ECLI:NL:RBAMS:2024:3530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
13/305341-23 (A), 13/013405-24 (B) en 13/047424-24 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens diefstal in vereniging van telefoon, boodschappen en winkelartikelen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 3 mei 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan drie diefstallen, te weten: het in vereniging plegen van diefstal van een telefoon van U Break I Fix (zaak A), het wegnemen van boodschappen van Albert Heijn (zaak B) en de diefstal van winkelartikelen van NS Stations Foodstore B.V. (zaak C). De verdachte heeft deze feiten bekend. Ondanks dat aan de harde criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan, oordeelt de rechtbank dat het opleggen van deze maatregel op dit moment niet passend is. In plaats daarvan legt de rechtbank een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, U Break I Fix, niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/305341-23 (A), 13/013405-24 (B) en 13/047424-24 (C)
Parketnummer TUL: 22/001828-21
Datum uitspraak: 3 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.L.M. van Poll, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W. Grift, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [naam 1] namens Reclassering Nederland naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in zaak A ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam op 1 november 2023 heeft schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een telefoon van U Break I Fix.
In zaak B is ten laste gelegd dat verdachte in Hoorn op 10 januari 2024 een tas met boodschappen en/of levensmiddelen (ter waarde van € 66,31) van de Albert Heijn B.V., gevestigd aan [lokatie 1] , heeft weggenomen.
Verdachte wordt in zaak C verweten dat hij in Amsterdam, op 11 februari 2024, winkelartikelen van NS Stations Foodstore B.V. en/of Albert Heijn To Go heeft weggenomen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.De waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van diefstal van een telefoon van U Break I Fix (zaak A), het wegnemen van boodschappen van de Albert Heijn (zaak B) en de diefstal van winkelartikelen van NS Stations Foodstore B.V. (zaak C).
Omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de raadsman hiervan geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359 derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de hierna genoemde opgave van bewijsmiddelen worden volstaan:
ten aanzien van zaak A, zaak B en zaak C
1.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting van 3 mei 2024 heeft afgelegd zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting;
ten aanzien van zaak A
2.
Een geschrift, te weten een proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] namens U Break I Fix, met nummer [nummer 1] van 2 november 2023, opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaar [naam 2] , doorgenummerde pag. 10-12;
ten aanzien van zaak B
3.
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] namens Albert Heijn, [lokatie 2] , met nummer [nummer 2] van 10 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 3] , doorgenummerde pag. 4-6;
ten aanzien van zaak C
4.
Een proces-verbaal van aangifte door [naam 6] namens NS Stations Foodstore B.V. met nummer [nummer 3] van 11 februari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4] , doorgenummerde pag. 5-7.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:op 1 november 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een telefoon (te weten een Samsung Galaxy Z3 Fold), die aan U Break I Fix, gevestigd te Amsterdam, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B:op 10 januari 2024 te Hoorn een Albert Heijn tas met boodschappen (ter waarde van 66,31 euro), die aan Albert Heijn B.V., gevestigd aan [lokatie 1] te Hoorn, toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak C:op 11 februari 2024 te Amsterdam winkelartikelen, die aan NS Stations Foodstore B.V. toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest. De noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel dient na 6 maanden te worden getoetst.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de ISDmaatregel niet kan worden opgelegd, omdat niet is voldaan aan de zachte criteria. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat zowel aan de harde als de zachte criteria is voldaan, dan dient de oplegging van de ISDmaatregel alsnog achterwege te blijven. Enerzijds omdat er nog onduidelijkheid bestaat over de verblijfstatus van verdachte. Anderzijds omdat onduidelijk is hoe de ISDmaatregel moet worden vormgegeven en ervoor moet worden gewaakt dat de ISDmaatregel een kale detentie zal betreffen. De raadsman heeft verzocht om te volstaan met een straf gelijk aan voorarrest. Daarnaast is een voorwaardelijk kader wenselijk. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf moet worden afgewezen. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen in plaats daarvan nadere bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld gedurende de nog lopende proeftijd, te weten meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Dit zijn vervelende feiten, die overlast veroorzaken bij de betreffende ondernemingen. Verdachte heeft met zijn handelen aangegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom.
De persoon van verdachte
Uit uittreksel van de justitiële documentatie (‘strafblad’) van verdachte van 26 maart 2024 blijkt dat verdachte al vele malen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Op grond van deze documentatie komt verdachte in aanmerking voor oplegging van de ISDmaatregel.
