ECLI:NL:RBAMS:2024:3602

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13/123718-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging doodslag en zware mishandeling in jeugdzaak met openlijke geweldpleging

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 5 mei 2023 samen met anderen een slachtoffer op het Bijlmerplein in Amsterdam heeft belaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en zware mishandeling, evenals openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats op een druk perron, waar de verdachte en zijn medeverdachten het slachtoffer hebben geslagen, geschopt en uiteindelijk van het perron op het spoor hebben geduwd. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte, de medeverdachten en getuigen in overweging genomen en geconcludeerd dat er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer is ontstaan door de gewelddadige handelingen, vooral door het duwen op het spoor. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 105 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 50 uren. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 115,00 toegewezen aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en behandeling voor ADHD.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.123718.23
Datum uitspraak: 18 juni 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2008,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren van 5 december 2023 en 4 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.J.C. Verlaan, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer naar voren is gebracht door [persoon 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), [persoon 3] , IFA-coach, en de moeder van verdachte.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging en samengevat, ten laste gelegd dat hij zich op 5 mei 2023 in Amsterdam samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan
het onder 1 ten laste gelegde:
primair:poging doodslag en/of poging zware mishandeling van een onbekend gebleven slachtoffer;
subsidiair:openlijke geweldpleging tegen een onbekend gebleven slachtoffer;
het onder 2 ten laste gelegde:
openlijke geweldpleging tegen slachtoffer [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Verdachte is van meet af aan betrokken geweest bij het ernstige geweld dat door een grote groep jongens tegen het slachtoffer is gepleegd. Hij is daarmee als medepleger verantwoordelijk.
Ten aanzien van het met kracht slaan en schoppen tegen het slachtoffer, onder meer tegen zijn hoofd en terwijl hij op de grond ligt, kan het niet anders zijn geweest dan met de bedoeling om hem fors letsel toe te brengen. Verdachte heeft dit risico op zijn minst op de koop toegenomen. Dat het slachtoffer daarbij ook flink tegen zijn hoofd is geraakt, blijkt bovendien uit de verklaring van getuige [getuige] . Deze geweldshandelingen moeten worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
Verdachte heeft het slachtoffer nadat hij zwaar was mishandeld een duw gegeventerwijl hij op de rand van het perron stond. Hierdoor had hij op het spoor terecht kunnen komen. Datdit kennelijk ook de bedoeling van verdachte is geweest blijkt uit zijn verklaring bij de politie. Toen het slachtoffer begon te wankelen is hij na een duw door de medeverdachte alsnog op het spoor terechtgekomen. Verdachte is dan ook samen met medeverdachte [medeverdachte 1] verantwoordelijk voor het duwen op het spoor van het slachtoffer.
De geweldshandelingen waarbij verdachte betrokken is geweest kwalificeert het openbaar ministerie als het medeplegen van poging doodslag. De aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van voornoemde handelingen zou overlijden heeft onder meer ook bestaan omdat er op elk moment een metro had kunnen arriveren. Een aanrijding met een metro is levensgevaarlijk. Ook heeft een aanmerkelijke kans bestaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden wegens een risico op elektrocutie door de zogenaamde derde rail met een spanning van 900 Volt. Dat dit een algemeen bekend feit is blijkt ook uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte heeft met zijn handelingen het risico genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Hij had kunnen en moeten weten dat er een metro aan kon komen en ook dat er een risico op elektrocutie was.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Verdachte heeft, samen met anderen, op het Bijlmerplein geweld gepleegd tegen het slachtoffer.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag. Het medeplegen van de poging tot zware mishandeling kan wel worden bewezen, met uitzondering van het ten laste gelegde gooien van de stenen.
Er is geen aanmerkelijke kans ontstaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Niet iedere trap/stomp tegen het hoofd brengt een aanmerkelijke kans op de dood met zich mee. Het achterhoofd van het slachtoffer werd beschermd door zijn volle rugtas. De stampende bewegingen werden gegeven op die tas en niet op andere (niet-vitale) delen van het lichaam. De intensiteit van het geweld was niet dermate ernstig dat van een aanmerkelijke kans op de dood gesproken kan worden. De stampende bewegingen waren niet heel krachtig en er was niet duidelijk genoeg zichtbaar dat er vitale delen van het lichaam met voldoende kracht zijn geraakt om te kunnen spreken van een poging tot doodslag.
