ECLI:NL:RBAMS:2024:3516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
739064 HA ZA 23-805
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hawala bankieren en vordering tot terugbetaling van geld op basis van schriftelijke verklaring

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vordert eiseres, een vrouw uit de Iraanse gemeenschap, een bedrag van € 500.000,00 van gedaagde, eveneens uit de Iraanse gemeenschap, op basis van een overeenkomst die verband houdt met Hawala bankieren. Eiseres had vermogen in Iran dat zij naar Nederland wilde overbrengen, maar door internationale sancties was er geen rechtstreeks bankverkeer mogelijk. Eiseres heeft contant geld laten ophalen door een koerier en dit geld zou via gedaagde naar Nederland worden overgemaakt. Gedaagde heeft echter nooit het beloofde bedrag aan eiseres uitgekeerd. Eiseres stelt dat gedaagde haar heeft opgelicht en vordert terugbetaling op basis van handgeschreven verklaringen die gedaagde heeft opgesteld, waarin zij bevestigt dat zij bedragen in bewaring heeft gekregen van eiseres. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij slechts een administratieve rol heeft gespeeld en nooit geld van eiseres heeft ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de handgeschreven verklaringen van gedaagde dwingend bewijs opleveren van haar verplichting tot betaling aan eiseres. Uiteindelijk wordt gedaagde veroordeeld tot betaling van € 361.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/739064 / HA ZA 23-805
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. M.M. Dezfouli te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 29 augustus 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord met productie,
- het tussenvonnis van 3 januari 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de drie aktes aanvullende producties van de zijde van [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling op 21 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] kennen elkaar uit de Iraanse gemeenschap in Nederland. Zij hadden een vriendschappelijke relatie.
2.2.
[eiseres] had vermogen in Iran dat zij naar Nederland wilde brengen. Zij had een huis in Iran verkocht en wilde met de opbrengst een huis kopen in Nederland.
2.3.
Door internationale sancties is er geen rechtstreeks bank- en betaalverkeer mogelijk tussen Iran en Nederland.
2.4.
[eiseres] heeft in Iran contant geld laten ophalen door een koerier en geld overgemaakt naar een Iraanse rekening. Deze gelden zou zij vervolgens overgemaakt krijgen op haar Nederlandse bankrekening. Zij heeft de gelden nooit ontvangen.
2.5.
[gedaagde] heeft in de winkel van [eiseres] in Nederland meermalen met de hand op een vel papier geschreven dat op een bepaalde datum een bepaald bedrag in euro’s van [eiseres] in bewaring was verkregen en dat dit bedrag voor een bepaalde datum aan haar moest worden terugbetaald. Deze verklaring(en) en de vertaling daarvan zien er als volgt uit:
2.7.
[eiseres] en [gedaagde] hebben elkaar via WhatsApp audioberichten gestuurd. Uit de vertaling van die berichten blijkt dat onder andere het volgende is gezegd:
“Stuur mij ook een adres zodat hij/ze deze door een koerier laat bezorgen. (…)
De jongens van de ambassade zijn net weggegaan. (…)
Hij/ze vroeg om het op het vertaalbureau op te halen. Maak je daar geen zorgen over. Ik kan daarvoor de volgende dag al snel een afspraak krijgen. De afspraak is voor woensdag (…)
Ze zijn [?] van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (…)
Maak je daar geen zorgen over. Het komt zeker snel in orde, binnen komende week, zodat je kunt komen. Kijk alles na of het klopt of niet. Kijk je voornaam, achternaam, en alles na of ze kloppen of niet. De koerier is een speciale die het/ze zal bezorgen, maar hij is verder nergens op de hoogte van. De eerste koerier [een paar worden onduidelijk geformuleerd] en kijk wanneer ze het aan hem meegeven. Maandag of dinsdag geven ze mee maar het wordt in ieder geval deze week bezorgd. (…)
Deze week ga je naar de ambassade. Omdat deze van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn, geven ze snel een afspraak. (…)
Trouwens, ik ben vergeten aan jou te vragen: wordt de belasting ook hier betaald? Toch wel, hè? Weet je of we daar in Nederland geen belasting voor hoeven te betalen?
En moet het aanslagbiljet er ook bij zitten? Wat moeten we daarmee doen?
Ja, het aanslagbiljet enz. wordt allemaal door hen geregeld. Daar zijn ze mee bezig. Koper en verkoper betalen altijd belastingen. (…)
Er zijn tien documenten voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ze zijn voor de ambassadeur, die van iedereen zit er bij. (…)
Als ze een… dinges, bevestiging geven is al veel, jouw documenten zijn ook gevoegd bij de documenten van de jongens van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Wel, de consul-generaal had alles al ondertekend, het is iets dat op een zegel lijkt, wel, dat plakken ze erop en zo kan het door niemand vervalst worden. Als die zegel er niet op staat, zullen ze het niet aannemen en zullen aangeven dat je het opnieuw moet gebeuren en [de documenten] daarvan voorzien moeten worden. (…)”
2.8.
