3.3.2.Bewijsmotivering voor bedreiging (feit 1) en het voorhanden hebben van een airsoftgranaat (feit 3)
De rechtbank acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bewezen op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat in de nacht van 12 februari 2024 om 00:49 uur door een persoon (hierna: NN1) een airsoftgranaat met een tiewrap wordt bevestigd aan de toegangsdeur van een appartementencomplex aan de [adres 3] . Bijna twee uur later, om 02:35 uur, spuit een persoon (hierna: NN2) met graffiti de woorden “Tik Tak” op het complex, en een pijl, wijzend naar de airsoftgranaat. Verbalisant [verbalisant] beschrijft NN1 en NN2 aan de hand van de camerabeelden. NN1, die de granaat ophangt, heeft een slank/normaal postuur en draagt onder andere een jas met capuchon van het merk
The North Faceen een trainingsbroek. NN2 heeft ook een slank/normaal postuur en draagt onder andere een gewatteerde jas.
In de vroege ochtend van 12 februari 2024 komt de politie ter plaatse na een melding van één van de bewoners van het complex dat er een handgranaat aan de centrale toegangsdeur zou zijn bevestigd met een tiewrap. De tiewrap wordt veiliggesteld en onderworpen aan DNA-onderzoek. Op het lange uiteinde van de kabelbinder wordt een DNA-profiel aangetroffen. Uit onderzoek naar dit DNA blijkt dat het afkomstig is van minimaal één persoon en dat dit DNA-spoor meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is wanneer het afkomstig is van verdachte, dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon. De rechtbank concludeert hieruit dat dit DNA-spoor afkomstig is van verdachte.
Verdachte wordt enige tijd later aangehouden in de woning aan de [adres 2] te Amsterdam. De woning wordt doorzocht en bij de doorzoeking worden kledingstukken in beslag genomen. Aan de hand van de beelden vergelijkt verbalisant [verbalisant] de in beslag genomen kledingstukken met de kledingstukken die NN1 en NN2 dragen. Zij merkt de volgende gelijkenissen op. De in beslag genomen jas van het merk
The North Faceheeft, net als de jas die NN1 draagt, een capuchon met een verlengde klep, een trekkoord bij de hals, een logo van het merk op de borst en een soortgelijke boord van de mouw. De in beslag genomen trainingsbroek, waarvan verdachte ter terechtzitting heeft bevestigd dat die van hem is, heeft hetzelfde logo op de voorzijde en dezelfde reflecterende band op de achterzijde als de trainingsbroek van NN1. Ook het model van de trainingsbroeken, nauwsluitend aan de onderzijde en wijder aan de bovenzijde, en de plaats van een reflecterende opdruk, net boven de knieholte, komen overeen. De in beslag genomen gewatteerde jas heeft tot slot dezelfde opstaande kraag als de jas die NN2 draagt op de beelden.
Bij de doorzoeking wordt ook een telefoon in beslag genomen en vervolgens onderzocht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de telefoon van hem is. De telefoon van verdachte blijkt gedurende de nacht van 12 februari 2024 te zijn gebruikt, maar was precies rond het tijdstip van het ophangen van de granaat enkele minuten vergrendeld. Vijftien minuten nadat de granaat is opgehangen aan het complex aan de [adres 3] , heeft de telefoon van verdachte verbinding gemaakt met de zendmast aan de [adres 4] . Laatstgenoemde locatie is op dertien minuten afstand van de [adres 3] . Op 13 februari 2024 is met de telefoon van verdachte via Google de zoekopdracht “onderzoek naar mogelijke explosie [wijk]” uitgevoerd. Vervolgens zijn twee artikelen bekeken over de aangetroffen handgranaat op de [adres 3] op de websites van het Parool en AT5.
De rechtbank acht op basis van de hiervoor besproken feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat verdachte zowel NN1 als NN2 is, en dat hij de airsoftgranaat heeft opgehangen en op het complex de woorden “Tik Tak” en een pijl wijzend naar voornoemde granaat heeft geverfd.
Bedreiging (feit 1)
De rechtbank komt hierna tot het oordeel dat verdachte een ander persoon, verblijvende in het complex, namelijk [getuige] heeft bedreigd.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Uit het dossier blijkt dat de politie ’s ochtends vroeg ter plaatse komt na een melding van bewoner en getuige [getuige] . [getuige] verklaart dat hij in shock was toen hij de granaat zag en dat hij direct 112 heeft gebeld. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde gedragingen op zichzelf al voldoende is om bij de bedreigde in redelijkheid de vrees te doen ontstaan dat de bedreiging daadwerkelijk zou worden uitgevoerd.
Voorwaardelijk opzet
Over het standpunt van de raadsman dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de bedreiging aan iemand anders dan [getuige] was gericht, overweegt de rechtbank dat dat niet in de weg hoeft te staan aan een bewezenverklaring van bedreiging ten aanzien van andere personen. Door de airsoftgranaat te bevestigen aan de centrale toegangsdeur van een appartementencomplex, heeft verdachte ten minste de aanmerkelijke kans aanvaard dat één of meerdere (andere) in het complex verblijvende personen, zoals [getuige] , van de bedreiging op de hoogte zouden raken en dat bij hen de vrees zou ontstaan dat de bedreiging ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.
Vrijspraak van medeplegen en van bedreiging overige personen
Van medeplegen en van het bedreigen van de overige ten laste gelegde personen zal verdachte worden vrijgesproken, omdat het dossier daarvoor onvoldoende bewijs bevat. Uit het dossier is immers niet gebleken dat naast [getuige] nog andere personen van de bedreiging op de hoogte zijn geraakt, noch dat verdachte de bedreiging met anderen heeft gepleegd.
Voorhanden hebben van een airsoftgranaat (feit 3)
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte op 12 februari 2024 een airsoftgranaat heeft opgehangen aan de toegangsdeur van het appartementencomplex aan de [adres 3] . Op grond daarvan acht de rechtbank ook bewezen dat verdachte de airsoftgranaat die dag voorhanden heeft gehad. De airsoftgranaat is door deskundigen onderzocht. De conclusie van het rapport luidt dat de airsoftgranaat kan worden aangemerkt als een wapen conform categorie I, onder 7°, van artikel 2, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De rechtbank acht op grond van het voorgaande feit 3 wettig en overtuigend bewezen.