ECLI:NL:RBAMS:2024:3294

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
748692
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opheffing beslag op aandeel en misbruik van executiebevoegdheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagden]. De zaak betreft een executiegeschil waarbij [eiser] vorderingen heeft ingesteld om het door [gedaagden] gelegde executoriale beslag op een aandeel in Solid Nature Industries B.V. op te heffen. [eiser] stelt dat [gedaagden] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid door het beslag te handhaven, terwijl er een aanbod is gedaan om het aandeel voor € 10.000,- over te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagden] rechtmatig beslag heeft gelegd op het aandeel, aangezien [gedaagde 3] nog steeds eigenaar is van het aandeel en er geen bewijs is dat het aanbod van € 10.000,- een redelijke marktwaarde vertegenwoordigt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van [gedaagden] bij executie zwaarder wegen dan die van [eiser] bij het opheffen van het beslag. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en [eiser] is veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank het beslag opgeheven en [eiser] verboden opnieuw beslag te leggen op het aandeel, met een dwangsom voor overtreding van dit verbod.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/748692 / KG ZA 24-267 EAM/MB
Vonnis in kort geding van 22 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 4 april 2024,
verweerder in reconventie,
advocaten mr. P.L. Tjiam en mr. E.R. van der Velde te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] (Zwitserland),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
voor deze zaak woonplaats gekozen hebbend te [vestigingsplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaten mr. E.E.U. Vroom, mr. I. Koudstaal en mr. M.F. van Schendel te Amsterdam,
en

3.[gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats 3] (Qatar), voor deze zaak woonplaats gekozen hebbend te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
advocaten mr. M. Gerrits en mr. F.J.L. Kaptein te Amsterdam.

1.De procedure

Ter zitting van 8 mei 2024 heeft eiser, hierna [eiser] , of kortweg [eiser] , de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagden sub 1 en 2, hierna gezamenlijk [gedaagden] , hebben verweer gevoerd en een tegenvordering (eis in reconventie) ingediend. [eiser] heeft de tegenvordering bestreden. Gedaagde sub 3, hierna [gedaagde 3] , of kortweg [gedaagde 3] , erkent de vordering van [eiser] en heeft bepleit dat [gedaagde 1] akkoord zou moeten gaan met een ‘pragmatische en efficiënte oplossing’, namelijk overdracht van het – door [gedaagden] in beslag genomen – aandeel dat onderwerp is van dit kort geding, tegen betaling van € 10.000,00.
Alle partijen hebben schriftelijke stukken (waaronder een conclusie van antwoord van de kant van [gedaagden] ) en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Tjiam, mr. Van der Velde en mr. C. Huisman, juridisch medewerker;
- aan de kant van [gedaagde 3] : mr. Van Schendel, mr. Koudstaal en mr. Vroom;
- aan de kant van [gedaagden] : mr. Gerrits, mr. Kaptein en hun kantoorgenote
mr. M.A. de Groot.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde 3] zijn broers. [gedaagde 3] (de oudste) heeft in 2011 de Solid-Nature (SN) groep opgericht. De SN-groep houdt zich bezig met de inkoop, verkoop, distributie en levering van verschillende soorten natuursteen, zoals marmer, onyx en kwarts. De SN-groep heeft een internationale klantenkring uit het hogere segment, zoals designers en architecten.
2.2.
[eiser] is sinds 2015 ook betrokken bij de SN-groep.
2.3.
[gedaagde 1] is oprichter en grootaandeelhouder van B&S International B.V. (B&S). B&S richt zich op de handel in luxe consumentengoederen en had in 2016 een omzet van € 1,3 miljard. [gedaagde 1] houdt de aandelen in [gedaagde 2] .
2.4.
[gedaagde 3] en [gedaagde 1] zijn in 2015 een samenwerking aangegaan. [gedaagden] heeft in dat verband (in totaal) € 75 miljoen geleend aan [gedaagde 3] (c.q. aan hem gelieerde ondernemingen), om te investeren in natuursteengroeven in Iran. De samenwerking is in 2017 stukgelopen.
2.5.
