4.3.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het geweld tegen het slachtoffer, zoals hieronder zal worden besproken, onderverdeeld kan worden in twee momenten. De rechtbank zal deze twee momenten dan ook afzonderlijk beoordelen.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht, met de officier van justitie, het medeplegen van de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast op basis het proces-verbaal van bevindingen ‘Uitwerking video mishandeling station Bijlmer Arena’, het proces-verbaal van bevindingen ‘Camerabeelden verdachte [verdachte]’ en de verklaringen van verdachte van 8 mei en 5 december 2023 dat verdachte zich met een groep jongens op het station Bijlmer Arena bevond. Op het perron vond er een opstootje plaats met het slachtoffer en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Vervolgens wordt het slachtoffer door een hele groep jongens belaagd. Uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat hijdoor een van de jongens onderuit wordt getrapt en dat verdachte vervolgens meerdere malen krachtig trapt dan wel stompt in de richting van het hoofd en het lichaam van het slachtoffer. Tegelijkertijd lopen er af en aan andere jongens op het slachtoffer af om hem verschillende klappen en trappen te geven. Ook heeft één van hen de benen van het slachtoffer vastgepakt en deze iets omhoog getrokken.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte het voornoemde geweld samen met anderen heeft uitgevoerd en daartoe nauw en bewust met hen heeft samengewerkt. Ten aanzien van de genoemde handelingen is derhalve sprake van medeplegen.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte hierbij opzet heeft gehad op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte met de geweldshandelingen ‘vol’ opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Uit het dossier volgt dat verdachte en de medeverdachten het slachtoffer meermaals geslagen en geschopt hebben met geschoeide voet, ook toen het slachtoffer op de grond lag en zich niet kon verweren. De rechtbank kan niet vaststellen welke delen van het lichaam van het slachtoffer precies zijn geraakt. In ieder geval staat op basis van de bevindingen van de Snapchatvideo en de camerabeelden van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf vast dat verdachte minstens één keer tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt en dat er meerdere malen, ook door medeverdachten, in de richting van het hoofd van het slachtoffer is getrapt. Dat het slachtoffer daadwerkelijk is geraakt op zijn hoofd wordt bevestigd door getuige [getuige] die heeft verklaard dat het slachtoffer diverse verwondingen aan zijn gezicht had, bloed aan zijn lippen en dat hij steeds met zijn handen richting zijn hoofd wees.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen, zoals die in het onderhavige geval hebben plaatsgevonden, geschikt waren om de dood van het slachtoffer te bewerkstelligen. Van het ten laste gelegde medeplegen poging tot doodslag dient dan ook te worden vrijgesproken. Wel oordeelt de rechtbank dat door met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam te trappen en te slaan terwijl het slachtoffer niet in staat is zich te verweren, zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Het is een naar algemene ervaringsregels bekend feit dat hierbij immers vitale organen of bloedvaten kunnen worden beschadigd. De inschatting van het gevaar van zodanig handelen hoeft derhalve, zoals door de verdediging is aangevoerd, niet te worden onderbouwd met medische gegevens. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten zoals hierboven is beschreven, is bovendien naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot doodslag
De rechtbank acht, met de officier van justitie, eveneens het medeplegen van de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst, op basis van het ‘proces-verbaal betreffende verduidelijking wie duwt SO’, vast dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer in de richting van het spoor hebben geduwd. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de bevindingen in het proces-verbaal betreffende de camerabeelden van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf te twijfelen. Dat de duw van verdachte niet op de beelden van de Snapchatvideo zichtbaar is, maakt niet dat dezeniet heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de beelden vanuit een andere hoek zijn gefilmd.
De rechtbank stelt voorts vast dat het duwen van medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer heeft doen wankelen in de richting van het spoor en dat door de duw van verdachte het slachtoffer daadwerkelijk op het spoor terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten samengewerkt bij het duwen van het slachtoffer in de richting van het spoor, waarbij zij ieder een inwisselbare rol hebben vervuld. De rechtbank merkt verdachte daarom als medepleger van deze geweldshandeling aan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met het duwen van het slachtoffer op het spoor er een aanmerkelijke kans is ontstaan dat het slachtoffer zou overlijden. Er had op elk moment een metro kunnen aankomen want het feit heeft rond 21:30 uur plaatsgevonden; een tijdstip waarop de metro’s nog rijden. Dat blijkt ook uit de wachtende mensen op het perron en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij een metro bij het naast gelegen metrostation Bullewijk zag.
Ook had het mogelijk zwaar gewonde slachtoffer, die met kracht van het spoor was geduwd, verkeerd terecht kunnen komen en aan zijn verwondingen kunnen overlijden. Dat het slachtoffer vlak daarvoor fors geslagen en getrapt is en niet stabiel op zijn benen stond, maakte de kans op overlijden als gevolg van de val groter. Het slachtoffer had immers mogelijk al zwaar lichamelijk letsel opgelopen en kon zichzelf daardoor moeilijker opvangen. Dat het slachtoffer in staat was om op te staan en op een perron te klimmen is niet aan verdachte te danken en maakt dit dan ook niet anders.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan door de spanning van de derde rail. Hiervoor ontbreken voldoende aanknopingspunten in het dossier en bovendien is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat dit een feit van algemene bekendheid is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het duwen van het slachtoffer op het spoor door verdachte en de medeverdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op de dood van het slachtoffer, dat wordt geacht dat verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer had kunnen overlijden.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen van een poging tot doodslag.
Wat betreft het tenlastegelegde gooien van een steen in de richting van het slachtoffer overweegt de rechtbank dat de wijze van tenlastelegging het niet toelaat dit bestanddeel bewezen te verklaren. Vaststaat dat verdachte t deze handeling niet in vereniging heeft gepleegd, zodat hij moet worden vrijgesproken van dit onderdeel....
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde komt zij niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde.