ECLI:NL:RBAMS:2024:3529

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
13/029288-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van drugshandel en voorbereidingshandelingen voor uitvoer van harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij de uitvoer van harddrugs. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 62 kilogram heroïne en 12 kilogram cocaïne, het opzettelijk aanwezig hebben van 38 kilogram heroïne, en het voorbereiden van de uitvoer van 5 kilogram cocaïne naar Australië. Het onderzoek, dat bekendstaat als 'Glassteen', is gestart naar aanleiding van bevindingen uit een eerder onderzoek genaamd 'Argus'. Hierbij zijn versleutelde berichten van de aanbieder SkyECC geanalyseerd, waaruit nieuwe verdenkingen zijn voortgekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op verschillende momenten betrokken was bij de drugshandel en dat er voldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de rol van de medeverdachten in de drugshandel belicht, waarbij de coördinerende rol van een van de medeverdachten werd benadrukt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten, en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/029288-22
Datum uitspraak: 7 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende op het adres [adres 1] ,
hierna ook: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 april 2024. Op 7 mei 2024 is het onderzoek gesloten. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, op de terechtzitting behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/332075-21) en [medeverdachte 2] (13/022349-22).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Oppe en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. A.C. Vingerling, naar voren heeft gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de terechtzitting van 12 mei 2023 – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 62 kilogram heroïne en/of 12 kilogram cocaïne in de periode van 17 september 2020 tot en met 15 februari 2021 te Amsterdam en/of Utrecht;
2. het medeplegen van het opzettelijk zonder handelsvergunning althans het opzettelijk zonder registratie in voorraad hebben, verkopen, afleveren, ter hand stellen, invoeren en/of anderszins binnen of buiten het Nederlandse grondgebied brengen van 10 kilogram ketamine, zijnde een geneesmiddel althans een werkzame stof, in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 8 oktober 2020 te Utrecht;
3. het medeplegen van het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 38 kilogram heroïne in de periode van 21 september 2020 tot en met 28 oktober 2020 te Amsterdam en/of Utrecht;
4. het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van 5 kilogram cocaïne naar Australië in de periode van 28 januari 2021 tot en met 12 februari 2021 te Amsterdam, Utrecht en/of Etten-Leur.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De inleiding

De verdachten in het onderzoek Glassteen zijn [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Het onderzoek Glassteen is gestart naar aanleiding van bevindingen uit het onderzoek Argus. In dat onderzoek zijn versleutelde berichten verzonden via aanbieder SkyECC beschikbaar gekomen en (deels) leesbaar gemaakt. Uit die berichten zijn diverse nieuwe verdenkingen ontstaan. In deze zaak richt het onderzoek zich op het SkyECC-account met de naam [accountnaam 1] . Op basis van de berichten die van en naar dit account en contactpersonen van dit account zijn verzonden, heeft de politie het vermoeden gekregen dat onder andere de gebruikers van de SkyECCaccounts [accountnaam 2] , [accountnaam 3] , [accountnaam 1] , [accountnaam 4] en [accountnaam 5] harddrugs hebben uitgevoerd, in harddrugs hebben gehandeld en voor de handel in harddrugs voorbereidingshandelingen hebben getroffen. De politie vermoedt dat [medeverdachte 1] de gebruiker is van [accountnaam 1] , [medeverdachte 2] van [accountnaam 2] en [accountnaam 3] en [verdachte] van [accountnaam 4] en [accountnaam 5] . De politie heeft [medeverdachte 1] en [verdachte] niet kunnen traceren. [medeverdachte 2] ontkent een SkyECCaccount te hebben gebruikt.
3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] in de ten last gelegde periode de gebruiker van de SkyECC-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5] is geweest. Verder is er niet voldaan aan het bewijsminimum, omdat de berichten afkomstig zijn uit één bron en het dossier geen andere bewijsmiddelen bevat die de inhoud van de berichten ondersteunen. Daarnaast kan op basis van de berichten niet worden vastgesteld dat [verdachte] zich als medepleger heeft schuldig gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [verdachte] zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan het uitvoeren van harddrugs (feit 1) en ketamine (feit 2), het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne (feit 3) en het treffen van voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van cocaïne (feit 4). Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.1.
De identificatie van de gebruiker SkyECC-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5]
Bij het beantwoorden van de vraag of de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zijn de ontsleutelde berichten in het procesdossier van belang. Daarom moet worden bezien of [verdachte] in de ten laste gelegde periode kan worden geïdentificeerd als gebruiker van SkyECC-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5] .
