ECLI:NL:RBAMS:2024:354

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
13/274262-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt met inachtneming van de redelijke termijn

Op 23 januari 2024 heeft de politierechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die in 2017 betrokken was bij de teelt van hennepplanten. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de officier van justitie een bedrag van € 42.233,60 vorderde. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte, die op 9 oktober 2017 werd aangehouden, voordeel heeft behaald uit de teelt van hennepplanten. De verdediging betwistte de aantallen oogsten en de hoogte van het voordeel, maar de politierechter concludeerde dat er voldoende bewijs was voor twee voltooide kweken, wat resulteerde in een vastgesteld wederrechtelijk voordeel van € 18.488,64. De politierechter hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, die meer dan vier jaar bedroeg. Dit leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting van de verdachte. Uiteindelijk werd de betalingsverplichting vastgesteld op € 13.488,64, met een maximale gijzeling van 269 dagen. De uitspraak is gedaan door mr. G.H. Marcus, politierechter, in aanwezigheid van griffier Y. Anwer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-274262-20 (ontneming)
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Verkort vonnis van de politierechter te Amsterdam, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] )
wonende aan [adres verdachte]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2024. Veroordeelde was daarbij aanwezig, alsmede haar raadsman mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van veroordeelde en haar raadsman naar voren is gebracht.

1.Formele vragen

1.1.
De geldigheid van de oproep
Veroordeelde is in deze zaak is eerder opgeroepen tegen 31 mei 2023. Veroordeelde is toen niet verschenen en de politierechter heeft de oproep nietig verklaard omdat :
“verdachte met als achternaam [naam 1] is opgeroepen, terwijl de achternaam [naam 2] moet zijn”.
Veroordeelde is thans wel verschenen en heeft op de zitting verklaard dat zij thans de naam van haar echtgenoot “ [naam 1] ” draagt en dat zij voorheen [naam 2] was genaamd.
De oproep is dus aan de juiste persoon uitgereikt en geldig.
1.2.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de officier van justitie de strafzaak niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De politierechter heeft de officier van justitie bij vonnis van heden ontvankelijk verklaard zodat de officier van justitie ontvankelijk is in de ontnemingsvordering.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De vordering van de officier van justitie van 23 november 2023 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 42.233,60.
Veroordeelde is bij vonnis van de politierechter van heden veroordeeld wegens (voor zover relevant in deze ontnemingsprocedure) het op 9 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk telen van 200 hennepplanten.
Op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan voordeel worden ontnomen dat is verkregen door middel van of uit de baten van dit feit of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan. Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, begrijpt de politierechter de vordering zo dat deze andere strafbare feiten betreft waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door veroordeelde zijn begaan. Daarbij gaat het om het telen van hennepplanten die resulteerden in eerdere oogsten.

3.Het wederrechtelijke verkregen voordeel.

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op het financieel rapport van 19 april 2018.
De officier van justitie vindt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 39.605,44. Dit geldbedrag is gebaseerd op vier oogsten van (telkens) 200 hennepplanten in de periode van 1 december 2016 tot 9 oktober 2017. Volgens het financieel rapport bedraagt de opbrengst na aftrek van kosten voor vier oogsten € 84.467,20. Veroordeelde heeft de hennepkwekerij samen met haar medeveroordeelde geëxploiteerd, zodat aan haar de helft daarvan ofwel € 42.233,60 moet worden toegerekend. Veroordeelde heeft aan [benadeelde partij] € 2.628,16 betaald, zodat zij per saldo € 39.605,44 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betwist dat er vier oogsten zijn geweest. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de uitgangspunten voor de aannames door [benadeelde partij] en de financieel rapporteur waaruit geconcludeerd wordt dat er vier oogsten zijn geweest niet concludent zijn. Bovendien is pas op 4 juli 2017 een melding van wietlucht gedaan, zodat niet aannemelijk is dat al langere tijd voordien werd gekweekt.
3.3.
Het oordeel van de politierechter
Om te oordelen wat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is zal de politierechter moeten beoordelen hoeveel eerdere kweken aannemelijk zijn.
En wat daarvan de opbrengst is geweest.
De politierechter neemt bij de beoordeling van de vordering de volgende maatstaf in acht. Het rapport financieel onderzoek verkregen voordeel is een wettig bewijsmiddel. Het is zodanig ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Geen rechtsregel staat er aan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de politierechter motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
In de rapportage wordt uitgegaan van vier voltooide oogsten.
Die aanname wordt onderbouwd met de mate van waargenomen vervuiling van de plantenbakken en van de vloer van de kweekruimten en de mate van verontreiniging van de koolfilters. Daarnaast is rekening gehouden met de datum die op de gipsplaten, die voor de bouw van de kwekerij zijn gebruikt, is vermeld. Uit een en ander leiden [benadeelde partij] en de politie af dat de kweek rond 1 december 2016 is begonnen en dat tot de ontruiming vier kweken waren voltooid.
De datum op de gipsplaten kan niet meer onderbouwen dan dat zij niet vóór die datum zijn gebruikt. De suggestie in het dossier dat dit de afleverdatum zou zijn en dat de platen dus op die datum aan de verdachte zijn geleverd vindt geen steun in de stukken. Veel aannemelijker is dat die datum de productiedatum is. Hoe hoelang de gipsplaten vervolgens zijn bewaard, voor zij aan de verdachte werden geleverd, kan uit niets worden opgemaakt.
De aangetroffen vervuiling wijst er wel op dat de kweekruimte al enige tijd in gebruik is geweest. Enig objectief aanknopingspunt dat de mate van vervuiling slechts door vier kweken kan worden verklaard ontbreekt echter.
Daar staat tegenover dat eerst op 4 juli 2017 stankoverlast is gemeld.
Aangenomen moet worden dat als al veel langer zou worden geteeld, ook al veel eerder melding van de geuroverlast zou zijn gedaan. De politierechter gaat er daarbij vanuit dat geuroverlast eerst na enig tijd ontstaat en dat de melder niet aanstonds, maar na verloop van enige tijd melding heeft gemaakt.
Volgens de aangifte van [benadeelde partij] (p. 2 van de aangifte) waren de op 9 oktober 2017 aangetroffen planten ten minste twee weken oud. Dat betekent dat zij op of kort vóór 25 september 2017 moeten zijn gepland. De laatste oogst moet dan kort daarvoor zijn geweest, aannemende dat zo snel mogelijk na het oogsten de nieuwe kweek wordt ingezet. De kweekcyclus is tien weken (inclusief een week voor oogsten en herinrichten, [1] ) zodat die kweek rond medio juli moet zijn geplant. De geuroverlast die 9 juli is gemeld (en die zoals hier voor aangenomen het resultaat moet zijn van een enige tijd daarvoor aangevangen kweek), kan dus alleen verklaard worden als er in die periode nog een eerdere kweek heeft plaats gevonden. Om die reden gaat de politierechter uit van twee voltooide kweken.
De uitgangspunten voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel per kweek zijn door de verdediging niet (voldoende beargumenteerd) weersproken. Met de twee oogsten moet het voordeel dus worden berekend op de helft van € 84.467,20 of wel € 42.233,60, waarvan de helft of 21.116,80 aan veroordeelde moet worden toegerekend. Van dat bedrag dient het aan [benadeelde partij] betaalde bedrag van € 2.628,16 te worden afgetrokken, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde wordt vastgesteld op € 18.488,64.

