ECLI:NL:RBAMS:2024:3603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13/117934-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging doodslag en poging zware mishandeling van een onbekend gebleven slachtoffer op het station Bijlmer Arena

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een jeugdzaak waarbij de verdachte, geboren in 2007, werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident op 5 mei 2023, waarbij de verdachte samen met anderen een onbekend gebleven slachtoffer op het perron van station Bijlmer Arena belaagde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het duwen van het slachtoffer op het spoor, wat een aanmerkelijke kans op overlijden met zich meebracht, gezien de mogelijkheid van een passerende metro. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling en poging tot doodslag als wettig en overtuigend bewezen beschouwd. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met kracht te trappen en te slaan, de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 85 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 50 uren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.117934.23
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2007,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren van 5 december 2023 en 4 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer naar voren is gebracht door [persoon 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2] namens Jeugdbescherming regio Amsterdam. [persoon 3], forensisch orthopedagoog vanuit Inforsa, [persoon 4], IFA-coach en de moeder van verdachte.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging en samengevat, ten laste gelegd dat hij zich op 5 mei 2023 in Amsterdam samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan
primair:poging doodslag en/of poging zware mishandeling van een onbekend gebleven slachtoffer;
subsidiair:openlijke geweldpleging tegen een onbekend gebleven slachtoffer.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Verdachte is van meet af aan betrokken geweest bij het ernstige geweld dat door een grote groep jongens tegen het slachtoffer is gepleegd, waaronder het duwen van het slachtoffer op het spoor. Hij is daarmee verantwoordelijk als medepleger.
Ten aanzien van het met kracht slaan en schoppen tegen het slachtoffer terwijl hij op de grond ligt, kan het niet anders zijn geweest dan met de bedoeling om hem fors letsel toe te brengen. Verdachte heeft dit risico op zijn minst op de koop toegenomen. Dat het slachtoffer daarbij ook flink tegen zijn hoofd is geraakt blijkt bovendien uit de verklaring van getuige [getuige]. Deze geweldshandelingen moeten worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft het slachtoffer nadat hij zwaar was mishandeld een duw gegeven waardoor hij op het spoor is gekomen. Een medeverdachte heeft het slachtoffer vlak daarvoor eveneens geduwd toen die op de rand van het perron stond. Vervolgens heeft verdachte zichzelf op het spoor laten zakken en heeft hij stenen in de richting van het slachtoffer gegooid. Deze geweldshandelingen kwalificeert het Openbaar Ministerie als medeplegen van een poging tot doodslag. De aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van voornoemde handelingen zou overlijden heeft onder meer bestaan omdat er op elk moment een metro had kunnen arriveren. Een aanrijding met een metro is levensgevaarlijk. Verdachte heeft met het gooien van de stenen het risico genomen dat het slachtoffer nog ernstiger gewond zou raken. Ook heeft een aanmerkelijke kans bestaan dat hij zou overlijden wegens een risico op elektrocutie door de zogenaamde derde rail met een spanning van 900 volt. Dat dit een algemeen bekend feit is blijkt ook uit de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2].
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld waar en hoe hard het slachtoffer door de geweldshandelingen is geraakt. Op de beelden is te zien dat tegen de rugzak is geschopt maar niet tegen het hoofd.. Hierdoor kan het opzet op het toebrengen op zwaar lichamelijk letsel of de dood niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin Er zijn immers geen medische gegevens beschikbaar van het letsel dat het slachtoffer heeft bekomen.
Verdachte kan daarnaast niet verantwoordelijk worden gehouden voor het bij de benen/voeten vastpakken en over de grond slepen en het van het perron op het spoor duwen. Nu verdachte niet degene is geweest die het slachtoffer op het spoor heeft geduwd, kan er wat betreft deze handeling ook geen sprake zijn van medeplegen van een poging tot doodslag of zware mishandeling wegens het ontbreken van het (voorwaardelijk) opzet. Verzocht is om verdachte hiervan vrij te spreken.
Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het geweld tegen het slachtoffer, zoals hieronder zal worden besproken, onderverdeeld kan worden in twee momenten. De rechtbank zal deze twee momenten dan ook afzonderlijk beoordelen.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht, met de officier van justitie, het medeplegen van de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast op basis het proces-verbaal van bevindingen ‘Uitwerking video mishandeling station Bijlmer Arena’, het proces-verbaal van bevindingen ‘Camerabeelden verdachte [verdachte]’ en de verklaringen van verdachte van 8 mei en 5 december 2023 dat verdachte zich met een groep jongens op het station Bijlmer Arena bevond. Op het perron vond er een opstootje plaats met het slachtoffer en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Vervolgens wordt het slachtoffer door een hele groep jongens belaagd. Uit de voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat hijdoor een van de jongens onderuit wordt getrapt en dat verdachte vervolgens meerdere malen krachtig trapt dan wel stompt in de richting van het hoofd en het lichaam van het slachtoffer. Tegelijkertijd lopen er af en aan andere jongens op het slachtoffer af om hem verschillende klappen en trappen te geven. Ook heeft één van hen de benen van het slachtoffer vastgepakt en deze iets omhoog getrokken.
