ECLI:NL:RBAMS:2024:3545

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
AMS 23/1651
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering maatregel Ziektewet wegens gebrek aan passende arbeid en gezondheidsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een maatregel op het ziekengeld van een werkneemster. De werkneemster, die in dienst was als supportmedewerker, had zich ziekgemeld en was in de periode van 16 juni 2022 tot en met 15 oktober 2022 onderhevig aan een korting van 25% op haar Ziektewet-uitkering. De werkgever had verzocht om deze maatregel op te leggen omdat de werkneemster had geweigerd passende arbeid te aanvaarden. Echter, de rechtbank oordeelde dat er geen passende arbeid beschikbaar was bij de werkgever, en dat het verplichten van de werkneemster om te re-integreren zou leiden tot een verslechtering van haar gezondheid. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, die concludeerden dat de werkneemster niet in staat was om passende arbeid te verrichten zonder gezondheidsrisico's. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond, wat betekent dat de werkgever geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak benadrukt het belang van hoor- en wederhoor in het proces en de zorgvuldigheid van medische beoordelingen in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/1651

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

de besloten vennootschap
[eiseres], uit Amsterdam, eiseres (hierna: de werkgever),
(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en

de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[werkneemster]uit Hoorn (hierna: de werkneemster)
(gemachtigde: mr. D. Torres).

Inleiding

1.1.
De (ex-)werkgever is eigenricodrager (ERD) voor de Ziektewet (ZW).
1.2.
Met een besluit van 24 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de werkneemster bericht dat haar een maatregel wordt opgelegd waarbij haar uitkering op grond van de ZW in de periode van 16 juni 2022 tot en met 15 oktober 2022 met 25% wordt gekort. De werkneemster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Met een besluit op bezwaar van 15 februari 2023, gecorrigeerd op 12 maart 2023 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van de werkneemster gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen.
1.4.
De werkgever heeft tegen dit besluit beroep aangetekend.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De werkneemster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de werkgever, de gemachtigde van verweerder en de werkneemster en haar gemachtigde.

Geen toestemming voor kennisneming medische gegevens door de werkgever

2. De werkneemster heeft de rechtbank geen toestemming verleend voor het aan de werkgever toesturen van stukken die haar medische gegevens bevatten. Vanwege het ontbreken van deze toestemming zal de rechtbank in deze uitspraak geen medische informatie vermelden.
3. De werkneemster is op 1 januari 2021 als supportmedewerker voor 32 uur per week bij de werkgever in dienst getreden voor de duur van een jaar. Zij heeft zich op
22 februari 2021 ziekgemeld en op 24 februari 2021 haar werk hervat. Op 22 maart 2021 heeft zij zich opnieuw ziekgemeld. Het dienstverband met de werkneemster is op
31 december 2021 beëindigd. De (ex-)werkgever is als ERD zelf verantwoordelijk voor de ZW-uitkering van werkneemster. Bij brief van 28 januari 2022 heeft verweerder de werkgever opgedragen om de ziekmelding van de werkneemster per 22 maart 2021 in behandeling te nemen.
4. In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling heeft de verzekeringsarts de werkneemster op 15 maart 2022 gezien op het spreekuur. De bevindingen van de verzekeringsarts staan in de rapportage van 17 maart 2022. Volgens de verzekeringsarts is er sprake van een beperkte belastbaarheid als gevolg van een gebrek. Hij heeft een functionele mogelijkhedenlijst (fml) opgesteld. Op 18 maart 2022 heeft de arbeidsdeskundige een rapport uitgebracht. Hij is van mening dat de verdiencapaciteit van de werkneemster minder dan 65% bedraagt van het maatmaninkomen.
5. Bij besluit van 18 maart 2022 heeft verweerder beslist dat de werkneemster met ingang van 21 maart 2022 het recht behoudt op een ZW-uitkering. De uitkering blijft ongewijzigd omdat uit de beoordeling van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige blijkt dat eiseres op 21 maart 2022 minder dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
6. De werkgever heeft tegen dit besluit op 28 april 2022 bezwaar gemaakt. Volgens de werkgever zijn bij de werknemer beperkingen aangenomen als gevolg van klachten waarvoor geen lichamelijke verklaring kan worden gevonden.
7. Met het besluit op bezwaar van 3 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van de werkgever ongegrond verklaard. De ZW-uitkering van eiseres loopt met ingang van
21 maart 2022 door. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 november 2022 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 december 2022 ten grondslag gelegd.
8. Bij besluit van 8 februari 2023 is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend omdat zij 80-100% arbeidsongeschikt is.

De besluitvorming in de onderhavige procedure

9. De werkgever heeft verweerder op 10 augustus 2022 verzocht om aan de werkneemster een maatregel op te leggen omdat werkneemster heeft geweigerd deel te nemen aan een gesprek (of mediation) om vervolgens passende arbeid bij de werkgever te gaan uitvoeren.
10. Bij besluit van 24 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de
ZW-uitkering van eiseres van 16 juni 2022 tot en met 15 oktober 2022 verlaagd met 25% omdat zij geen geldige reden heeft gegeven waarom zij geen passende arbeid heeft aanvaard. De werkneemster heeft verweerder op 17 augustus 2022 een deskundigenoordeel passende arbeid gevraagd en op 16 september 2022 heeft zij bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
11. De arbeidsdeskundige heeft op 14 november 2022 een rapport “deskundigenoordeel passende arbeid” uitgebracht.
12. Aan het bestreden besluit heeft verweerder de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 november 2022 en het “deskundigenoordeel passende arbeid” van de arbeidsdeskundige van 14 november 2022 ten grondslag gelegd. Volgens de arbeidsdeskundige is het werk bij de eigen werkgever niet passend en is er ook geen ander passend werk bij de werkgever beschikbaar, omdat dit mogelijk zal leiden tot toename van de klachten.
Wettelijk kader
13. De persoon die een ZW-uitkering ontvangt, is verplicht om passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. [1] Verweerder weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de verzekerde weigert passende arbeid te verrichten. [2] Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. [3]