Op 11 november 2017 heeft [gedaagden] bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een kort geding aanhangig gemaakt tegen [eiser] . De vorderingen richtten zich op overdracht van de licenties van de steengroeven en het dooronderhandelen over de samenwerking. Bij vonnis van 29 november 2017 zijn die vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter overwoog in het vonnis dat een ernstige vertrouwensbreuk verdere samenwerking in de weg stond. De eisen van redelijkheid en billijkheid brachten wel mee dat er voor [gedaagden] zicht moest zijn op een termijn waarbinnen terugbetaling van de lening zou plaatsvinden en daartoe dienden partijen afspraken te maken.
2.6.
In december 2017 is een lastercampagne op gang gekomen tegen [gedaagde 3] . In berichten en publicaties van een fictieve organisatie genaamd Global Advisory Board Middle East (hierna: GABME) werden [gedaagde 3] en zijn
ondernemingen in verband gebracht met fraude, oplichting (van [gedaagde 1] ), witwassen en het hebben van nauwe banden met de corrupte Iraanse overheid. Ook werd door GABME vermeld dat [gedaagde 3] zijn investeerders niet terugbetaalt en dat hij er een exorbitant luxe levensstijl op na houdt.
2.7.
Op 12 januari 2018 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 3] een vaststellings-overeenkomst (VSO) met elkaar gesloten. De VSO strekte tot beëindiging van de samenwerking, terugbetaling van de leningen en het tegengaan van de effecten van de lastercampagne. In de VSO staat dat de afspraken nader uitgewerkt zullen worden met bijstand van een notaris. Dat is niet gelukt.
2.8.
Over de periode april 2013 tot en met oktober 2017 heeft de Financial Intelligence Unit Nederland ruim 80 meldingen ontvangen van verdachte transacties door [gedaagde 3] . Naar aanleiding daarvan is de FIOD op 29 augustus 2017 een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen [gedaagde 3] op verdenking van witwassen. Op 20 december 2018 is [gedaagde 1] door de FIOD uitgenodigd voor een oriënterend gesprek. Aanleiding daarvoor was dat uit het onderzoek van de FIOD het vermoeden was gerezen dat [gedaagde 3] het geld van [gedaagde 1] niet had aangewend voor de aankoop en exploitatie van steengroeven in Iran, maar voor diverse privédoeleinden.
2.9.
In 2018 is [eiser] CEO geworden van de SN-Groep en in 2019 heeft [gedaagde 3] vrijwel alle aandelen aan [eiser] (althans diens onderneming) overgedragen.
2.10.
Onder de gedingstukken bevindt zich een kopie van een handgeschreven ‘Nominee overeenkomst’ gedateerd 25 maart 2019 waarin [gedaagde 3] verklaart één aandeel in Solid Nature Industries B.V. (hierna: het Aandeel) in “nominee” te houden voor Solid Nature Luxury Group (SN Luxury) en haar ubo (ultimate beneficial owner) [eiser] en (ook) dat aandeel op eerste afroep en verzoek van SN Luxury of [eiser] te zullen afdragen.
2.11.
Op 27 september 2019 heeft [gedaagde 1] bij de FIOD aangifte gedaan tegen [gedaagde 3] wegens oplichting.
2.12.
Op de onder 2.4 genoemde leningen is niets afgelost.
2.13.
Per brief van 16 juni 2020 heeft (de advocaat van) [gedaagde 3] (en zijn onderneming) aan (de advocaat van) [gedaagden] bericht dat sprake is van schuldeiserverzuim van [gedaagden] en dat [gedaagde 3] c.s. zijn terugbetalingsverplichting zal opschorten, omdat [gedaagde 1] de lastercampagne tegen [gedaagde 3] heeft voortgezet en een valse aangifte heeft gedaan.
2.14.
Bij brieven van 2 oktober 2020 en 16 december 2021 heeft (de advocaat van) [gedaagden] [gedaagde 3] en RevealRox (een aan [gedaagde 3] verbonden onderneming naar Zwitsers recht), gesommeerd om de leningen aan [gedaagden] terug te betalen. Aan die sommaties is niet voldaan.
2.15.
In een proces-verbaal van de FIOD van 4 maart 2021 staat onder meer het volgende:
Door [ [gedaagde 3] is een groot gedeelte van de door hem van [gedaagde 1] ontvangen gelden naar zowel privé als zakelijke Zwitserse bankrekeningen overgeboekt. Daarnaast neemt zijn casinobezoek flink toe en koopt hij voor aanzienlijke bedragen luxe voertuigen, kunst en kostbare horloges. Hij huurt meerdere luxe jachten, privévliegtuigen en appartementen in Dubai en Londen. Van de naar Zwitserland overgeboekte gelden wordt onroerend-goed in Nederland aangekocht.