[gedaagde] is bij vonnis van 17 maart 2015 door de rechtbank in Teheran veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar voor oplichting en tot terugbetaling van de bedragen die de aangevers aan haar ter beschikking hebben gesteld voor het verkrijgen van een visum en/of werkvergunning.
2.9.
[gedaagde] is bij vonnis van 14 juni 2023 door deze rechtbank veroordeeld tot betaling van € 160.000,00 aan zekere [naam 4] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 500.000,00, vermeerderd met wettelijke rente daarover en de proces- en nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe primair dat zij met [gedaagde] is overeengekomen dat zij er tegen een bepaalde commissie voor zou zorgen dat binnen zes maanden nadat [eiseres] geld en goederen in Iran had overgemaakt of overhandigd aan voor [gedaagde] werkende tussenpersonen, een bedrag van overeenkomstige waarde in euro’s in Nederland ter beschikking van [eiseres] zou staan. De achtergrond van deze overeenkomst is dat tussen Iran en Nederland vanwege sancties geen rechtstreeks betaal- en/of bankverkeer mogelijk is. [eiseres] heeft [gedaagde] ingeschakeld om toch vermogen van Iran naar Nederland te krijgen, want zij wist uit de Iraanse gemeenschap in Nederland dat [gedaagde] in de geldhandel zat. De bedragen die [eiseres] naar Nederland wilde halen werden op instructie van [gedaagde] via door haar ingeschakelde koeriers opgehaald bij door [eiseres] aangewezen personen in Iran, of [eiseres] zorgde voor overboeking naar een door [gedaagde] aangewezen Iraanse bankrekening. Deze werkwijze heet Hawala bankieren. [gedaagde] heeft een groot aldus aan haar ter beschikking gesteld geldbedrag echter nooit uitgekeerd aan [eiseres] . [eiseres] stelt dan ook dat zij door [gedaagde] is opgelicht.
Voor zover niet kan worden vastgesteld dat het bedrag op grond van deze overeenkomst is betaald, ontbreekt de rechtsgrond en is volgens [eiseres] sprake van onverschuldigde betaling. Meer subsidiair gaat het om bedrog, omdat [gedaagde] opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan om [eiseres] tot betaling te bewegen. Dat maakt de overeenkomst vernietigbaar en leidt ook tot een verplichting om terug te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De overeenkomst tussen partijen moet volgens [eiseres] voornamelijk blijken uit een vel papier (zie 2.5) waarop telkens bedragen zijn geschreven die in bewaring zijn gegeven bij [gedaagde] , althans bij een door [gedaagde] aangewezen persoon in Iran. De meeste van de regels zijn met de hand geschreven door [gedaagde] en ook door haar ondertekend. [gedaagde] kwam steeds bij [eiseres] in de winkel om deze verklaringen uit te schrijven en te ondertekenen, telkens als [eiseres] een bedrag aan een vertegenwoordiger van [gedaagde] in Iran had overhandigd of overgemaakt.
4.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat ze het merendeel van deze verklaringen met de hand heeft geschreven en ondertekend. Zij zou echter nooit zelf enig bedrag van [eiseres] hebben ontvangen. Zij had niet meer dan een kleine administratieve rol, namelijk dat zij [eiseres] en een persoon in Iran genaamd [naam 3] met elkaar in contact heeft gebracht, opdat tussen hen beiden een leningsovereenkomst tot stand zou komen.
De verklaringen die zij heeft geschreven en ondertekend zouden slechts dienen als een soort zekerheid voor [eiseres] . Het document had verscheurd moeten worden op het moment dat [eiseres] een cheque ontving van [naam 3] , aldus [gedaagde] .
4.3.
Dit laatste zou worden bevestigd in een transcriptie en vertaling van WhatsApp audioberichten van deze [naam 3] en [eiseres] . Wat daar verder van zij, ter zitting is komen vast te staan dat dit ziet op betalingen van [eiseres] aan de boekhouder van [gedaagde] , die niet in de verklaringen zijn opgenomen en die ook niet worden gevorderd in deze procedure. Bovendien bleek de cheque waarover het gaat niet genoegzaam ingevuld en daarmee onbruikbaar.
4.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat [gedaagde] slechts een kleine (administratieve) rol had. Alles wijst erop dat zij inderdaad actief is in de geldhandel en dat de wijze waarop zij met [eiseres] afspraken heeft gemaakt niet incidenteel was voor haar. Dat blijkt onder andere uit de volgende omstandigheden.
4.4.1.
[eiseres] heeft een rekeningafschrift van een Duitse bankrekening overgelegd, waarmee [gedaagde] volgens haar wilde laten zien dat het geld inderdaad onderweg was naar Nederland. [eiseres] heeft dat geld echter niet ontvangen. [gedaagde] heeft deze stellingen van [eiseres] niet betwist. Zonder toelichting, die [gedaagde] niet heeft gegeven, valt dat niet te rijmen met de gestelde kleine administratieve rol.
4.4.2.