De rechtbank stelt vast dat de SkyECC-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5] in gebruik waren bij dezelfde persoon. De SkyECC-accounts gebruikten dezelfde gebruikersnaam, sloten op elkaar aan wat betreft de perioden van actief gebruik en hadden tientallen overeenkomstige contacten.
Verder stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode als enige de SkyECC-accounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5] in gebruik heeft gehad. Anders dan de raadsman betoogt, laat de optelsom van indicaties zien dat het om [verdachte] gaat, te weten
( i) de plaatsing van de gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 4] op een vlucht en de plaatsing van de gebruiker van SkyECC-account [accountnaam 5] op een vlucht, terwijl [verdachte] als enige persoon op beide vluchten als passagier stond vermeld;
(ii) de plaatsing van de gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 4] op het adres [adres 2] , terwijl dit adres op 723 meter afstand van het toenmalige GBA-adres van [verdachte] ligt;
(iii) de plaatsing van de gebruiker van het SkyECC-account [accountnaam 5] op het adres [adres 2] , terwijl dit adres op 723 meter afstand van het toenmalige GBA-adres van [verdachte] ligt;
( v) het gesprek tussen SkyECC-accounts [accountnaam 3] en [accountnaam 5] over het rijden in een rs3, terwijl [medeverdachte 2] en [verdachte] in een Audi RS3 zijn gecontroleerd; en
(vi) het intensieve contact tussen de gebruikers van SkyECC-accounts [accountnaam 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3] en [accountnaam 4] en [accountnaam 5] , terwijl [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] samen twee keer zijn gecontroleerd door de politie.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman, dat [verdachte] niet als gebruiker van SkyECCaccounts [accountnaam 4] en [accountnaam 5] kan worden geïdentificeerd, verworpen.
3.3.2.1. Identificatie van gebruikers van de andere SkyECC-accounts
Op basis van de vonnissen die zijn gewezen in de zaken tegen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 7 mei 2024 stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker van SkyECCaccount [accountnaam 1] is geweest en [medeverdachte 2] de gebruiker van SkyECCaccounts [accountnaam 2] en [accountnaam 3] .
Voor de leesbaarheid van dit vonnis wordt [accountnaam 1] hierna aangeduid als [medeverdachte 1] , [accountnaam 2] en [accountnaam 3] als [medeverdachte 2] en [accountnaam 4] en [accountnaam 5] als [verdachte] .
3.3.3.
Algemene overwegingen
Het bewijsminimumTen aanzien van het verweer van de raadsman, dat het bewijs afkomstig is uit één bron, te weten de SkyECCberichten, overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank merkt op dat er meerdere gesprekken zijn gevoerd met verschillende tegencontacten op verschillende data. Ook zijn er afbeeldingen verstuurd die de inhoud van de berichten ondersteunen. Verder zijn diverse processen-verbaal van de politie voor het bewijs gebruikt. Er is dus sprake van meerdere bewijsmiddelen en meerdere bronnen, waarmee is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
De inhoud van de chats
De rechtbank stelt vast dat de onderschepte chats gaan over (internationale) handel in harddrugs en ketamine. Er wordt onder andere gesproken over ‘bits’, ‘pieces’, ‘bottoms’, ‘botts’, ‘brown’, ‘tops’ en ‘kets’, ‘ket’, ‘keta’ en ‘ketamine’. Termen die kenmerkend zijn voor de handel in cocaïne, heroïne en ketamine. Ook worden er in de chats verschillende prijzen genoemd, die zijn te herleiden naar de prijzen van verdovende middelen en het transporteren daarvan. Daarnaast zijn in de chats een aantal foto’s aangetroffen, waarop blijkens het ‘proces-verbaal van bevindingen herkenning cocaïne’, verpakte blokken cocaïne zijn te zien. Tevens zijn er foto’s van een bruine substantie of bruine blokken aangetroffen. Het is een feit van algemene bekendheid dat heroïne bruin van kleur is. Verder is in de chats uitleg gegeven over de wijze waarop pakketjes worden verzonden. Daarbij is aangegeven dat de verdachten een contact hebben bij een postbedrijf (“we have somebody working inside”) en dat ‘hun’ systeem veilig is aangezien er geen gebruik wordt gemaakt van speurhonden (“sniffer dogs”), röntgenapparatuur (“xray machines”) of douaneagentschappen (“customs agencys”).