Geen ISD-maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 11 april 2024 opgemaakt door [naam 1] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt onder meer dat er sprake is van een hoog recidiverisico, dat het verdachte niet lukt om een stabiel en delictvrij bestaan in Nederland op te bouwen en dat het hem ontbreekt aan stabiele huisvesting, werk en toereikende financiële middelen. Zolang er niets aan zijn situatie verandert, is het risico hoog dat verdachte in crimineel handelen volhardt. In het rapport wordt geadviseerd tot het opleggen van de ISDmaatregel, omdat het reclasseringstraject wordt beperkt door de onzekerheid over de verblijfsstatus van verdachte. Verdachte zou geen recht hebben op sociale voorzieningen en komt daarom niet in aanmerking voor de nodige hulp en behandeling, aldus het rapport.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een email van [naam 5] Post, medewerker van de Immigratie- en Neutralisatiedienst (hierna: IND) van 25 april 2024 waaruit volgt dat verdachte tot op heden op grond van het EU-verdrag rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Onbekend is of zijn verblijf op grond van het EU-recht zal worden ingetrokken. De uitkerende instantie – niet de IND – beslist of verdachte recht heeft op bepaalde voorzieningen.
Ter terechtzitting van 3 mei 2024 is [naam 1] , reclasseringswerker, als deskundige gehoord. Zij heeft onder meer verklaard dat verdachte op termijn mogelijk niet meer in aanmerking komt voor sociale voorzieningen, omdat het onduidelijk is of de IND het verblijfsrecht al dan niet gaat intrekken. Indien het verblijfsrecht van verdachte niet wordt ingetrokken, dan kan de reclassering de nodige hulp aan verdachte aanbieden.
Hoewel aan de harde criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel is voldaan en de rechtbank onder ogen ziet dat verdachte op verschillende leefgebieden problemen ervaart, wordt het opleggen van de ISD-maatregel op dit moment niet passend en noodzakelijk geacht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat er mogelijk aanleiding is om het verblijfsrecht van verdachte in te trekken – naar de rechtbank begrijpt, als gevolg van het feit dat verdachte aanspraak maakt op sociale voorzieningen –, maar dat daarover nog geen beslissing door de IND is genomen en ook volstrekt onduidelijk is wanneer dat zal gebeuren. Het staat niet vast dat zijn verblijfsrecht daadwerkelijk wordt ingetrokken. Op dit moment heeft verdachte een rechtmatig verblijf in Nederland. Het opleggen van een onvoorwaardelijke ISDmaatregel heeft te gelden als een laatste redmiddel. Een verdachte dient eerst de kans te krijgen om buiten het kader van een onvoorwaardelijke ISDmaatregel zijn leven in positieve zin te beteren. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de mogelijkheden daartoe nog niet volledig zijn benut. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat, vanwege de onduidelijkheid over het verblijfsrecht, het niet mogelijk is om hem te begeleiden, omdat hij in de toekomst mogelijk geen aanspraak meer zou kunnen maken op sociale voorzieningen. Door aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, wordt echter een forensisch kader gecreëerd, waardoor verdachte door de reclassering kan én moet worden begeleid. Daarbij weegt de rechtbank in positieve zin mee dat verdachte wil meewerken met de reclassering.
De rechtbank zal aan verdachte dan ook, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, geen ISDmaatregel opleggen zoals geëist door de officier van justitie. De rechtbank spreekt daarmee haar vertrouwen uit naar verdachte, en biedt hem een kans om te laten zien dat hij zijn leven op de rit kan krijgen en zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Mocht verdachte opnieuw met politie en justitie in aanraking komen, dan komt de mogelijkheid van het opleggen van de ISD-maatregel ter beveiliging van de maatschappij uiteraard weer in beeld.
De strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte gepleegde strafbare feit een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigt. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat er sprake is van veelvuldige recidive, dat de diefstal van de telefoon in vereniging is gepleegd en dat de diefstal van de winkelartikelen van de NS Stations Foodstore B.V. met een geprepareerde tas is gepleegd. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden vindt de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Aan de proeftijd worden bijzondere voorwaarden verbonden, te weten een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever 1] vordert namens U Break I Fix € 1.998,- aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De vordering is onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere onderbouwing en bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling 22/001828-21

Bij de stukken bevindt zich de op 8 april 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 22/001828-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 september 2023 van het gerechtshof te Den Haag, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van vier weken te gelasten.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A:diefstal door twee of meer verenigde personen
in zaak B en zaak C:
telkens: diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
MeldplichtDe veroordeelde zal zich melden bij Inforsa aan [lokatie 3] en zich telkens weer melden, zo vaak en zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht.
-
Ambulante behandelingDe veroordeelde werkt mee aan ambulante behandeling gericht op middelenproblematiek door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de behandelaar geeft voor de behandeling. Hij zal instemmen met het uitwisselen van informatie met de reclassering. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvangDe veroordeelde werkt mee aan aanmelding en eventuele plaatsing in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt/zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in
overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 6 september 2022 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk
een gevangenisstraf van 4 (vier) weken.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. S.F. van Merwijk en R.S.T. Gaarthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2024.