(…)
Het hiervoor vermelde levert in onze ogen oplichting en/of verduistering, valsheid in geschrifte en (gewoonte) witwassen op.
2.16.
Onder de gedingstukken bevindt zich e-mailcorrespondentie uit februari 2022 met betrekking tot de (100%) aandelenoverdracht van [gedaagde 3] aan [eiser] . In een e-mail van 23 februari 2022 schrijft [eiser] aan de notaris:
[gedaagde 3] is eruit gestapt en heeft de boel aan mij verkocht voor 100%, daar kan en mag dus geen aandeel overblijven voor hem. (…) Anyways als het niet is gebeurd zal het met spoed alsnog moeten gebeuren.
2.17.
[gedaagde 3] en een aantal aan hem gelieerde rechtspersonen hebben aangifte van (uitlokking dan wel medeplegen van) valsheid in geschrifte, laster, bedreiging, belaging, afpersing en deelname aan een criminele organisatie gedaan tegen [gedaagde 1] . Het Openbaar Ministerie heeft van vervolging afgezien, waartegen [gedaagde 3] beklag heeft gedaan. Bij beschikking van 12 april 2022 heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het gerechtshof) het beklag afgewezen. Het gerechtshof heeft het volgende overwogen:
Het hof ziet op dit moment onvoldoende aanknopingspunten om een strafrechtelijk onderzoek te openen dat voldoende wettig en overtuigend bewijs zal opleveren. Ook zal nader onderzoek, gelet op de aard van de aantijgingen en de verscheidenheid ervan, een grote en tijdrovende inzet van het opsporingsapparaat vergen. Het is maar zeer de vraag of nader onderzoek ruim vier jaar na dato nog bruikbaar en betrouwbaar (steun) bewijs zal opleveren.
Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat er onvoldoende goede redenen zijn om in deze zaak vervolging te gelasten.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.
2.18.
Bij vonnis van 13 april 2022 heeft deze rechtbank in een bodemprocedure (onder meer) op vordering van [gedaagde 3] voor recht verklaard dat [naam] , een voormalige medewerker van de SN-groep, een lastercampagne jegens [gedaagde 3] heeft gevoerd, ten gevolge waarvan [gedaagde 3] schade heeft geleden.
2.19.
Bij vonnis van 26 juli 2023 (hierna het Vonnis) heeft deze rechtbank [gedaagde 3] op vordering van [gedaagden] in een bodemprocedure veroordeeld tot betaling aan [gedaagde 1] van (in totaal) € 75.349.430,00, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente. Het Vonnis bevat onder meer de volgende overweging:
4.18.
[gedaagde 3] , vzr.] stelt dat hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een redelijke termijn moet worden gegund om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, omdat zich onvoorziene omstandigheden hebben voorgedaan waardoor het nog niet tot een succesvolle exploitatie van de steengroeven is gekomen. Deze onvoorziene omstandigheden zijn het opnieuw starten van de lastercampagne tegen [gedaagde 3] , de aangifte van [gedaagde 1] tegen [gedaagde 3] en het strafrechtelijk onderzoek naar [gedaagde 3] . Dit argument gaat niet op.
In de eerste plaats was van het begin af aan duidelijk dat [gedaagde 3] op enig moment de leningen moest terugbetalen. Daar is niet de voorwaarde aan verbonden dat hiervan pas sprake zou zijn bij succesvolle exploitatie van de steengroeven. Inmiddels zijn er acht jaren verstreken sinds [gedaagden] de eerste lening in juni 2015 aan [gedaagde 3] heeft verstrekt. Tot op heden heeft [gedaagde 3] zelfs geen begin gemaakt met terugbetaling. Tot slot zit tussen de datum van de dagvaarding en dit vonnis ook ruim een jaar, wat [gedaagde 3] nog eens een jaar de gelegenheid heeft gegeven om gelden voor de terugbetaling vrij te maken. Bij deze stand van zaken is het bieden van een extra termijn om aan de terugbetalingsverplichting te voldoen niet aan de orde.