3.3.4.
De uitvoer van harddrugs (feit 1)
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] , samen met onder andere [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , in de periode van 19 september 2020 tot en met 20 februari 2021 zich heeft schuldig gemaakt aan de uitvoer van totaal 12 kilogram cocaïne en 62 kilogram heroïne vanuit Nederland naar het buitenland.
De rechtbank stelt vast dat er in een periode van ongeveer vijf maanden tien voltooide transporten van cocaïne en heroïne van Nederland naar Engeland, Ierland, Wales en Australië hebben plaatsgevonden. Voorafgaand aan enkele transporten, blijkt uit de chats, worden de verdovende middelen afgeleverd bij [medeverdachte 2] of [verdachte] . Dat de transporten zijn vertrokken, stelt de rechtbank vast aan de hand van de berichten waarin wordt aangegeven dat de pakketten zijn verzonden (“package is gone”), dat updates over de reisbewegingen van de pakketten worden gegeven (“its still not giving a tracking, but for sure today”; “past boarder of NL. Probably they are preparing the package for departure from Brussel”) en dat afbeeldingen van de tracking informatie van het postbedrijf worden gestuurd. Vervolgens blijkt uit de chats dat de transporten zijn geslaagd, omdat er wordt gestuurd dat de pakketten zijn ontvangen (“it’s delivered”; “they recieved it”; “is arrived in mel”).
Medeplegen[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn vanaf het begin van het proces betrokken geweest, zo blijkt uit de inhoud van de chats. Zij hebben in de ten laste gelegde periode samengewerkt teneinde de uitvoer van de verdovende middelen te realiseren. Ieder had daarin zijn eigen taak. [medeverdachte 1] had een leidende en coördinerende rol. Hij had contact met zowel de verzendende als de ontvangende partij. Aan beide partijen gaf hij instructies. Zo stuurde [medeverdachte 1] op 1 oktober 2020 naar [medeverdachte 2] dat hij de volgende keer duidelijke afspraken moet maken en als er wat veranderd dat hij dit aan hem moet laten weten, zodat hij, [medeverdachte 1] , dit met iedereen kan bespreken. [medeverdachte 2] en [verdachte] hadden een uitvoerende rol. Zij werden aangestuurd door [medeverdachte 1] . Zij ontvingen de verdovende middelen en verzonden de pakketten via een contact bij het postbedrijf. Ook onderhielden zij contact met de ontvangende partij over de voortgang van de transporten. In het geval van problemen werd [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] daarop aangesproken. Zo stuurde [medeverdachte 1] op 26 november 2020, naar aanleiding van verwarring over de bezorging van een pakket, naar [medeverdachte 2] dat [medeverdachte 2] de ontvangende partij duidelijkheid moet geven over het transportsysteem, anders zouden ze hun mensen gaan verliezen.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt. Ook hebben zij nauw en bewust samengewerkt met de andere SkyECCaccounts die in de chats naar voren komen. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen.
3.3.5.
Het verkopen en buiten het Nederlandse grondgebied brengen van ketamine (feit 2)
De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] , samen met onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , van 1 oktober 2020 tot en met 8 oktober 2020 zich heeft schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van 10 kilogram ketamine.
Op 2 oktober 2020 is 10 kilogram ketamine afgeleverd bij [verdachte] in Utrecht. Dat deze overdracht daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, blijkt uit de chats. Op voornoemde datum stuurde [verdachte] dat hij vandaag een geldbedrag voor een ander transport en 10 kilogram ketamine heeft ontvangen (“I only got 2.200€ and 10ket today”). Dat de ketamine vervolgens buiten het grondgebied van Nederland is gebracht volgt ook uit de chats. Op 5 oktober 2020 stuurde [verdachte] dat hij druk bezig is met het sorteren van de ketamine (“I am busy now sorting 10ket”) en dat het diezelfde dag zal worden verstuurd (“both are leaving today”). Daarbij stuurde hij afbeeldingen van postpakketten. Op 6 oktober 2020 laat [verdachte] in de chat weten dat de ketamine voor Ierland is bedoeld. Waarop [medeverdachte 2] aangeeft dat de ketamine op 8 oktober 2020 op de plaats van bestemming wordt bezorgd.