Ook met het medeplegen van het duwen van het slachtoffer op het spoor is niet de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer ontstaan. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd. In de twintig minuten voorafgaand aan het duwen op het spoor reed er geen metro. Klaarblijkelijk is er een melding gedaan dat iemand op het spoor liep. Het slachtoffer is na 42 seconden weer op het spoor geklommen, hetgeen iets zegt over de mate/intensiteit van het geweld. Hij is in ieder geval niet bewusteloos op het metrospoor blijven liggen. De locatie van het metrospoor waar vanaf werd geduwd en de snelheid van de metro ter hoogte van dat gedeelte van het perron zijn daarbij van belang. Een metro heeft een beperkte snelheid en remt ruim voor aankomst voordat hij tot stilstand komt bij het perron. De metro stond stil bij de halte Bullewijk, 500 meter verderop. Er is op het perron vrij zicht op naderende metro’s. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat er in het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn dat een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan door de spanning van de derde rail. Een derde rail heeft bovendien een kunststof beschermkap ter beveiliging van onveilige situaties.
Wat betreft het gooien van een steen heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet als medepleger hiervan kan worden aangemerkt. Het geweld is immers al geëindigd als een van de medeverdachten besluit het slachtoffer achterna te gaan op het spoor. Dit betreft een solo actie. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat de steen daadwerkelijk met opzet richting het slachtoffer is gegooid en met welke kracht dit is gedaan. Verdachte moet van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
De rechtbank is van oordeel dat het geweld tegen het slachtoffer, zoals hieronder zal worden besproken, onderverdeeld kan worden in twee momenten. De rechtbank zal deze dan ook afzonderlijk beoordelen.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot zware mishandeling
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat door de geweldshandelingen, bestaande uit het vasthouden, het met kracht slaan en trappen/stampen tegen het hoofd en lichaam van het slachtoffer terwijl hij op de grond lag, de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer is ontstaan.
Wel is met deze geweldshandelingen naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstaan. Het slachtoffer is immers meermaals geslagen en geschopt met geschoeide voet, waaronder tegen het hoofd terwijl hij op de grond lag en zich niet kon verweren. Hierbij konden vitale organen of bloedbaten worden beschadigd. Verdachte heeft bij de politie op 16 mei 2023 en op de zitting van 5 december 2023 bekend dat hij heeft deelgenomen aan het geweld tegen het slachtoffer. Hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geschopt en getrapt, zodat hij zou vallen. Ook heeft hij het slachtoffer met zijn vuisten geslagen en bleef hij doortrappen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, het medeplegen van de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring medeplegen van poging tot doodslag
De rechtbank acht, met de officier van justitie, eveneens het medeplegen van de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast, op basis van het proces-verbaal betreffende verduidelijking wie duwt SO, dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer in de richting van het spoor hebben geduwd. Verdachte heeft ook verklaard dat hij het slachtoffer richting het spoor heeft geduwd en dat hij wilde dat het slachtoffer op het spoor terecht zou komen.
De rechtbank stelt voorts vast dat de duw van verdachte het slachtoffer heeft doen wankelen in de richting van het spoor en dat door de duw van medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer daadwerkelijk op het spoor terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachten samengewerkt bij het duwen van het slachtoffer in de richting van het spoor, waarbij zij ieder een inwisselbare rol hebben vervuld. De rechtbank merkt verdachte daarom als medepleger van deze geweldshandeling aan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met het duwen van het slachtoffer op het spoor een aanmerkelijke kans is ontstaan dat het slachtoffer zou komen te overlijden.. Op elk moment had een metro kunnen arriveren.. Het feit heeft rond 21:30 uur plaatsgevonden; een tijdstip waarvan men weet dat de metro’s nog rijden. Dat blijkt ook uit de wachtende mensen op het perron en de verklaring van verdachte dat hij een metro bij het naast gelegen metrostation Bullewijk zag.
Verdachte heeft het slachtoffer na een dynamische situatie op het spoor geduwd en heeft op het moment van het duwen niet met zekerheid kunnen vaststellen dat er geen metro zou komen. Dat er op dat moment feitelijk geen metro reed doet voor het vaststellen van de aanmerkelijke kans er niet toe.
