ECLI:NL:RBAMS:2024:3601

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
13/301702-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel tegen een minderjarige verdachte

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die onderworpen was aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich onvoldoende heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan de maatregel waren verbonden. Ondanks eerdere inspanningen en begeleiding heeft de verdachte niet de gewenste gedragsverandering laten zien en is er een toename van het recidiverisico geconstateerd. De rechtbank heeft daarom besloten de niet ten uitvoer gelegde PIJ-maatregel alsnog ten uitvoer te leggen, met inachtneming van de vrijheidsbeneming die de verdachte al heeft ondergaan. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de procesgang, de adviezen van deskundigen en de standpunten van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank benadrukt dat de verdachte meer sturing en begeleiding nodig heeft dan in een ambulant kader kan worden geboden. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte, zodat hij de noodzakelijke behandeling kan ondergaan in een instelling met duidelijke kaders.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.301702.21
Beslissing op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van 6 mei 2024, betreffende een onherroepelijk geworden vonnis 23 december 2022, in de strafzaak tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres] .
Bij voormeld vonnis is [verdachte] onder meer veroordeeld tot de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: de maatregel), met bevel dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de daarbij op twee jaar vastgestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel niet heeft nageleefd de bij het vonnis van 23 december 2022 gestelde bijzondere voorwaarden, dat [verdachte] :
  • meewerkt aan een passende vorm van dagbesteding in de vorm van school en/of een
  • baan;
  • meewerkt aan het hebben en behouden van een vrijetijdsbesteding;
  • zal meewerken aan de begeleiding van Jongeren Die het Kunnen;
  • zijn medewerking blijft verlenen aan de reeds ingezette behandeling (daaronder ook
  • begrepen het traject van Topzorg) van de Waag;
  • meewerkt aan alle hulpverlening die noodzakelijk wordt geacht door de WSS.
Op 6 mei 2024 is door de rechter-commissaris de voorlopige tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde PIJ-maatregel bevolen.

De inhoud van de vordering

De vordering van de officier van justitie strekt er toe dat bevel zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van vermelde straf ten aanzien waarvan bevel was gegeven dat deze voorwaardelijk niet zou worden tenuitvoergelegd.

De procesgang

De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de zaak met bovenvermeld parketnummer, waaronder:
  • een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering door de officier van justitie aanstonds na de uitspraak op de terechtzitting aan veroordeelde per post is toegezonden;
  • de negatieve terugmeldrapportage van 30 april 2024 van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS);
  • een adviesbrief van 2 mei 2024 van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) gevestigd te Amsterdam, aan de officier van justitie, waarin de Raad adviseert de voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer te leggen;
  • een Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 mei 2024;
  • het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel van 6 mei 2024.
De rechtbank heeft op 4 juni 2024 in besloten zitting gehoord de officier van justitie, mr. M. Modder en [verdachte] en zijn raadsman mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam.
Tevens heeft de rechtbank de deskundigen [persoon 1] van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), [persoon 2] namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), [persoon 3] namens Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK) en de moeder van [verdachte] ter zitting gehoord.