Medeplegen
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn bij het transport van de ketamine betrokken geweest. [medeverdachte 1] heeft een coördinerende rol gehad door contact te houden met de verzendende en de ontvangende partij. Daarin heeft hij de overdracht van de ketamine aangestuurd en aangegeven dat het zo snel mogelijk moest worden verstuurd (“same adres; “you see my guy”; “please fix it today”). Zowel [medeverdachte 2] en [verdachte] hebben een uitvoerende rol gehad. Zij communiceerden over het tijdstip en de plaats van de overdracht, waarna [verdachte] de ketamine in ontvangst heeft genomen en per post heeft verstuurd. Vervolgens heeft [medeverdachte 2] de voortgang van het transport in de gaten gehouden en naar de ontvangende partij gecommuniceerd.
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt, zodat ook het medeplegen kan worden bewezen..
GeneesmiddelenwetKetamine wordt gebruikt als (dissociatief) tripmiddel (partydrug), en als een middel tegen pijn of als narcosemiddel in de (dier)geneeskunde en valt vanwege de geneeskundige toepassingen onder de Geneesmiddelenwet. Onder feit 2 is ten laste gelegd dat [verdachte] zich primair schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet. De rechtbank stelt, op basis van de inhoud van de chats, vast dat de ketamine in poedervorm is uitgevoerd naar het buitenland. Gelet daarop kan de ketamine niet worden beschouwd als geneesmiddel in de zin van de Geneesmiddelenwet en kan het overtreden van artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet niet worden bewezen. [verdachte] moet daarvan worden vrijgesproken.
Subsidiair is onder feit 2 ten laste gelegd dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet. Voor een bewezenverklaring daarvan moet kunnen worden vastgesteld dat de ketamine een werkzame stof is in de zin van de Geneesmiddelenwet en dat [verdachte] niet beschikte over een registratie voor activiteiten met werkzame stoffen als bedoeld in voornoemd artikel. Gelet op bovenstaande vaststelling, dat de ketamine uit poeder bestond, stelt de rechtbank vast dat de ketamine een werkzame stof is. Verder blijkt niet uit het dossier dat aan [verdachte] desbetreffende registratie is afgegeven. Overtreding van artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet kan daarom worden bewezen.
3.3.6.
Voorbereidingshandelingen voor de uitvoer van cocaïne (feit 4)
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] , samen met onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , van 28 januari 2021 tot en met 12 februari 2021 zich heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de uitvoer van 5 kilogram cocaïne naar Australië.
Uit de chats blijkt dat het de bedoeling was om 5 kilogram cocaïne uit te voeren naar Australië, terwijl er 1 kilogram cocaïne op de plaats van bestemming is aangekomen. [medeverdachte 1] heeft contact, zowel per chat als fysiek, onderhouden met de opdrachtgever (SkyECCaccount [accountnaam 6] ) over de voorgenomen uitvoer (“let’s fire one off DPD to test te line to my people in Melbourne”; “let’s do a small tot test the line 5 or 6 kg”). Daarnaast heeft [medeverdachte 2] contact met de opdrachtgever over het overdragen van de 5 kilogram cocaïne en het over het verpakken de cocaïne. Dat de overdracht en het gereed maken van de cocaïne voor de verzending daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, stelt de rechtbank vast op basis van de berichten en de afbeeldingen die [medeverdachte 2] heeft gestuurd (“this bags goes in the box of the print machine”; “this are the bags that contain the cocaine, every bag doest contain 1 kgs”). Ook [verdachte] heeft contact gehad met de opdrachtgever door informatie te verschaffen over de reisbeweging van het pakket met de cocaïne. Op deze manier hebben [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] inlichtingen tot het plegen van dat feit getracht te verschaffen en voorwerpen voorhanden gehad (namelijk de cocaïne) waarvan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] wisten dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Medeplegen
Uit het voorgaande volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt, zodat sprake is geweest van medeplegen.
3.3.7.
