met de gebeurtenissen nadat verdachte de woning had verlaten. Tegen een buurman die kwam kijken heeft verdachte gezegd dat er geen probleem was. Verdachte heeft, terwijl hij de sirenes al hoorde, ook niet op de politie gewacht, maar is weggelopen en heeft zijn mes weggegooid.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsman (subsidiair) aangevoerd dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte door zijn gedragingen weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. Verdachte voelde zich door de pepperspray benauwd, suf en had moeite met ademhalen. Hij stond doodsangsten uit. Deze hevige gemoedsbeweging is veroorzaakt door de aanval van aangever. Daardoor is verdachte in zijn verdediging verder gegaan dan geboden was.
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen. Niet is gebleken dat bij verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Bovendien staat culpa in causa wederom in de weg aan het honoreren van een beroep op noodweerexces.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Uitgaande van de lezing van verdachte over de aanloop naar het steken met het mes is, zoals hiervoor overwogen, aannemelijk dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Echter, niet is aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Uit de verklaring van verdachte kan enkel worden afgeleid dat hij zich duizelig en slaperig voelde. Van een hevige gemoedstoestand is niet gebleken. Het beroep op noodweerexces wordt dan ook verworpen.
Er is ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een hardwerkende, jonge man. Hij probeert te integreren in Nederland en wil graag deel uitmaken van de maatschappij. Verdachte is slachtoffer geworden van mensenhandel, waarvoor hij in een zogenoemde B8-procedure loopt. Indien de rechtbank hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, zou dit hem zwaar vallen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft het slachtoffer in diens eigen woning twee keer met een mes in de buik gestoken, nadat hij daar door het slachtoffer was uitgenodigd via een datingapp. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en is hevig bloedend door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. De fysieke situatie van het slachtoffer had bovendien nog veel erger kunnen zijn als verdachte vitale organen zou hebben geraakt. De advocaat van het slachtoffer heeft ter terechtzitting toegelicht dat het slachtoffer onder behandeling is voor zijn posttraumatische stressstoornis-klachten, die zijn ontstaan als gevolg van het geweldsincident. Dat het slachtoffer kampt met angstklachten, blijkt ook uit het feit dat zijn verhoor bij de rechter- commissaris moest worden onderbroken, omdat hij van streek raakte en moeite had met ademen toen hij over de gebeurtenissen moest praten. Het slachtoffer heeft littekens overgehouden aan de messteken die hem aan de gebeurtenissen blijven herinneren. Doordat het feit heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer is bovendien een ernstige inbreuk gemaakt op zijn gevoel van veiligheid, dat iemand juist in zijn eigen woning zou moeten kunnen hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 30 april 2024. Daaruit blijkt dat verdachte een tijdelijke verblijfsvergunning heeft die in juni 2024 afloopt. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Gelet op de verblijfsstatus van verdachte en de taalbarrière, ziet de reclassering geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of zijn gedrag te veranderen. De reclassering adviseert daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Voor een poging tot doodslag wordt in soortgelijke zaken in beginsel een forse gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank acht een forse gevangenisstraf in dit geval ook passend en geboden. De rechtbank zal de eis van officier van justitie volgen en aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank zal, gelet op het advies van de reclassering, aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf geen bijzondere voorwaarden stellen.

8.Benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon] vordert € 825,- aan vergoeding van materiële schade, bestaande uit kosten voor een toekomstige littekencorrectie, en € 7.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel toegewezen dient te worden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging – primair verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het materiële deel van de vordering, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op de website van kliniek Veldhoven staat immers aangegeven dat een prijsopgave pas gegeven kan worden nadat een consult heeft plaatsgevonden. De verdediging heeft, onder verwijzing naar soortgelijke zaken, de rechtbank verzocht het immateriële deel van de vordering sterk te matigen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde kosten zien op toekomstige schade voor een littekencorrectie. Op grond van artikel 6:105 van het Burgerlijk Wetboek kan de begroting van nog niet ingetreden schade door de rechter na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden. Dat kan echter alleen als voldoende is onderbouwd dat de gevorderde schade ook in de toekomst daadwerkelijk zal worden geleden, bijvoorbeeld met een kostenbegroting door of een verklaring van een medisch specialist. Het materiële deel van de vordering is enkel onderbouwd met een algemene prijsopgave van de website van kliniek Veldhoven. De rechtbank is van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in het materiële deel van zijn vordering. Hij kan het materiële deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Daarnaast staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.
De benadeelde partij zal voor het overige immateriële deel niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan dit deel van zijn vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van en zoals gevorderd door de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd voor het toegewezen deel van de gevorderde schadeposten. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Vordering van de benadeelde partij [persoon]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Bepaalt dat [persoon] voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 5.000,- (vijfduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 60 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]