Op 13 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 22 maart 2024, waarbij de verdachte [persoon] in Amsterdam aanviel. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, stelde dat de poging tot zware mishandeling bewezen was, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.F.J. Smeets, betoogde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij bedreigd werd door [persoon]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op het moment van de aanval niet in een noodweersituatie verkeerde, aangezien hij de confrontatie zocht en niet aannemelijk was dat hij zich moest verdedigen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met opzet en met kracht tegen het hoofd van [persoon] had geschopt, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de ernst van het geweld en de impact op de samenleving zwaar wogen in de strafmaat.