ECLI:NL:RBAMS:2024:3583

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
13-116032-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Kroatië met betrekking tot detentieomstandigheden

Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Kroatië was uitgevaardigd op 1 februari 2024. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, dat betrekking had op een strafbaar feit volgens Kroatisch recht. De opgeëiste persoon, geboren in 1998 in Kroatië, was gedetineerd in Nederland en werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zitting op 30 mei 2024.

De rechtbank overwoog dat de opgeëiste persoon had verklaard dat hij al eerder was veroordeeld voor het feit dat ten grondslag lag aan het EAB, maar dat deze verklaring niet met concrete gegevens was onderbouwd. De rechtbank ging uit van de juistheid van de informatie van de Kroatische autoriteiten en oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering, ondanks de zorgen over de detentieomstandigheden in Kroatië. De verdediging had aangevoerd dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de penitentiaire inrichting waar de opgeëiste persoon gedetineerd zou worden.

Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en dat er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A.J. Scheijde als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 13 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-116032-24
Datum uitspraak: 13 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 februari 2024 door
the Municipal Court in the City of Sisak, Kroatië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Kroatië) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 30 mei 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. van Bennekom, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Kroatische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
decision on the determination of pre-trial detention of the Municipal Court in Sisakvan 7 december 2023, met kenmerk K-316/2022.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Kroatisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
Standpunt van de verdediging
De opgeëiste persoon verklaart dat hij een aantal jaar geleden al is veroordeeld voor het feit dat ten grondslag ligt aan dit EAB. Het huidige EAB, waarmee de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht ten behoeve van een vervolging voor dat feit, moet een fout zijn geweest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uitgegaan dient te worden van de informatie die de Kroatische autoriteiten hebben verstrekt, namelijk het recentelijk uitgevaardigde EAB. Er zijn geen stukken overgeleverd ter onderbouwing van de verklaring van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de Kroatische autoriteiten op 1 februari 2024 een EAB hebben uitgevaardigd ten aanzien van de opgeëiste persoon, met het oog op strafvervolging. Het standpunt van de opgeëiste persoon dat hij voor dit feit al veroordeeld is, is niet met concrete gegevens of stukken onderbouwd. Gelet op het vertrouwensbeginsel, gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort samengevat – is voldaan aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal

5.Artikel 11: detentieomstandigheden

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 11 OLW. Uit de aanvullende informatie van 8 april 2024 blijkt weliswaar dat de opgeëiste persoon niet in
Zagreb remand prisongedetineerd zal worden, de instelling waarover geoordeeld is dat daar een algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, maar in de gevangenis Lipovica-Popovača. Gelet op het CPT-rapport van 23 november 2023, neemt dit de zorgen dat de opgeëiste persoon in een overvolle gevangenis komt – en daarmee in een instelling vergelijkbaar met
Zagreb remand prison– echter niet weg. In het CPT-rapport wordt immers meermaals vermeld dat de bezettingsgraad in alle Kroatische detentie-instellingen zorgelijk is, aangezien op veel plekken sprake is van overbevolking. In voorarrest zijn de detentieomstandigheden nog slechter dan voor veroordeelden. Het CPT geeft aan dat het streeft naar 4 m2 persoonlijke ruimte voor elke Kroatische gedetineerde, maar vooral in
Zagreb remand prisonhebben gedetineerden onvoldoende vierkante meters persoonlijke ruimte tot hun beschikking. Dit zal in Lipovica-Popovača waarschijnlijk niet anders zijn.
Er dient dan ook gedacht te worden aan alternatieven voor de opgeëiste persoon, zoals de mogelijkheid dat hij met een enkelband gemonitord kan worden, buiten detentie. Een dergelijke garantie ontbreekt momenteel nog, aldus de raadsman.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. De inhoud van het CPT-rapport, en aldus de opmerkingen over voorlopig gedetineerden en de situatie van overbevolking, zijn bekend. De Kroatische autoriteiten hebben laten weten dat de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden in de Penitentiaire Inrichting Lipovica-Popovača.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 27 februari 2024 (niet gepubliceerd) in een andere Kroatische overleveringszaak de overlevering toegestaan nadat de uitvaardigende justitiële autoriteit had aangegeven dat de opgeëiste persoon in de Penitentiaire Inrichting Bjelovar gedetineerd zal worden. Geoordeeld is dat er op basis van het CPT-rapport onvoldoende is onderbouwd dat in meerdere instellingen een algemeen gevaar aangenomen dient te worden. Dat is in onderhavige zaak ook het geval.
Het opvragen van een aanvullende garantie dat de opgeëiste persoon met een enkelband gemonitord kan worden is, gelet op het voorgaande, niet nodig.
Oordeel van de rechtbank
In haar tussenuitspraak van 27 december 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat in de
Zagreb Remand Prisoneen algemeen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor personen die aldaar voorlopig gehecht worden.
De rechtbank stelt vast dat uit de e-mail van 8 april 2024 van de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon hoogstwaarschijnlijk zal worden gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lipovica-Popovača en dus niet in
Zagreb remand prison.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de overlevering kan worden geweigerd als sprake is van een individueel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, welk individueel gevaar pas kan worden aangenomen als vast is komen staan dat sprake is van een algemeen gevaar dat gedetineerden aldaar worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. [4] De werkwijze voor het vaststellen van een dergelijk algemeen gevaar is als volgt:
“Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.” [5]
De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt waaruit volgt dat voor gedetineerden in de penitentiaire inrichting in Lipovica-Popovača sprake is van een algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank beschikt ambtshalve ook niet over dergelijke gegevens of informatie. De penitentiaire inrichting in Lipovica-Popovača is, zo blijkt uit het CPT rapport van 23 november 2023, niet bezocht. De penitentiaire inrichting in de plaats Lipovica-Popovača wordt in het rapport slechts aangehaald (op p. 19) omdat aan deze penitentiaire inrichting nieuwe afdelingen zullen worden toegevoegd. Ook uit de reactie van de Kroatische autoriteiten op het CPT-rapport blijkt niet dat het reeds aangenomen algemene gevaar voor
Zagreb remand prisonuitgebreid dient te worden naar andere – laat staan naar alle – Kroatische detentie-instellingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een algemeen gevaar van een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dan ook geen sprake ten aanzien van de instelling waar de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling of de opgeëiste persoon een reëel gevaar van een dergelijke schending loopt. Het verweer van de raadsman slaagt niet.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Municipal Court in the City of Sisak, Kroatië voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. C.M. Delstra en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 13 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C404/15 en C659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 april 2016, gevoegde zaken C‑404/15 en C‑659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198, rechtsoverweging 89.