In de tweede plaats heeft [gedaagde 3] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij als gevolg van de lastercampagne en het strafrechtelijk onderzoek geen gelegenheid heeft gehad om investeringen in de steengroeven te doen, waardoor die geëxploiteerd konden worden zodat met de opbrengst daaruit de leningen terugbetaald kunnen worden. Het blijft bij algemene stellingen. [gedaagde 3] heeft op geen enkele wijze concreet gemaakt welke pogingen hij heeft gedaan financiering te verkrijgen en welke kansen hij in dit kader daadwerkelijk is misgelopen.
2.20.
[gedaagde 3] heeft tegen het Vonnis hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof.
2.21.
Bij exploot van 11 augustus 2023 is op verzoek van [gedaagden] executoriaal beslag gelegd op alle aandelen die op naam staan van [gedaagde 3] in Solid Nature Industries B.V. Dat bleek één aandeel te zijn (hierna: het Aandeel).
2.22.
Bij arrest van 9 januari 2024 heeft het gerechtshof het vonnis van 13 april 2022 bekrachtigd. In dit arrest staat onder meer dat [naam] zijn betrokkenheid bij de lastercampagne heeft erkend en heeft verklaard in opdracht van een derde te hebben gehandeld.
2.23.
Op 2 februari 2024 heeft SN Luxury aan [gedaagden] aangeboden om het Aandeel voor € 10.000,- over te nemen en op 21 maart 2024 heeft [eiser] hetzelfde aanbod gedaan.
2.24.
In een verklaring van 21 maart 2024 heeft E.J.A.C. den Boer van accountantskantoor BDO Advisory op verzoek van [eiser] een opinie afgegeven over de redelijkheid van de door [eiser] geboden koopprijs van € 10.000,00 voor het Aandeel. In deze opinie staat onder meer:
Het geplaatste kapitaal van de Vennootschap bestaat uit 100.000 aandelen, zodat de Koopprijs een totale waarde van de aandelen van € 1.000.000.000 veronderstelt. (…)
Deze opinie is gebaseerd op de aanname dat de informatie in de Jaarrekeningen en overige informatie die het bestuur ons heeft verstrekt een waarheidsgetrouw en volledig beeld geeft van de financiële positie van de Vennootschap.
Op basis van onze evaluatie is de waarde van alle 100.000 aandelen in het kapitaal van de vennootschap per 31/12/2021, 31/12/2022 en 31/12/2023 zeer beperkt en nadert nihil (minder dan € 1.000). (…) Tegen deze achtergrond overtreft de geboden koopprijs voor het Aandeel van € 10.000 naar ons oordeel ruimschoots de marktwaarde van het Aandeel.
2.25.
Op 26 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank aan [eiser] verlof verleend om conservatoir beslag tot levering te leggen op het Aandeel en bepaald dat de eis in de hoofdzaak uiterlijk acht dagen na het beslag moet worden ingesteld. [eiser] heeft op 27 maart 2024 het beslag gelegd.
2.26.
Bij beschikking van 28 maart 2024 (de Beschikking) heeft deze rechtbank in een procedure als bedoeld in artikel 474-g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald dat het Aandeel ter executie kan worden verkocht, binnen een jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden. Verzoekers in deze procedure waren [gedaagden] Verweerster was SN Industries en SN Luxury heeft een verzoek strekkende tot verzet tegen de executie ingediend. Onder meer [gedaagde 3] en SN Industries waren als belanghebbenden opgeroepen. Aan de Beschikking ging een mondelinge behandeling vooraf, op 15 februari 2024.
2.27.
In de Beschikking is verder onder meer bepaald dat [gedaagde 3] en SN Industries moeten meewerken aan het executietraject, de verkoop en de overdracht van het Aandeel. De Beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bevat onder meer de volgende overwegingen:
Geen misbruik van (proces)recht of misbruik van executiebevoegdheid
4.3.