Het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne (feit 3)
Op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen de rechtbank onder 4.3.4. en 4.3.6. heeft overwogen, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] , samen met onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , in de periode van 6 oktober 2020 tot en met 12 februari 2021 zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van 38 kilogram heroïne. Uit inhoud van de chats volt dat [verdachte] wist van de heroïne en hij daar ook over kon beschikken.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 19 september 2020 tot en met 20 februari 2021 te Amsterdam en Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland hebben gebracht
- 4 kilogram heroïne naar Engeland (1A: 17 september 2020 tot en met 24 september 2020),
- 10 kilogram heroïne naar Engeland (1B: 25 september 2020 tot en met 1 oktober 2020),
- 9 kilogram heroïne naar Engeland (1C: 29 september 2020 tot en met 7 oktober 2020),
- 7 kilogram heroïne naar Wales (1D: 5 oktober 2020 tot en met tot en met 9 oktober 2020),
- 8 kilogram cocaïne en 2 kilogram heroïne naar Engeland (1E: 13 tot en met 16 oktober 2020),
- 3 kilogram cocaïne naar Ierland (1F: 13 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020),
- 15 kilogram heroïne naar Wales (1G: 24 oktober 2020 tot en met 2 november 2020),
- 15 kilogram heroïne naar Engeland (1H: 27 oktober 2020 tot en met 29 oktober 2020) en
- 1 kilogram cocaïne naar Australië (1I: 28 januari 2021 tot en met 20 februari 2021);
2.
in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 8 oktober 2020 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, zonder registratie een werkzame stof, te weten 10 kilogram ketamine, buiten het Nederlands grondgebied hebben gebracht;
3.
in de periode van 21 september 2020 tot en met 28 oktober 2020 te Amsterdam en Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig hebben gehad
- 4 kilogram heroïne (3A: 21 september 2020),
- 10 kilogram heroïne (3B: 27 tot en met 29 september 2020),
- 9 kilogram heroïne (3C: 29 september tot en met 5 oktober 2020) en
- 15 kilogram heroïne (3D: 27 tot en met 28 oktober 2020);
4.
in de periode van 28 januari 2021 tot en met 12 februari 2021 te Amsterdam en Utrecht en Etten-Leur, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, te weten
- zich en anderen inlichtingen tot het plegen van dat feit hebben getracht te verschaffen en
- stoffen voorhanden hebben gehad waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte met zijn mededaders (al dan niet via anderen) in voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaatsen contacten gelegd en onderhouden met personen inzake de verkoop en afname en vervoer en levering van 5 kilogram cocaïne naar Australië.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit dat een gevangenisstraf, waarvan een fors gedeeltelijk voorwaardelijk wordt opgelegd, een passende sanctie is. In de strafmaat moet rekening worden gehouden met het bijna blanco strafblad van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en zijn jeugdige leeftijd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft zich bezig gehouden met de uitvoer van cocaïne en heroïne. Hij heeft dat samen met anderen gedaan en hij heeft hierin zijn eigen rol gehad. [verdachte] was van het begin tot het eind betrokken bij de transporten. Hij had samen met de [medeverdachte 2] een uitvoerende rol. Zij namen instructies aan van [medeverdachte 1] , die een coördinerende en leidende rol had. In dit opzicht verschilt de rol van [medeverdachte 2] en [verdachte] met die van [medeverdachte 1] . De rechtbank ziet hierin aanleiding om aan [medeverdachte 2] en [verdachte] een lagere straf op te leggen. De werkwijze van de verdachten was professioneel. Zij communiceerden met telefoons via versleutelde SkyECC-accounts. Daarmee hebben [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale netwerk van de handel in drugs.
De handel in harddrugs heeft een ontwrichtende invloed op de samenlevering. Niet alleen op het gebied van gezondheid en welzijn, maar ook op de veiligheid en het financiële stelsel. Drugsgebruik is namelijk niet alleen schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers ervan, maar gaat ook veelvuldig gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast als gevolg. Veel liquidaties in het criminele circuit, zijn direct of indirect, het gevolg van conflicten in de wereld van de drugshandel.
Verder heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitvoeren van ketamine, zonder over de daartoe vereiste registratie te beschikken. Artikel 38, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet beoogt de volksgezondheid te beschermen en de legale productieketen van geneesmiddelen te versterken. Het handelen van verdachte belemmert dit doel en kan de volksgezondheid fors beschadigen.
[verdachte] heeft zich tot op heden schuil weten te houden voor politie en justitie. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] de strafrechtelijke dans probeert te ontspringen en dat hij dus geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de feiten.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie (‘strafblad’) van [verdachte] van 15 januari 2024 blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, en de rol van verdachte, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 55, 57, 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikelen 2, 10, 10a van de Opiumwet, artikelen 1, 2, 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 38 van de Geneesmiddelenwet.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, 3 en 4:eendaadse samenloop van
1.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
3.
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
4.
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en een ander inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
ten aanzien van feit 2:medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 38, lid 1, van de Geneesmiddelenwet
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
42 (tweeënveertig) maanden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.B.W. Beekman, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 mei 2024.