Ook had het mogelijk zwaar gewonde slachtoffer, die met kracht van het spoor was geduwd, verkeerd terecht hadkunnen komen en aan zijn verwondingen kunnen overlijden. Dat het slachtoffer vlak daarvoor fors geslagen en getrapt is en niet stabiel op zijn benen stond, maakte de kans op overlijden als gevolg van de val groter. Het slachtoffer had immers mogelijk al zwaar lichamelijk letsel opgelopen en kon zichzelf daardoor moeilijker opvangen. Dat het slachtoffer in staat was om op te staan en op een perron te klimmen is niet aan verdachte te danken en maakt dit dan ook niet anders.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan door de spanning van de derde rail. Hiervoor ontbreken voldoende aanknopingspunten in het dossier en bovendien is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat dit een feit van algemene bekendheid is.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het duwen van het slachtoffer op het spoor door verdachte en de medeverdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op de dood van het slachtoffer, dat wordt geacht dat verdachte bewust de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer had kunnen overlijden.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van medeplegen van een poging tot doodslag.
Met betrekking tot het gooien van een steen in de richting van het slachtoffer volgt de rechtbank het standpunt van de raadsman. Niet kan worden bewezen dat verdachte medepleger is geweest bij deze geweldshandeling.. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van het primair ten laste gelegde komt zij niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] op 5 mei 2023 te Bijlmerplein wettig en overtuigend is bewezen, omdat verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
hij op 5 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om een slachtoffer, waarvan de identiteit tot op heden onbekend is gebleven, opzettelijk van het leven te beroven voornoemd slachtoffer van het perron op het spoor heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op 5 mei 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om een slachtoffer, waarvan de identiteit tot op heden onbekend is gebleven, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- voornoemd slachtoffer heeft vastgepakt en vastgehouden en
- voornoemd slachtoffer onderuit heeft getrapt, waardoor hij ten val is gekomen en
- met de arm krachtige slaande bewegingen heeft gemaakt tegen/op het hoofd en het lichaam van voornoemd slachtoffer en
- met het been krachtige trappende/stampende bewegingen heeft gemaakt tegen/op het hoofd en het lichaam van voornoemd slachtoffer en
- voornoemd slachtoffer bij de benen/voeten heeft vastgepakt en over de grond heeft gesleept,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 5 mei 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten op het Bijlmerplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door:
- met gebalde vuist krachtige slaande bewegingen te maken tegen het hoofd en het lichaam van voornoemd slachtoffer en
- voornoemd slachtoffer onderuit te schoppen en
- met het been krachtige trappende bewegingen te maken tegen het hoofd en het lichaam van voornoemd slachtoffer.

6.Bewijs

Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 75 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder voorwaarden zoals door de Raad en de jeugdreclassering zijn geadviseerd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een groot deel van de strafdoelen al is bereikt met de detentie in het kader van de voorlopige hechtenis. Verdachte is in de afgelopen maanden niet gerecidiveerd en dit is met name het gevolg van zijn voorarrest. De schorsingsvoorwaarden zijn al behoorlijk punitief geweest. Verzocht wordt om de jeugddetentie te beperken tot het voorarrest van verdachte, met aftrek en een voorwaardelijke werkstraf van 100 uren met de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn geadviseerd, met uitzondering van de medicatieverplichting, behandeling bij De Waag en het contactverbod. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het verplichten van medicatie voor de duur van twee jaar te verstrekkend is. Daar komt bij dat er mogelijk ook bijwerkingen kunnen zijn, waaronder het risico op afvlakking. In de jeugdige ontwikkelingsfase van verdachte moet medicatie worden afgestemd met een arts. Bovendien moet verdachte op vrijwillige basis de overtuiging hebben dat de medicatie goed is voor hem. Nu de behandeling bij De Waag positief is afgerond, is het niet meer nodig om dit als bijzondere voorwaarde op te nemen. Wat betreft het contactverbod is er geen reden om aan te nemen dat het strikt noodzakelijk is, daarvoor zijn er in de schorsing ook geen aanwijzingen geweest.