De standpunten

De officier van justitieheeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van de maatregel. [verdachte] heeft met het opleggen van een voorwaardelijke maatregel de kans gehad om te laten zien dat hij tot een verandering kon komen in een ambulant kader. Hij heeft zich echter niet voldoende gehouden aan zijn bijzondere voorwaarden en heeft daartoe wel veel kansen gehad. [verdachte] heeft onvoldoende inzet getoond voor zijn behandeling. Uit bericht van De Waag aan de jeugdreclassering volgt daarnaast dat het recidiverisico van [verdachte] is toegenomen, hetgeen ook blijkt uit de nieuwe politiemutaties en een veroordeling door de kinderrechter in deze rechtbank op 29 december 2023. Tenuitvoerlegging van de maatregel is noodzakelijk en in het belang van [verdachte] , omdat hij pas dan aan behandeling kan toekomen. Hij kan zich immers dan niet onttrekken aan de behandeling.
[verdachte]vindt dat hij zich voldoende heeft ingezet om zich aan de gestelde regels en voorwaarden te houden. De reden dat hij niet altijd zijn behandelafspraken nakwam, was dat hij geen eigen woonplek had. De behandelafspraken die hij wel is nagekomen, zijn goed verlopen. Hij heeft zich opengesteld en heeft geleerd met zijn trauma en boosheid om te gaan. Ook heeft hij wel dagbesteding gehad door te sleutelen aan scooters. [verdachte] heeft betrokkenheid vanuit de jeugdreclassering gemist. Dit heeft geleid tot een terugmelding. Met een meer betrokken jeugdreclasseerder en een eigen woonplek was het niet tot een terugmelding gekomen. [verdachte] heeft bovendien geen officiële waarschuwing gehad en vindt dat hij nog een kans verdient. Hij heeft er vertrouwen in dat hij in een ambulant kader zich kan houden aan de gestelde voorwaarden. [verdachte] zal zich bij een nieuwe kans inzetten voor dagbesteding in de vorm van werk, school en sleutelen aan scooters.
De raadsvrouw van [verdachte] verdachteheeft bepleit om de vordering van de officier van justitie af te wijzen dan wel de proeftijd met één jaar te verlengen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de voorwaarden te wijzigen en elektronische controle toe te voegen of een in goede justitie vast te stellen voorwaarde te stellen. Het tenuitvoerleggen van de maatregel is disproportioneel en staat niet in verhouding tot de basis die [verdachte] anderhalf jaar lang heeft gelegd. Het doel kan bovendien op andere wijze worden verkregen, namelijk met de time-out die hij reeds heeft gehad. Wellicht zijn niet alle bijzondere voorwaarden strikt nagekomen, maar de ondergrens om tot een wezenlijke, constructieve verandering te komen in het dagelijks functioneren is wel bereikt. [verdachte] heeft langere tijd vrijetijds- en dagbesteding gehad en nu is er ruimte voor het volgen van onderwijs. Er is woonperspectief bij STP en [verdachte] is intrinsiek gemotiveerd om zijn behandeling op te pakken. Het niet trouw nakomen van behandelafspraken dient in perspectief te worden gezien. Daar komt bij dat er geen nieuwe strafbare gewelds- of vermogensdelicten zijn gepleegd. [verdachte] is bereid alle voorwaarden in volle omvang te accepteren. Hij zal zich ook niet tegen strengere voorwaarden verzetten om ervoor te zorgen dat hij naar De Waag zal gaan. Ook een verlenging van de proeftijd accepteert [verdachte] .
De moeder van [verdachte]heeft verklaard dat zij vindt dat [verdachte] niet voldoende begeleiding vanuit de jeugdreclassering heeft gehad. Hij heeft nog steeds geen eigen woning en het is jammer dat zij als moeder niet eerder door de jeugdreclassering is betrokken.

De adviezen

De WSSstaat nog steeds achter de terugmelding. [verdachte] heeft veel kansen gehad en er is veel voor hem ingezet. Gezien zijn problematiek valt het hem niet volledig aan te rekenen dat het niet in een ambulant kader is gelukt. In het ambulante kader wordt geen kans van slagen meer gezien. Het advies is om de maatregel ten uitvoer te leggen.
De Raadheeft geadviseerd de voorwaardelijke maatregel ten uitvoer te leggen. Het lukt [verdachte] , ondanks zijn inzet en de inzet van De Waag, niet om zich aan alle voorwaarden te houden. Hij heeft onvoldoende vaardigheden en wordt in een ambulant kader overvraagd. Huisvesting en school is niet gelukt, behandeling is gestopt, er zijn nieuwe politiemutaties en hij is opnieuw veroordeeld. Binnen de kaders van een onvoorwaardelijke maatregel moet [verdachte] leren hoe hij dit kan volhouden.

