In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 mei 2024 een beslissing genomen over een verzoek tot toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd aan een overgeleverde persoon. Het verzoek is ingediend door de officier van justitie op 4 april 2024, in het kader van artikel 14 van de Overleveringswet (OLW). De overgeleverde persoon, geboren in 1985 in Hongarije, is gedetineerd in Hongarije en heeft een straf van 2 jaar en 2 maanden opgelegd gekregen voor diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de vereisten van artikel 8 van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, en dat de overgeleverde persoon in de gelegenheid is gesteld om zijn opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen andere weigeringsgronden aan de orde zijn en dat het hoorrecht van de overgeleverde persoon is geërbiedigd. De rechtbank heeft daarom toestemming verleend voor de tenuitvoerlegging van de straf, waarbij de rechten van de verdediging volledig zijn gerespecteerd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.