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op Bevrijdingsdag schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling van een onbekend gebleven slachtoffer.. Het slachtoffer is door een grote groep in elkaar geslagen en getrapt. Samen met een medeverdachte heeft verdachte na de mishandeling het slachtoffer op het spoor geduwd. De ervaring leert dat dergelijke feiten een grote impact op slachtoffers hebben, die nog lange tijd de lichamelijke en/of psychische gevolgen kunnen ervaren. Bovendien is een filmpje van dit geweld verspreid via sociale media en is er veel media-aandacht voor dit feit geweest. Binnen de samenleving is geschokt gereageerd op dit buitensporige en zinloze geweld. Dergelijke feiten versterken de in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Persoon van verdachte en persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 22 maart 2024 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de Raad van 1 december 2023. De
Raadconstateert meerdere risicofactoren voor de kans op herhaling. De risicofactoren worden vooral gezien binnen de domeinen school, vrijetijdsbesteding, relatie, houding, agressie en vaardigheden. Ook zijn er zorgen over een deel van zijn sociale contacten en de houding van verdachte ten opzichte van de onderhavige feiten. Bij verdachte is sprake van ADHD. Hij is gestopt met zijn medicatie hiervoor en dat heeft een negatief effect op zijn gedrag. Geadviseerd wordt wegens het hoge recidiverisico om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met toezicht vanuit de jeugdreclassering. Het voorwaardelijke deel moet een stok achter de deur zijn. Gezien de aard en ernst van de feiten is een jeugddetentie overwogen, maar verdachte is al in bewaring gesteld en hij is
first offender. Het is vooral van belang dat hij de juiste hulp krijgt om herhaling te voorkomen. Jeugddetentie is gezien zijn cognitief functioneren en beïnvloedbaarheid niet wenselijk. De Raad wil voorkomen dat verdachte binnen de JJI een crimineel netwerk zal opbouwen en daardoor juist op het slechte pad zal belanden. In het kader van de Toezicht en Begeleiding moet de begeleiding door de coach van Come On en de behandeling van De Waag worden voortgezet waarbij ook aandacht is voor een gezinsinterventie. Ook moeten als bijzondere voorwaarden worden opgenomen dat verdachte zijn voorgeschreven medicatie zal gebruiken volgens de voorschriften, dat verdachte meewerkt aan het hebben van dagbesteding en dat hij meewerkt aan de invulling van een positieve vrijetijdsbesteding. Ter zitting is aanvullend geadviseerd om als voorwaarden op te nemen dat verdachte zal meewerken aan begeleid wonen en aan hulpverlening indien dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht. Verdachte is gebaat bij een kleinschalige en niet forensische woonvoorziening.
De
jeugdreclasseringheeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. Verdachte heeft veel zorg en aandacht nodig. De dagbesteding moet zich richten op het hebben van beschut werk. Hij is goed in contact met de jeugdreclassering en met zijn coach, en komt de afspraken altijd na. Gebleken is dat verdachte een verstoord dag- en nachtritme heeft. Hij is weinig gemotiveerd en heeft nauwelijks succeservaringen. Positief is dat hij niet gerecidiveerd is. Een begeleid wonen plek met veel kaders zou goed voor hem zijn. Belangrijk daarbij is dat het geen forensische plek is. Wat betreft de verplichting van medicatie is de jeugdreclassering van mening dat het niet nemen van de medicatie verdachte problemen oplevert. Met een neuroloog en De Waag zijn er afspraken gemaakt over zijn medicatiegebruik en onlangs is er nieuwe medicatie voorgeschreven. Hoewel het traject bij De Waag positief is afgerond, wordt de voorwaarde voor behandeling toch geadviseerd . Tot slot heeft de jeugdreclassering opgemerkt dat het opleggen van een contactverbod met de medeverdachten nog steeds wenselijk is.
De
coachheeft naar voren gebracht dat hij verdachte voor al zijn afspraken ophaalt om ervoor te zorgen dat hij ook daadwerkelijk aankomt. Zijn behandeling bij De Waag heeft hij positief afgerond.
