Op 6 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een Nederlander aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB was uitgevaardigd door het Landgericht Berlin op 29 september 2022 en betreft een vrijheidsstraf van zes jaar voor illegale handel in verdovende middelen. De opgeëiste persoon, geboren in 1955, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland ingeschreven. Tijdens de zitting op 23 mei 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, en heeft hij verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor weigering van overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW). Dit artikel stelt dat de overlevering van een Nederlander kan worden geweigerd indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft en dat de tenuitvoerlegging van de Duitse straf kan worden overgenomen. Daarom heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de raadsman om schorsing van de gevangenhouding afgewezen, omdat schorsing slechts in uitzonderlijke gevallen plaatsvindt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om van deze regel af te wijken, gezien de verplichting van de Nederlandse Staat om de overgenomen straf daadwerkelijk ten uitvoer te leggen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.