3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
X O 3.4 de beslissing is niet in persoon aan de betrokkene betekend, maar
- na zijn overlevering zal die beslissing onverwijld aan betrokkene worden betekend, en
- op het moment van betekening van de beslissing zal de betrokkene uitdrukkelijk in kennis worden gesteld van het recht op een nieuw proces of op de mogelijkheid van beroep, waaraan betrokkene het recht beeft deel te nemen en dat de mogelijkheid biedt de zaak opnieuw ten gronde te beoordelen, inclusief nieuw bewijsmateriaal, en dat kan leiden tot een herziening van de oorspronkelijke
beslissing, en
- de betrokkene zal in kennis worden gesteld van de termijn waarbinnen bij een nieuw proces moet vragen of beroep moet instellen, en die termijn zal 30 dagen zijn.
In de aanvullende informatie van 29 april 2024 hebben de Italiaanse autoriteiten in dit kader verwezen naar het Italiaanse wetsartikel 175, lid 2 en 2 bis wetboek van strafvordering -herstel van de termijn- dat als volgt luidt:
« Lid 2 1 Aan de verdachte die bij afwezigheid veroordeeld is, wordt op diens verzoek opnieuw de termijn toegestaan om een rechtsmiddel in te stellen, tenzij hij daar vrijwillig afstand van gedaan heeft, als hij, in de gevallen die beoogd worden door artikel 420-
bis, leden 2 en 3, het bewijs verstrekt dat hij geen daadwerkelijke kennis had van het lopende proces en hij geen rechtsmiddel kon instellen binnen de termijnen zonder zijn schuld
Lid 2-bis Het (in de leden 2 en 21) aangeduide verzoek is ingediend, op straffe van verval, binnen de termijn van dertig dagen vanaf de datum waarop verdachte daadwerkelijk kennis genomen heeft van de maatregel in geval van uitlevering vanuit het buitenland gaat de termijn voor de indiening van het verzoek in vanaf de overname van de veroordeelde »
Gelet op dit wetsartikel waarop de verzetgarantie is gebaseerd, waarin wordt verwezen naar artikel 420bis, leden 2 en 3 en wordt gesproken over een bewijsplicht die op de verdachte rust, is de rechtbank van oordeel dat zij nadere informatie nodig heeft, waaronder een vertaling van het genoemde artikel 420bis.
De beslistermijn ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW biedt echter geen ruimte meer voor het inwinnen van nadere informatie. Om die reden zal de rechtbank de zaak afdoen in het voordeel van de opgeëiste persoon omdat de verstrekte verzetgarantie op basis van de informatie waarover de rechtbank thans beschikt niet zonder meer als onvoorwaardelijk kan worden aangemerkt. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, aanhef en onder d, OLW doet zich daarom niet voor.
De rechtbank zal dan ook de overlevering van de opgeëiste persoon aan Italië op grond van artikel 12 OLW weigeren, omdat de voorhanden zijnde stukken evenmin informatie bevatten op grond waarvan de rechtbank kan afzien van toepassing van die weigeringsgrond.