Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Landgericht Berlin op 29 september 2022. De opgeëiste persoon, een Nederlander geboren in 1988, was in Duitsland veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 4 jaar en 6 maanden voor illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de termijn voor uitspraak verlengd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering op grond van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland kan worden overgenomen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, wat een rechtmatig belang voor de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt. De rechtbank heeft daarom de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. Tevens is de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Het verzoek van de raadsman om schorsing van het bevel tot gevangenhouding is afgewezen, omdat de rechtbank geen aanleiding zag om van het uitgangspunt af te wijken dat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.