De rechtbank stelt op basis van deze bewijsmiddelen vast dat verdachte het voornoemde geweld samen met anderen heeft uitgevoerd en daartoe nauw en bewust met hen heeft samengewerkt. Ten aanzien van de genoemde handelingen is derhalve sprake van medeplegen.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte hierbij opzet heeft gehad op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen in het dossier en het verhandelde ter zitting dat verdachte met de geweldshandelingen ‘vol’ opzet had op de dood of zwaar lichamelijk letsel. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer de verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijke gevolg in het leven heeft geroepen en dit risico ook bewust heeft aanvaard. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
Uit het dossier volgt dat verdachte en de medeverdachten het slachtoffer meermaals geslagen en geschopt hebben met geschoeide voet, ook toen het slachtoffer op de grond lag en zich niet kon verweren. De rechtbank kan niet vaststellen welke delen van het lichaam van het slachtoffer precies zijn geraakt. In ieder geval staat op basis van de bevindingen van de Snapchatvideo en de camerabeelden van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf vast dat verdachte minstens één keer tegen het hoofd van het slachtoffer heeft getrapt en dat er meerdere malen, ook door medeverdachten, in de richting van het hoofd van het slachtoffer is getrapt. Dat het slachtoffer daadwerkelijk is geraakt op zijn hoofd wordt bevestigd door getuige [getuige] die heeft verklaard dat het slachtoffer diverse verwondingen aan zijn gezicht had, bloed aan zijn lippen en dat hij steeds met zijn handen richting zijn hoofd wees.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt de rechtbank dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen, zoals die in het onderhavige geval hebben plaatsgevonden, geschikt waren om de dood van het slachtoffer te bewerkstelligen. Van het ten laste gelegde medeplegen poging tot doodslag dient dan ook te worden vrijgesproken. Wel oordeelt de rechtbank dat door met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam te trappen en te slaan terwijl het slachtoffer niet in staat is zich te verweren, zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Het is een naar algemene ervaringsregels bekend feit dat hierbij immers vitale organen of bloedvaten kunnen worden beschadigd. De inschatting van het gevaar van zodanig handelen hoeft derhalve, zoals door de verdediging is aangevoerd, niet te worden onderbouwd met medische gegevens. Het handelen van verdachte en zijn medeverdachten zoals hierboven is beschreven, is bovendien naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot doodslag
De rechtbank acht, met de officier van justitie, eveneens het medeplegen van de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst, op basis van het ‘proces-verbaal betreffende verduidelijking wie duwt SO’, vast dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer in de richting van het spoor hebben geduwd. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan de bevindingen in het proces-verbaal betreffende de camerabeelden van het Gemeentelijk Vervoersbedrijf te twijfelen. Dat de duw van verdachte niet op de beelden van de Snapchatvideo zichtbaar is, maakt niet dat dezeniet heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de beelden vanuit een andere hoek zijn gefilmd.
De rechtbank stelt voorts vast dat het duwen van medeverdachte [medeverdachte 2] het slachtoffer heeft doen wankelen in de richting van het spoor en dat door de duw van verdachte het slachtoffer daadwerkelijk op het spoor terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten samengewerkt bij het duwen van het slachtoffer in de richting van het spoor, waarbij zij ieder een inwisselbare rol hebben vervuld. De rechtbank merkt verdachte daarom als medepleger van deze geweldshandeling aan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met het duwen van het slachtoffer op het spoor er een aanmerkelijke kans is ontstaan dat het slachtoffer zou overlijden. Er had op elk moment een metro kunnen aankomen want het feit heeft rond 21:30 uur plaatsgevonden; een tijdstip waarop de metro’s nog rijden. Dat blijkt ook uit de wachtende mensen op het perron en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij een metro bij het naast gelegen metrostation Bullewijk zag.
Ook had het mogelijk zwaar gewonde slachtoffer, die met kracht van het spoor was geduwd, verkeerd terecht kunnen komen en aan zijn verwondingen kunnen overlijden. Dat het slachtoffer vlak daarvoor fors geslagen en getrapt is en niet stabiel op zijn benen stond, maakte de kans op overlijden als gevolg van de val groter. Het slachtoffer had immers mogelijk al zwaar lichamelijk letsel opgelopen en kon zichzelf daardoor moeilijker opvangen. Dat het slachtoffer in staat was om op te staan en op een perron te klimmen is niet aan verdachte te danken en maakt dit dan ook niet anders.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan door de spanning van de derde rail. Hiervoor ontbreken voldoende aanknopingspunten in het dossier en bovendien is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat dit een feit van algemene bekendheid is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het duwen van het slachtoffer op het spoor door verdachte en de medeverdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op de dood van het slachtoffer, dat wordt geacht dat verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer had kunnen overlijden.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen van een poging tot doodslag.