SN Luxury, grootaandeelhouder van SN Industries, heeft [gedaagden] voor het aandeel een 'uitwinningsvergoeding' van € 10.000 aangeboden. [gedaagden] heeft niet op dit aanbod gereageerd. Met het doorzetten van het executieverzoek maakt [gedaagden] volgens SN Industries en SN Luxury misbruik van (proces)recht, althans misbruik van zijn executiebevoegdheid. De geboden € 10.000 is een veel hoger bedrag dan wat bij normale executieverkoop van het aandeel aan executie opbrengst kan worden gerealiseerd. SN Industries en SN Luxury vrezen dat [gedaagden] met het aandeel een positie wil nemen in SN Industries. Hier is executie niet voor bedoeld: executie is gericht op het liquide maken van vermogensbestanddelen en niet op het faciliteren dat de schuldeiser positie kan
nemen in een vennootschap. SN Industries en SN Luxury stellen dat zij in geval van executieverkoop slechter af zijn dan als [gedaagden] in ruil voor het aandeel de 'uitwinningsvergoeding' accepteert.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat een derde-beslagene van het onder hem gelegde beslag niet 'slechter' mag worden. Van derdenbeslag is sprake als een deurwaarder namens een schuldeiser beslag legt op gelden of goederen die eigendom zijn van de schuldenaar, maar die gehouden worden door een derden die buiten het geschil staat. Zo'n situatie is in deze zaak niet aan de orde. Het beslag is namelijk niet gelegd ten laste van SN Industries (de derde), maar ten laste van [gedaagde 3] ; de schuldenaar zelf. (…)
4.5.
Op grond van vaste rechtspraak kan de rechter de gevraagde voorziening weigeren als de executant ( [gedaagden] ), mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ( [gedaagde 3] ) die door de executie zullen worden geschaad, misbruik van executiebevoegdheid maakt, dan wel onvoldoende belang heeft bij de executie. In dat geval is het beslag onrechtmatig (vexatoir).
(…)
4.6.
Op zichzelf is juist dat executie niet is bedoeld om een positie te nemen in een onderneming. Dit neemt niet weg dat [gedaagden] wel beslag kan leggen ter executie van het aandeel. SN Industries en SN Luxury hebben aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is omdat de aangeboden 'uitwinningsvergoeding' van € 10.000 hoger is dan het bedrag dat het aandeel bij executie zal opbrengen. [gedaagden] heeft dit in twijfel getrokken. Daarmee is het aan SN Industries en SN Luxury om als stellende partij aan te tonen dat de waarde van het aandeel lager is dan € 10.000 dan wel wat de waarde van SN Industries is, maar beiden hebben dit nagelaten. De stelling dat het absurd is dat een in Aalsmeer gevestigd middelgroot natuursteenbedrijf € 1 miljard waard zou zijn, is hiervoor onvoldoende. Deze
stelling zegt niets over wat de waarde van het aandeel of SN Industries als geheel dan wel is. Nu SN Industries en SN Luxury niet hebben aangetoond dat het aandeel minder waard is dan € 10.000, kan niet worden gesteld dat [gedaagden] er geen belang bij had om de aangeboden uitwinningsvergoeding te weigeren, zodat het beslag rechtmatig is.
4.7.
SN Industries en SN Luxury hebben verder aangevoerd dat het beslag onrechtmatig is omdat de kosten die aan de executie verbonden zijn de waarde van het aandeel overstijgen. [gedaagden] heeft terecht naar voren gebracht dat de marktwaarde van het aandeel juist via een openbare verkoop duidelijk zal worden. Of de kosten van executie hoger zijn dan de marktwaarde van het aandeel zal na de verkoop van het aandeel moeten blijken, maar dat hiervan sprake is, is niet op voorhand vast te stellen.
Ouder recht op levering van het aandeel kan niet aan [gedaagden] worden tegengeworpen
4.8.
SN Luxury heeft verder aangevoerd dat zij een ouder leveringsrecht heeft op het aandeel dan [gedaagden] Ter onderbouwing stelt zij dat [gedaagde 3] in 2018 mondeling heeft toegezegd en op 25 maart 2019 in een Nominee overeenkomst heeft neergelegd dat hij zijn aandeel in SN Industries overdraagt aan SN Luxury.
4.9.
SN Luxury stelt dat er een overeenkomst is tussen haar en [gedaagde 3] waarin [gedaagde 3] afstand doet van het aandeel en het overdraagt aan SN Luxury. De rechtbank constateert dat de levering van het aandeel aan SN Luxury niet is voltooid. Hierdoor is het aandeel eigendom gebleven van [gedaagde 3] . Immers, zonder levering is een eigendomsoverdracht niet compleet en kan de eigendom van een goed niet overgaan. Doordat [gedaagde 3] nog steeds eigenaar is van het aandeel, kon [gedaagden] daarop beslag leggen. Voor zover SN Luxury een oudere titel had, kan dit oude recht niet aan [gedaagden] worden tegengeworpen. De eventuele schade die SN Luxury als gevolg hiervan leidt is een kwestie die opgelost dient te worden tussen [gedaagde 3] en SN Luxury
onderling; daar staat [gedaagden] buiten.
