ECLI:NL:RBAMS:2024:3421

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
13.035000.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een groep mensen en mishandeling in een openbare setting

Op 29 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van groepsbelediging en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 14 oktober 2021 in een Hema-winkel te Amsterdam, waar de verdachte zich beledigend uitliet over een groep mensen van Marokkaanse afkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het openbaar kwetsende uitlatingen heeft gedaan, waaronder de woorden 'kut Marokkanen', en dat deze uitlatingen als beledigend zijn aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn van de beledigende aard van haar woorden en dat zij daarmee opzettelijk een groep mensen heeft beledigd.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van een specifieke aangeefster, die verklaarde dat de verdachte haar had geduwd, gekrabd en geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad de aangeefster heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft haar een geldboete van € 500,- opgelegd, met een voorwaardelijke proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de leeftijd en gezondheidsproblemen van de verdachte, evenals met het feit dat de zaak al meer dan tweeënhalf jaar oud was, maar vond dat een straf passend was gezien de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.035000.22
Datum uitspraak: 29 mei 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1943,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M. Gerson, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij op 14 oktober 2021 te Amsterdam:
feit 1 primair en subsidiair:
zich heeft schuldig gemaakt aan belediging van een groep mensen, te weten Marokkanen, door in het openbaar discriminerende en kwetsende teksten in de richting van [slachtoffer] te uiten (primair), dan wel dat zij [slachtoffer] met deze uitlatingen heeft beledigd (subsidiair);
feit 2:
[slachtoffer] heeft mishandeld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2, met uitzondering van hetgeen bij feit 1 primair is opgenomen onder het eerste gedachtestreepje.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat zij aangeefster [slachtoffer] een klap in het gezicht heeft gegeven, nadat [slachtoffer] haar in het gezicht had gespuugd en een klap had gegeven. De in de tenlastelegging opgenomen beledigende teksten heeft zij niet uitgesproken en zij heeft [slachtoffer] niet geduwd.
De raadsvrouw heeft er op gewezen dat verdachte overmand was door emoties, maar niet de opzet heeft gehad om [slachtoffer] of mensen van Marokkaanse afkomst te beledigen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair:
[slachtoffer] heeft gehoord dat verdachte zich beledigend heeft uitgelaten over Marokkanen. Deze verklaring van [slachtoffer] wordt bevestigd door de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die verdachte hebben horen zeggen: “Die kut Marokkanen altijd" dan wel "Het zijn altijd die kut Marokkanen”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij nooit dit soort schuttingtaal gebruikt. Echter, ook tegen een verbalisant die met haar ter plekke over het gebeurde heeft gesproken heeft zij de woorden “die kut Marokkanen” in de mond genomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte wel degelijk de woorden “kut Marokkanen”, in de diverse varianten, heeft uitgesproken.
Deze woorden zijn als beledigend aan te merken voor mensen met een Marokkaanse afkomst.
Verdachte moet hebben begrepen dat wat zij heeft gezegd als beledigend en kwetsend zou worden ervaren. Zij had dan ook ten minste voorwaardelijk opzet om deze groep mensen vanwege hun ras te beledigen nu de uitlatingen de strekking hebben mensen van Marokkaanse afkomst bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hen aan te randen in hun eer en goede naam.
Verdachte heeft de beledigende woorden geuit in een vestiging van de Hema, in aanwezigheid van winkelend publiek en personeel, en aldus in het openbaar. Diverse personen, waaronder aangeefster en de eerder genoemde getuigen, hebben gehoord wat zij heeft gezegd. De door verdachte gedane uitlatingen kunnen niet worden gezien in het licht van een bijdrage aan een publiek debat en waren evenmin een uiting van een artistieke expressie. Dit betekent dat een nadere toetsing van het al dan niet onnodig grievende karakter van de uitlating achterwege kan blijven. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan groepsbelediging.
Volgens aangeefster heeft verdachte ook gezegd: “Jullie Marokkanen zijn allemaal luidruchtig”. Hoewel deze tekst als kwetsend kan worden ervaren, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van groepsbelediging in de zin van artikel 137c Wetboek van Strafrecht (Sr). Van dit onderdeel van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Feit 2:
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij door verdachte is geduwd, dat verdachte haar in het gezicht heeft gekrabd en dat daarna een handgemeen tussen hen beiden heeft plaatsgevonden. Deze verklaring vindt bevestiging in de constatering van verbalisanten dat [slachtoffer] na het gebeurde krabverwondingen in haar gezicht had. Getuige [getuige 3] heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] met twee handen heeft geduwd en dat zij de krabverwondingen bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
Verdachte heeft erkend dat zij [slachtoffer] een klap in het gezicht heeft gegeven.
De rechtbank vindt daarom bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, door haar te duwen, in het gezicht te krabben en tegen het gezicht te slaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1 primair:
op 14 oktober 2021 te Amsterdam, zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Marokkanen, althans mensen met een Marokkaanse achtergrond, wegens hun ras, door in de Hema [slachtoffer] de volgende woorden toe te voegen:
-"Die kut Marokkanen" en
-"Die kut Marokkanen altijd" en
-"Het zijn altijd die kut Marokkanen";
feit 2:
op 14 oktober 2021 te Amsterdam, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- tegen het lichaam te duwen en
- in het gezicht te krabben en
- tegen het gezicht te slaan.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging omdat verdachte vanuit een hevige gemoedsbeweging als gevolg van het gedrag van [slachtoffer] tot de feiten is gekomen.
De rechtbank vat dit verzoek van de raadsvrouw, hoewel niet als zodanig benoemd, op als een beroep op noodweerexces. Het verweer wordt verworpen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Reeds deze omstandigheid maakt dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de emotionele toestand waarin verdachte verkeerde. De feiten dateren van meer dan tweeënhalf jaar geleden en verdachte heeft in aanloop naar de inhoudelijke behandeling veel stress ondervonden. Er kan volgens de raadsvrouw daarom worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel (artikel 9a Sr).
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is in de Hema in conflict geraakt met een Nederlandse vrouw van Marokkaanse afkomst. Tijdens dit conflict heeft zij diverse keren bewoordingen geuit die uitermate beledigend zijn voor Marokkanen of mensen met een Marokkaanse achtergrond. Diverse omstanders in de Hema zijn hiervan getuige geweest en hebben de beledigende uitlatingen gehoord. Zij heeft daardoor in het openbaar een groep mensen vanwege hun ras gediscrimineerd en gekwetst. Daarnaast heeft zij de vrouw mishandeld door haar te duwen, te slaan en te krabben. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn en letsel ondervonden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de aard en hoogte van de straf rekening met de omstandigheden dat verdachte op leeftijd is en met gezondheidsproblemen kampt. De strafzaak dateert bovendien van meer dan tweeënhalf jaar geleden en verdachte heeft lang in spanning gezeten over de afloop ervan.
Gezien de ernst en impact van de bewezenverklaarde feiten verdient verdachte straf. Een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, zoals bepleit door de raadvouw, acht de rechtbank dan ook niet passend in dit geval.
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete van € 500,- opleggen, met een proeftijd van één jaar.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 57, 137c en 300 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
zich in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras;
feit 2:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,-(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen.
Bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. Sloot, voorzitter,
mrs. M. Wiltjer en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 mei 2024.
[.]