ECLI:NL:RBAMS:2024:3307

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
13/108325-24 (EAB III)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verzetgarantie in Europees aanhoudingsbevel

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procura della Repubblica presso il Tribunale di Torino, Italië. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1974, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 22 mei 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2024 en dat het betrekking heeft op een vonnis van de Gewone Rechtbank van Bergamo, waarbij een vrijheidsstraf van tien maanden is opgelegd. Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 7 maart 2020. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet (OLW) met 30 dagen verlengd, maar heeft geconcludeerd dat de verzetgarantie niet onvoorwaardelijk kan worden geacht. Dit is gebaseerd op het feit dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid.

De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de informatie die beschikbaar was niet voldeed aan de vereisten voor een onvoorwaardelijke verzetgarantie. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van deze weigeringsgrond, en heeft de beslissing om de overlevering te weigeren openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/108325-24 (EAB III)
Datum uitspraak: 5 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2024 door de
Procura della Repubblica presso il Tribunale di Torino, Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeeiste persoon] ,
geboren in ‘ [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 2] ,
uit andere hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, advocaat in Arnhem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis nr. 2916/2019 REG. GEN. nr. 969/2019 van de Gewone Rechtbank van Bergamo, uitgesproken op 16.12.2019, onherroepelijk op 07.03.2020, waarbij een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden is opgelegd.
Uit het EAB blijkt dat het Parket van Turijn op 20 april 2023 een beslissing tot cumulatie van straffen heeft genomen van bovengenoemd vonnis en van de vrijheidsstraffen die ten grondslag liggen aan EAB I en EAB II, die gelijktijdig met dit EAB op de zitting zijn behandeld. De totale duur van de vrijheidsstraf is vier jaar, negen maanden en twee dagen. Dit besluit tot cumulatie is geen voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW. De rechtbank verstaat het EAB zo, dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van bovengenoemd vonnis van de Gewone Rechtbank van Bergamo.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB staat:
X O 3.4 de beslissing is niet in persoon aan de betrokkene betekend, maar
- na zijn overlevering zal die beslissing onverwijld aan betrokkene worden betekend, en
- op het moment van betekening van de beslissing zal de betrokkene uitdrukkelijk in kennis worden gesteld van het recht op een nieuw proces of op de mogelijkheid van beroep, waaraan betrokkene het recht beeft deel te nemen en dat de mogelijkheid biedt de zaak opnieuw ten gronde te beoordelen, inclusief nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot een herziening van de oorspronkelijke
beslissing, en
- de betrokkene zal in kennis worden gesteld van de termijn waarbinnen bij een nieuw proces moet vragen of beroep moet instellen, en die termijn zal 30 dagen zijn.
In de aanvullende informatie van 29 april 2024 hebben de Italiaanse autoriteiten in dit kader verwezen naar het Italiaanse wetsartikel 175, lid 2 en 2 bis wetboek van strafvordering -herstel van de termijn- dat als volgt luidt:
« Lid 2 1 Aan de verdachte die bij afwezigheid veroordeeld is, wordt op diens verzoek opnieuw de termijn toegestaan om een rechtsmiddel in te stellen, tenzij hij daar vrijwillig afstand van gedaan heeft, als hij, in de gevallen die beoogd worden door artikel 420-
bis, leden 2 en 3, het bewijs verstrekt dat hij geen daadwerkelijke kennis had van het lopende proces en hij geen rechtsmiddel kon instellen binnen de termijnen zonder zijn schuld
Lid 2-bis Het (in de leden 2 en 21) aangeduide verzoek is ingediend, op straffe van verval, binnen de termijn van dertig dagen vanaf de datum waarop verdachte daadwerkelijk kennis genomen heeft van de maatregel in geval van uitlevering vanuit het buitenland gaat de termijn voor de indiening van het verzoek in vanaf de overname van de veroordeelde »
Gelet op dit wetsartikel waarop de verzetgarantie is gebaseerd, waarin wordt verwezen naar artikel 420bis, leden 2 en 3 en wordt gesproken over een bewijsplicht die op de verdachte rust, is de rechtbank van oordeel dat zij nadere informatie nodig heeft, waaronder een vertaling van het genoemde artikel 420bis.
De beslistermijn ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW biedt echter geen ruimte meer voor het inwinnen van nadere informatie. Om die reden zal de rechtbank de zaak afdoen in het voordeel van de opgeëiste persoon omdat de verstrekte verzetgarantie op basis van de informatie waarover de rechtbank thans beschikt niet zonder meer als onvoorwaardelijk kan worden aangemerkt. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW doet zich daarom niet voor.
De rechtbank zal dan ook de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië op grond van artikel 12 OLW weigeren, omdat de voorhanden zijnde stukken evenmin informatie bevatten op grond waarvan de rechtbank kan afzien van toepassing van die weigeringsgrond.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeeiste persoon]aan
Procura della Repubblica presso il Tribunale di Torino(Italië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.