Beoordeling door de rechtbank

14. Het gaat in deze zaak over de vraag of verweerder terecht heeft geweigerd een maatregel op te leggen waarbij het ziekengeld van de werkneemster in de periode van
16 juni 2022 tot en met 15 oktober 2022 (de periode in geding) met 25% wordt gekort. Daarbij dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er bij de werkgever geen passende arbeid voor handen was om redenen dat het verrichten van arbeid bij de werkgever zal leiden tot een verslechtering van de gezondheid van de werkneemster. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de werkgever.
15. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
16. De werkgever voert aan dat er aanleiding is om een korting toe te passen op het ziekengeld van 25% omdat de werkneemster heeft geweigerd deel te nemen aan gesprekken met de bedrijfsarts en heeft geweigerd om mee te werken passend werk te aanvaarden.
17. Verweerder is van mening dat er geen sprake was van passende arbeid bij de werkgever omdat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
28 november 2022 en het deskundigenoordeel van 14 november 2022 blijkt dat de verplichting om te re-integreren bij de werkgever leidt tot een verslechtering van de gezondheid van de werkneemster. Dit blijkt ook uit de verklaringen van de behandelaars van de werkneemster.
18. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 28 november 2022 voldoende heeft onderbouwd dat het verrichten van arbeid bij de werkgever zal leiden tot een verslechtering van de gezondheid van werkneemster. Het rapport van deze verzekeringsarts is gelet op de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht zorgvuldig tot stand gekomen en het rapport kan de conclusie dragen dat het voor de werkneemster niet mogelijk is om passende arbeid bij haar werkgever te verrichten. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling.
19. Weliswaar heeft het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden in het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling, maar dat wil niet zeggen dat de resultaten van dit onderzoek niet kunnen worden gebruikt om te beoordelen of de maatregel al dan niet terecht is opgelegd. Immers heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn oordeel betrokken de second opinion van de bedrijfsarts van september 2021 en de door deze opgestelde fml, de medische stukken van de behandelaren van de werkneemster en de expertise van 10 augustus 2022 van de heer [naam] aan de bedrijfsarts. In het rapport van 28 november 2022 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van - onder meer - deze informatie geconcludeerd dat het arbeidsconflict een onderhoudende factor is voor de klachten en het herstel belemmert. Daaruit valt af te leiden dat de verplichting om te moeten re-integreren bij de werkgever tot schade van de gezondheid van de werkneemster kan leiden. Tot diezelfde conclusie komt de arbeidsdeskundige in het “Deskundigenoordeel passende arbeid” van
14 november 2022. De arbeidsdeskundige acht het werk bij de eigen werkgever niet passend en er is ook geen passend werk bij de werkgever, omdat dit mogelijk zal leiden tot een toename van de klachten van de werkneemster. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van de maatregel het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
20. De werkgever voert aan dat er onvoldoende hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. De werkneemster heeft een uitgebreid podium gekregen om haar visie op de re-integratie te geven, maar de werkgever is daartoe onvoldoende in de gelegenheid gesteld. Zo heeft de werkgever ook verzocht om een deskundigenoordeel, maar dit verzoek is door verweerder afgewezen, De werkgever heeft aanvullende stukken met betrekking tot de re-integratie gestuurd, maar die zijn niet meegenomen.
21. De rechtbank volgt dat standpunt niet. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 november 2022 blijkt dat verzekeringsarts op de hoogte was van het standpunt van de werkgever ten aanzien van de maatregel. In het rapport is de visie van de bedrijfsarts weergegeven alsmede het door de werkgever aangevraagde rapport van
10 augustus 2022 van de expert van Verzuim diagnostiek. Ook uit het deskundigenoordeel van 14 november 2022 blijkt dat de beschikbare informatie van de bedrijfsarts bij de beoordeling is betrokken en dat het rapport van de expert van Verzuim diagnostiek bij de beoordeling is betrokken. Verder is er contact opgenomen met de werkgever. Tevens was verweerder op de hoogte van de brief 16 september 2022 van de bedrijfsarts aan de werkgever, waarin het standpunt van de bedrijfsarts nogmaals voor het voetlicht is gebracht. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder het standpunt van de werkgever voldoende in de beoordeling heeft betrokken en er aldus voldoende hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden.
22. Ook het standpunt van de werkgever dat verweerder de ruimte die bedrijfsarts in het kader van de onderhavige beoordeling heeft, heeft beknot, volgt de rechtbank niet. Uit niets blijkt dat verweerder is voorbijgegaan aan de visie van de bedrijfsarts. Het feit dat verweerder op grond van de beschikbare informatie tot een andere conclusie komt dan de bedrijfsarts, wil niet zeggen dat de bedrijfsarts onvoldoende ruimte is gegund.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de werkgever geen gelijk krijgt. De werkgever krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.
24. Omdat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Duinen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 30, eerste lid aanhef en onder a, van de ZW.
2.Dit staat in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder k, van de ZW.
3.Dit staat in artikel 45, tweede lid, van de ZW.