ECLI:NL:RBAMS:2024:3306

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
13/107736-24 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW en tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf in Nederland

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Procura della Repubblica presso il Tribunale di Torino, Italië. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1974, die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 22 mei 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een onherroepelijke voorwaardelijke vrijheidsstraf van twee jaar, die is herroepen door de Gewone Rechtbank van Turijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot de beslissing van de voorwaardelijke vrijheidsstraf en dat er geen weigeringsgrond is op basis van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, een zogenoemd lijstfeit is dat in Nederland strafbaar is en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de in Italië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die straf gelast. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/107736-24 (EAB II)
Datum uitspraak: 5 juni 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2024 door de
Procura della Repubblica presso il Tribunale di Torino, Italië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in ‘ [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
uit andere hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 22 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D. Nieuwenhuis, advocaat in Arnhem.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis nr. 2700/2011 REG. GEN. nr. 14679/2011 van de rechter belast met het vooronderzoek bij de Gewone Rechtbank van Turijn, uitgesproken op 21.12.2011, onherroepelijk op 06.01.2012, gewezen door de Gewone Rechtbank van Turijn, waarbij een voorwaardelijke vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar is opgelegd. De voorwaardelijke vrijheidsstraf is herroepen bij vonnis van 14 juni 2017 gewezen door de Gewone Rechtbank van Turijn. Van die vrijheidsstraf resteren 1 jaar, 8 maanden en 12 dagen (vanwege de aftrek van 3 maanden en 18 dagen voor de voorlopige hechtenis in deze zaak in huisarrest doorgebracht).
Uit het EAB blijkt dat het Parket van Turijn op 20 april 2023 een beslissing tot cumulatie van straffen heeft genomen van bovengenoemd vonnis en van de vrijheidsstraffen die ten grondslag liggen aan EAB I en EAB III, die gelijktijdig met dit EAB op de zitting zijn behandeld. De totale duur van de vrijheidsstraf is vier jaar, negen maanden en twee dagen. Dit besluit tot cumulatie is geen voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis in de zin van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder c, OLW. De rechtbank verstaat het EAB zo, dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van bovengenoemd vonnis van de Gewone Rechtbank van Turijn.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW geen weigeringsgrond vormt. De opgeëiste persoon was aanwezig bij het proces dat tot de beslissing van de voorwaardelijke vrijheidsstraf heeft geleid en bij het proces van het triggerende feit was de opgeëiste persoon op de hoogte van het voorgenomen proces in hoger beroep en had hij een gemachtigd advocaat.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd aangaande deze weigeringsgrond.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 21 december 2011 heeft geleid.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van de Gewone Rechtbank van Turijn van 14 juni 2017 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen.
Uit de aanvullende informatie van 29 april 2024 blijkt dat de voorwaardelijk straf is omgezet naar een onvoorwaardelijke straf, omdat de opgeëiste persoon in zijn proeftijd nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Dit zijn de feiten die zijn genoemd in EAB I. [4]
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [5] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW.
In dit geval gaat het dus om het arrest nr. 4333/2014, dat op 14 juni 2021 is gewezen door het Gerechtshof van Turijn, Kamer III. Als het proces namelijk in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, te weten een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [6] Uit de aanvullende informatie van 29 april 2024 blijkt dat de zaak in hoger beroep is behandeld en dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat. De rechtbank zal daarom alleen het proces in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt daarvan vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat dat zich de omstandigheid in artikel 12, sub b, OLW heeft voorgedaan. Uit de voornoemde aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep en dat hij werd verdedigd door een gemachtigd raadsman. Bij de aanvullende informatie zijn namelijk de processen-verbaal gevoegd waaruit blijkt dat de gemachtigd raadsman aanwezig was en het woord heeft gevoerd namens de opgeëiste persoon. Ook is er correspondentie over het al dan niet afstand doen van het recht om (via videoverbinding) aanwezig te zijn bij de zitting door de opgeëiste persoon, waaruit volgt dat hij op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep.
Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg kan staan.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 21, te weten:
racketeering en afpersing.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De raadsman heeft in verband hiermee aangevoerd dat de veroordeling in EAB I die heeft geleid tot de omzetting in de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, nog niet onherroepelijk is vanwege de gegeven verzetgarantie waardoor in die zaak sprake is van een vervolgings-EAB. Als de opgeëiste persoon gebruik maakt van de geboden verzetgarantie en alsnog vrijgesproken wordt, vervalt de omzetting. Daarom is ook inzake dit EAB een terugkeergarantie vereist en kan de opgelegde straf niet overgenomen worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer gelet op hetgeen zij in haar uitspraak betreffende EAB I (die eveneens op 5 juni 2024 is uitgesproken) heeft overwogen over de onherroepelijkheid van de veroordeling die aan dat EAB ten grondslag ligt. [7]
Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Italië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De opgeëiste persoon heeft verder voldoende economische, familiale, taalkundige, culturele en sociale banden met Nederland, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 317 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Procura della Repubblica presso il Tribunale di Torino(Italië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf van twee jaar in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 5 juni 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Parketnummer: 13/032539-24.
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
7.Parketnummer 13/032539-24, onder “5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW”.