[gedaagde] heeft de inhoud van de overgelegde transcripties niet betwist en ook niet dat deze berichten van haar afkomstig zijn (zie 2.7). Uit de correspondentie kan worden opgemaakt dat zij in ieder geval een coördinerende rol had. Zo blijkt hieruit dat zij bezig was bij de ambassade documenten te regelen over de herkomst van het geld, die [eiseres] kon gebruiken als er vragen zouden komen vanuit de bank in het kader van de Wwft.
4.4.3.
[gedaagde] is op 17 maart 2015 door de rechtbank in Teheran veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar voor oplichting en tot terugbetaling van de bedragen die de aangevers aan haar ter beschikking hebben gesteld voor het verkrijgen van een visum en/of werkvergunning. [gedaagde] voert weliswaar aan dat zij in hoger beroep is vrijgesproken. Zij zou nog bezig zijn met de vertaling van het arrest, maar het had op haar weg gelegen om dat tijdig in het geding te brengen.
4.4.4.
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 juni 2023 is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 160.000,00, omdat zij voor iemand een visum zou regelen en daarvoor geld had aangenomen. Daar was ook sprake van een handgeschreven schuldbekentenis, vergelijkbaar met de verklaringen als bedoeld in 2.5. Hieruit blijkt dat [gedaagde] kennelijk vaker op deze wijze samenwerkte met derden, door een verklaring op papier te zetten dat zij hun geld verschuldigd was.
4.4.5.
Er zijn diverse schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van personen die zeggen te zijn opgelicht door [gedaagde] . Het gaat over [naam 4] (eiser in de zaak waarin de rechtbank op 14 juni 2023 vonnis heeft gewezen), [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] . Die verklaren allemaal dat zij geld hebben gegeven of ter beschikking hebben gesteld aan [gedaagde] om bijvoorbeeld te investeren in een bouwproject, een verblijfsvergunning te krijgen of om geld te betalen voor medische hulp in Iran voor een familielid, maar dat zij van en voor dat geld niets hebben teruggezien. Dat is niet alleen maar stemmingmakerij, zoals [gedaagde] aanvoert, maar wijst erop dat hier kennelijk sprake is van een patroon van oplichting.
4.5.
Al met al voldoende grond om aan te nemen dat het [gedaagde] was die er via haar contacten voor zou zorgen dat het geld dat [eiseres] in Iran overhandigde of overmaakte aan tussenpersonen in Nederland aan haar ter beschikking werd gesteld en dat zij in dat kader bij wijze van schuldbekentenissen de verklaringen opstelde en tekende. Die verklaringen zijn ondertekende geschriften, bestemd om tot bewijs te dienen en kwalificeren als onderhandse akten.
4.6.
Het gaat hier telkens om een door [gedaagde] handgeschreven en ondertekende schuldbekentenis over een door haar aangegane verplichting tot betaling van een geldsom. Daarom is artikel 157 lid 2 Rv van toepassing. Dit brengt mee dat de verklaringen dwingend bewijs opleveren van de daarin opgenomen schuldbekentenissen van [gedaagde] dat zij een bepaald bedrag (waarover hierna meer) aan [eiseres] moet betalen. Tegen dwingend bewijs staat tegenbewijs open. [gedaagde] heeft de inhoud van de verklaringen echter onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat aan tegenbewijs niet wordt toegekomen.
4.7.
[eiseres] heeft in totaal een bedrag van € 500.000,00 gevorderd. De bedragen die genoemd zijn in de verklaringen van [gedaagde] leiden bij elkaar opgeteld echter niet tot dat bedrag. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat de genoemde rente (regel 8) niet bij de gevorderde hoofdsom hoort. Over de twee bedragen die gaan over een soort investering in het werk van [gedaagde] (€ 10.000,00, regel 11) en [naam 3] (“ [naam 3] ”) (€ 3.000,00, regel 12) heeft [eiseres] ter zitting verklaard dat niet [gedaagde] , maar zij zelf deze drie regels heeft opgeschreven, zodat deze geen dwingend bewijs opleveren. Die bedragen zien ook niet op geld dat van Iran naar Nederland verplaatst moest worden. Wat daarvan dan wel de bedoeling was is onvoldoende duidelijk geworden. Daarover is te weinig gesteld. Op grond van de door [gedaagde] met de hand geschreven en ondertekende verklaringen is daarmee in totaal € 361.000,00 toewijsbaar.
4.8.
Waar het verdere verschil tussen het bedrag van € 361.000,00 en de vordering van
€ 500.000,00 vandaan komt is evenmin duidelijk geworden. [eiseres] heeft het in haar dagvaarding over contant geld, munten en sieraden, maar dat is in het geheel niet verder toegelicht of met bewijsstukken gestaafd. In zoverre kan de vordering dus ook niet worden toegewezen.
4.9.
De gevorderde rente over de hoofdsom zal worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding, 29 augustus 2023. Voor een andere ingangsdatum zijn onvoldoende aanknopingspunten.
4.10.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiseres] . Zij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). [gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het hierna vast te stellen salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding.
4.11.
De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.692,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 361.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 29 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.692,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, rechter, bijgestaan door mr. L. Schwalb, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.