De beoordeling

Gebleken is dat [verdachte] vóór het einde van de proeftijd genoemde bijzondere voorwaarden niet voldoende heeft nageleefd. Gelet op artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering acht de rechtbank daarom termen aanwezig de gevorderde tenuitvoerlegging te gelasten.
De rechtbank stelt vast dat er veel is ingezet om het traject van [verdachte] te doen slagen. Zijn traject is zoveel als mogelijk in overleg met [verdachte] op hem afgestemd. Desondanks constateert de rechtbank dat het [verdachte] onvoldoende is gelukt om zich aan zijn voorwaarden te houden. Zijn behandeling is nauwelijks van de grond gekomen en ook het hebben van vrijetijds- en dagbesteding is [verdachte] niet volledig nagekomen. In het begin van de proeftijd werd gezien dat [verdachte] zich voor zijn behandeling heeft ingezet, maar na verloop van tijd is hij niet meer op de afspraken verschenen. [verdachte] heeft daarnaast gedurende zijn proeftijd risico’s genomen, zoals het niet open zijn over zijn woonplek en door te stellen dat hij pas weer medewerking zal verlenen als er een woonplek voor hem is gevonden. Naar het oordeel van de rechtbank getuigt dit ervan dat [verdachte] nog geen keuzes maakt die in zijn belang zijn. [verdachte] legt de verantwoordelijkheid voor het niet goed naleven van de voorwaarden volledig buiten zichzelf en toont hierbij weinig zelfinzicht. De vier (waarschuwings)gesprekken die met [verdachte] zijn gevoerd hebben er niet toe geleid dat [verdachte] zodanige stappen in zijn ontwikkeling heeft gezet dat hij zich voldoende aan de voorwaarden heeft gehouden. Ook de outreachende inzet van de coach van JDK heeft er niet voor kunnen zorgen dat [verdachte] zijn voorwaarden nakwam. Weliswaar heeft JDK ter zitting aangevoerd dat [verdachte] groei heeft laten zien en hij nog een kans verdient, maar de rechtbank is van deze groei niet overtuigd geraakt. De nieuwe politiemutaties en een veroordeling van de kinderrechter in december jl. duiden er in ieder geval niet op dat de gewenste gedragsverandering is ingetreden.
De rechtbank deelt het standpunt van de Raad dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat [verdachte] wordt overvraagd met alle voorwaarden. Ook De Waag en de jeugdreclassering zien geen mogelijkheid tot verandering meer in het ambulante kader. Het is voor de rechtbank duidelijk dat [verdachte] meer sturing en begeleiding nodig heeft dan hem geboden kan worden in een ambulant kader. Temeer nu ter zitting is gebleken dat [verdachte] het afgelopen anderhalf jaar wel een stabiele woonplek bij zijn vriendin heeft gehad en het dus, anders dan hij zelf stelt, niet kan worden geweten aan het ontbreken van een stabiele verblijfplaats dat hij zijn afspraken niet goed nakwam. [verdachte] kan de verantwoordelijkheid van het maken van goede keuzes onder de huidige omstandigheden onvoldoende dragen. De rechtbank heeft [verdachte] goed gehoord, maar acht de kans dat hij zich opnieuw niet zal houden aan de bijzondere voorwaarden, gezien het verloop van het traject, zijn problematiek en de kansen die hij eerder heeft gehad, te groot en zal daarom de maatregel ten uitvoer leggen.
De rechtbank vindt het belangrijk om [verdachte] daadwerkelijk aan behandeling toe te laten komen en dat deze plaatsvindt in een instelling met duidelijke kaders. In een instelling kan hem de intensieve sturing en begeleiding worden geboden die hij nodig heeft bij een gezonde ontwikkeling richting de toekomst.

Beslissing

De rechtbank:
- gelast dat de niet ten uitvoer gelegde maatregel, te weten de maatregel Plaatsing in een Instelling voor Jeugdigen, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd;
- beveelt dat de vrijheidsbeneming ondergaan uit hoofde van artikel 6:6:20, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering, geheel in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Deze beslissing is gegeven in openbare raadkamer van deze rechtbank door
mr. I.M. Nusselder, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. C.P. Bleeker en A. van Luijck, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. van Amelsvoort, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juni 2024.