In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Q-Park Operations Netherlands B.V. en een Amsterdammer, die door Q-Park werd aangesproken voor parkeerkosten. Q-Park stelde dat de gedaagde zonder te betalen een parkeergarage had verlaten, wat werd aangeduid als 'treintje rijden'. De rechter heeft echter geoordeeld dat de vordering van Q-Park niet toewijsbaar is, omdat de bedingen in de algemene voorwaarden van Q-Park als oneerlijk zijn beoordeeld.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de artikelen 5.6, 5.8, 7.5, 8.1 en 8.3 van de algemene voorwaarden in onderling verband oneerlijk zijn en vernietigbaar. Dit betekent dat de boetes die Q-Park op basis van deze bedingen wilde opleggen, niet kunnen worden opgelegd. De rechter heeft benadrukt dat de algemene voorwaarden van Q-Park het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van partijen aanzienlijk verstoren, wat in strijd is met de bescherming van consumenten.
Tijdens de zitting heeft Q-Park geprobeerd te betogen dat de bedingen een andere strekking hebben en dat zij geen dubbele beloning ontvangt. De rechter heeft echter geoordeeld dat de bedingen te ruim zijn geformuleerd en dat Q-Park in de praktijk de mogelijkheid heeft gecreëerd om op meerdere bedingen tegelijkertijd een beroep te doen. Dit leidt tot een cumulatief effect dat de consument kan confronteren met schadevergoedingen die de daadwerkelijk geleden schade overstijgen.
De kantonrechter heeft de vordering van Q-Park afgewezen en Q-Park veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die tot op heden op nihil zijn begroot. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor bedrijven om hun algemene voorwaarden te herzien en ervoor te zorgen dat deze in overeenstemming zijn met de wetgeving ter bescherming van consumenten.