Wat betreft het tenlastegelegde gooien van een steen in de richting van het slachtoffer overweegt de rechtbank dat de wijze van tenlastelegging het niet toelaat dit bestanddeel bewezen te verklaren. Vaststaat dat verdachte t deze handeling niet in vereniging heeft gepleegd, zodat hij moet worden vrijgesproken van dit onderdeel....
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde komt zij niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen volgen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
hij op 5 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een slachtoffer, waarvan de identiteit tot op heden onbekend is gebleven, opzettelijk van het leven te beroven voornoemd slachtoffer van het perron op het spoor heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 5 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een slachtoffer, waarvan de identiteit tot op heden onbekend is gebleven, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- voornoemd slachtoffer heeft vastgepakt en vastgehouden en
- voornoemd slachtoffer onderuit heeft getrapt, waardoor hij ten val is gekomen en
- met de arm krachtige slaande bewegingen heeft gemaakt tegen/op het hoofd en het lichaam van voornoemd slachtoffer en
- met het been krachtige trappende/stampende bewegingen heeft gemaakt tegen/op het hoofd en het lichaam van voornoemd slachtoffer en
- voornoemd slachtoffer bij de benen/voeten heeft vastgepakt en over de grond heeft gesleept,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 95 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de algemene voorwaarde.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij de eis van de officier van justitie en het advies van de Raad. Hij heeft verzocht vooral rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een vol programma en heeft daarnaast weinig tijd om een werkstraf uit te voeren. Gelet op duur van de schorsing en het feit dat verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, kan een proeftijd van één jaar volstaan.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op Bevrijdingsdag schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling van een onbekend gebleven slachtoffer. Verdachte is samen met twee anderen op het Bijlmerstation verhaal gaan halen bij het slachtoffer en dit is overgegaan in plegen van geweld. Uiteindelijk hebben meerdere personen zich bij dit geweld gevoegd en is het slachtoffer door een grote groep in elkaar geslagen en getrapt. Samen met een medeverdachte heeft verdachte vervolgens het mogelijk zwaar gewonde slachtoffer op het spoor geduwd. Verdachte is het slachtoffer achterna gegaan op het spoor en heeft een steen in de richting van het slachtoffer gegooid. De ervaring leert dat dergelijke feiten een grote impact op slachtoffers hebben, die nog lange tijd de lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ervaren. Bovendien is een filmpje van dit geweld verspreid via sociale media en is er veel media-aandacht voor dit feit geweest. Binnen de samenleving is geschokt gereageerd op dit buitensporige en zinloze geweld. Dergelijke feiten versterken de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Persoon van verdachte en persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 maart 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad van 28 november 2023. De
Raadheeft in dit rapport geadviseerd een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor de duur van het voorarrest van verdachte. Daarnaast wordt geadviseerd om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen en daaraan de algemene voorwaarde te verbinden. Het dynamisch recidiverisico komt uit op heel laag. Ter zitting is verzocht bij het opleggen van een eventuele werkstraf goed te kijken naar de belastbaarheid van verdachte. Verdachte heeft een druk schema en hij heeft tijdens zijn schorsing overal goed aan meegewerkt. De IFA coach heeft inmiddels positief afgesloten en er zijn veel goede berichten over zijn ontwikkeling.
De
jeugdreclasseringheeft zich bij het advies van de Raad aangesloten.
De
orthopedagogisch begeleidervan verdachte heeft naar voren gebracht dat zij na de zitting gaan afronden. Verdachte heeft zijn traumabehandeling positief afgerond.
De
IFA-coachheeft naar voren gebracht dat het goed gaat met verdachte en dat hij een mooie toekomst voor zich heeft.
Strafoplegging
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf passend en geboden is. Een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling zijn ernstige feiten met nare gevolgen voor de betrokkene en de maatschappij. In beginsel rechtvaardigen de feiten een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan het deel dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank vindt het niet in het belang van verdachte en niet in het belang van de maatschappij dat verdachte weer terug in detentie moet. De rechtbank zal daarom een fors voorwaardelijk strafdeel aan verdachte opletten. Gelet op het lage recidiverisico en de positieve persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt de algemene voorwaarde verbonden dat verdachte zich niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van de eis van de officier ten aanzien van de gevorderde proeftijd van 2 jaar.
Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte nog consequenties ervaart van zijn handelen en zal daarom, in afwijking van de eis van de officier van justitie, naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie een werkstraf opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77gg, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
medeplegen van poging tot doodslag
en
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte],daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
85 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. De rechtbank stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
50 (vijftig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Deze beslissing is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. C.P. Bleeker en K. Oldekamp-Bakker, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2024.
[...]