4.De betalingsverplichting

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gehele bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel als betalingsverplichting aan de veroordeelde moet worden opgelegd. Weliswaar is er sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), maar met die overschrijding is in de hoofdzaak al voldoende rekening gehouden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet expliciet uitgelaten over de betalingsverplichting.
4.3.
Het oordeel van de politierechter
In beginsel dient aan de veroordeelde het volledige bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden ontnomen.
Ook voor ontnemingsvorderingen geldt echter dat zij moeten worden afgerond binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Overschrijding van die termijn kan volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aanleiding zijn om de betalingsverplichting te verminderen.
Naar het oordeel van de politierechter moet in dit geval worden aangenomen dat de redelijke termijn op 9 oktober 2017 is aangevangen. De veroordeelde is toen inverzekering gesteld en uit het verhoor dat van haar is afgenomen komt naar voren dat over eerdere oogsten is gesproken, kennelijk in het kader van een eventuele ontnemingsvordering. Daaraan kon zij de verwachting ontlenen dat een ontnemingsvordering zou volgen.
De redelijke termijn voor een ontnemingsvordering is dezelfde als voor een strafzaak, zodat ook hier de zaak in eerste aanleg in beginsel binnen twee jaar na aanvang van de termijn had moeten zijn afgedaan. Er wordt uitspraak gedaan op 23 januari 2024, zodat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn met 4 jaar en 106 dagen.
Bij overschrijding van niet meer dan 12 maanden gaat de Hoge Raad uit van een vermindering van 10%. Bij overschrijdingen van meer dan 12 maanden dient de rechter naar bevind van zaken te handelen. De vermindering bedraagt echter in beginsel niet meer dan € 5.000,00 [2] .
De politierechter ziet in de aanmerkelijke overschrijding aanleiding dat laatste bedrag in mindering te brengen. Het is de politierechter ambtshalve bekend dat bij de medeveroordeelde een bedrag van € 10.000,00 op het ontnemingsbedrag in mindering is gebracht. Daarin ziet de politierechter echter geen grond een hoger bedrag op de betalingsverplichting in mindering te brengen. In die verstek-zaak is het wederrechtelijk verkregen voordeel op ruim het dubbele is berekend als in de onderhavige zaak..
De betalingsverplichting zal daarom voor de veroordeelde worden vastgesteld op € 18.488,64 - € 5.000,00 = € 13.488,64.

5.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag € 18.488,64. (achttienduizend vierhonderdachtentachtig euro en vierenzestig eurocent).
Legt op aan [verdachte] de verplichting tot betaling aan de Staat van € 13.488,64 (dertienduizend vierhonderdachtentachtig euro en vierenzestig eurocent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op 269 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.H. Marcus, politierechter,
in tegenwoordigheid van Y. Anwer, griffier,
en is uitgesproken op 23 januari 2024

Voetnoten

1.Zie: Rapport Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht, van het Functioneel Parket Afpakken, Update 1 juni 2016 p. 26)
2.HR 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578)