Strafoplegging
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een werkstraf passend en geboden is. Een poging tot doodslag, een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging zijn ernstige feiten met nare gevolgen voor de betrokkene en de maatschappij. In beginsel rechtvaardigen de feiten een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan het deel dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank vindt het echter niet in het belang van verdachte en niet in het belang van de maatschappij dat verdachte weer terug in detentie moet. De rechtbank zal daarom een fors deel van de jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. De rechtbank ziet het risico dat een verblijf van verdachte in een JJI niet in positieve zin zal bijdragen aan de ontwikkeling van verdachte gelet op zijn hoge mate van beïnvloedbaarheid, maar is van oordeel dat de ernst van de feiten om oplegging van een jeugddetentie vragen.
In de adviezen van de Raad, de coach en de jeugdreclassering ziet de rechtbank aanleiding om bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden om de kans op herhaling zo te verminderen. Verdachte heeft veel begeleiding en sturing nodig met strakke kaders. De rechtbank vindt het nodig dit vorm te geven in het kader van een maatregel van toezicht en begeleiding. Het voorwaardelijk strafdeel moet verdachte motiveren om zich niet opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit en ervoor zorgen dat hij zich blijft inzetten voor een positieve ontwikkeling. De rechtbank zal niet de verplichting dat verdachte medicatie moet innemen opnemen, maar wel dat hij de adviezen van zijn behandelaar opvolgt in het kader van zijn ADHD. Deze behandeling vindt plaats bij De Waag en daarom zal de rechtbank het meewerken aan behandeling van De Waag als voorwaarde opnemen. De rechtbank vindt dat er in het dossier voldoende aanwijzingen zijn voor een samenhang tussen de ADHD en het gedrag van verdachte. Om die reden is het belangrijk dat er zicht op het gedrag van verdachte in combinatie met zijn ADHD is vanuit een professional. De beoordeling van het medicatiegebruik wordt op die manier ook toevertrouwd aan een professional. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een contactverbod een meerwaarde heeft aangezien uit de adviezen blijkt dat er nog zorgen bestaan over de sociale contacten van verdachte.
Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat verdachte nog consequenties ervaart van zijn handelen en zal daarom, in afwijking van de eis van de officier van justitie, naast de deels voorwaardelijke jeugddetentie een werkstraf opleggen.

10.Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer] ,wettelijk vertegenwoordigd door [persoon 4], vordert € 115,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
10.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij. Verdachte ontkent de schoen te hebben weggenomen en in het dossier zijn voor die stelling ook geen aanknopingspunten voor te vinden. Het causale verband tussen het feit en de schade ontbreekt bovendien.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij is gemotiveerd betwist. Anders dan de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier voldoende vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft in de mediation met verdachte gesteld dat hij één schoen is verloren. Van dit paar schoenen heeft hij een aankoop bon van € 230,00 euro bijgevoegd. Een mededader heeft de helft van de schade betaald, waardoor het verzoek tot schadevergoeding is aangepast naar een bedrag van
€ 115,00. De rechtbank is van oordeel dat onder de omstandigheden waaronder het geweld heeft plaatsgevonden het voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij zijn schoen is verloren. Weliswaar kan niet worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de schoen heeft weggenomen, maar aangezien het feit tezamen en in vereniging is gepleegd, is naar civiel recht ieder van de daders hoofdelijk aansprakelijk. De vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Verdachte zal hoofdelijk worden veroordeeld om dit bedrag te betalen aan [slachtoffer] .
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden, dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
medeplegen van poging tot doodslag
en
medeplegen van poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
105 (vijfentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van de na te noemen voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
2. een volgens de jeugdreclassering positieve dagbesteding heeft en behoudt;
3. meewerkt aan begeleid wonen en aan de begeleiding en de afspraken en regels die daar gelden, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk vindt;
4. meewerkt aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en de adviezen opvolgt van zijn behandelaar in het kader van zijn ADHD;
5. meewerkt aan de hulpverlening die door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
6. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 2006, [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedag 3] 2004, [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag 4] 2008, [medeverdachte 5]
¸geboren op [geboortedag 5] 2007 en [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 6] 2007.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
7. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
8. zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
50 (vijftig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen.
Wijst de vordering tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 115,00 (honderdvijftien) en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] .
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
Bepaald dat als de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 115,00 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 mei 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Deze beslissing is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. C.P. Bleeker en K. Oldekamp-Bakker, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2024.
[...]