4.10.
De conclusie van het voorgaande is dat [gedaagden] beslag mocht leggen op het aandeel en dat het gelegde beslag rechtmatig is. De rechtbank zal daarom het verzoek tot verlof voor de verkoop van het aandeel toestaan (…)
2.28.
[eiser] en SN Industries hebben bij het gerechtshof beroep aangetekend tegen de Beschikking en met spoed om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan verzocht. In het verzoek van [eiser] c.s. staat onder meer dat de opinie van BDO (2.24) ten tijde van de mondelinge behandeling voorafgaand aan de Beschikking nog niet beschikbaar was, zodat de rechtbank daarmee geen rekening heeft kunnen houden.
2.29.
Bij e-mail van 18 april 2024 heeft een medewerker van het gerechtshof aan (de advocaten van) partijen het volgende meegedeeld:
De rolraadsheer heeft beslist dat de (verdere) behandeling van het verzoek om de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen niet zal worden aangehouden zoals door [gedaagden] is verzocht. Dit verzoek zal ook niet als spoedverzoek worden behandeld zoals door SN Industries verzocht. [gedaagden] kunnen op 30 april 2024 antwoorden op dit verzoek. Daarna zal bij arrest op dit verzoek worden beslist.
2.30.
[gedaagden] heeft op 30 april 2024 een verweerschrift ingediend in het incident in de onder 2.28 genoemde procedure en op 7 mei 2024 een memorie van antwoord in het hoger beroep tegen het Vonnis.
2.31.
[eiser] heeft proceskostenoverzichten in het geding gebracht waarop een bedrag van € 43.207,50 is vermeld aan advocatenkosten voor dit kort geding.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert, samengevat:
1. opheffing van het door [gedaagden] gelegde executoriale beslag;
2. [gedaagden] te verbieden om opnieuw beslag te leggen op het Aandeel en om de onbezwaarde overdracht van dat Aandeel aan [eiser] te verhinderen, onder verbeurte van een dwangsom;
3. veroordeling van [gedaagde 3] om binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis het Aandeel aan [eiser] te leveren en alle daarvoor noodzakelijke medewerking te verlenen;
4. te bepalen dat als [gedaagde 3] niet meewerkt, het te wijzen vonnis voor de vereiste medewerking aan overdracht in de plaats treedt;
5. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten, primair de werkelijke kosten, subsidiair de kosten volgens het liquidatietarief.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert:
1. opheffing van het door [eiser] gelegde conservatoir beslag op het Aandeel;
2. [eiser] te verbieden om opnieuw beslag te leggen op het Aandeel, onder verbeurte van een dwangsom.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling nader ingegaan.

5.De beoordeling

In conventie en in reconventie
5.1.
In dit kort geding draait het om de vraag of [gedaagden] het (enige) Aandeel dat [gedaagde 3] nog houdt in de door hem opgerichte onderneming, die hij – op het Aandeel na – aan zijn broer [eiser] heeft overgedragen, mag gebruiken als verhaalsobject voor de miljoenenvordering die hij heeft op [gedaagde 3] .
5.2.
Ter zitting in dit kort geding zijn alle partijen uitvoerig ingegaan op het achterliggende geschil tussen [gedaagde 1] en [gedaagde 3] en op de voorgeschiedenis ervan. [eiser] is met name ingegaan op de lastercampagne tegen [gedaagde 3] waar [gedaagde 1] achter zou zitten – waarvoor inmiddels nieuw bewijs zou bestaan, maar wat [gedaagde 1] ontkent – en [gedaagden] heeft veel aandacht besteed aan de oplichtingspraktijken waaraan [gedaagde 3] zich volgens hem schuldig heeft gemaakt. Deze zaken zijn in andere procedures ook aan de orde geweest en zijn nog steeds onderworpen aan zeer uiteenlopende visies daarop van aan de ene kant [gedaagden] en aan de andere kant [gedaagde 3] en [eiser] die het standpunt van zijn broer lijkt te onderschrijven.
5.3.
Wat partijen over en weer allemaal hebben gesteld en aangevoerd over de achterliggende kwesties ligt echter in dit kort geding niet voor. Een kort geding is ook niet de geëigende procedure om dergelijke zaken te behandelen. Uitsluitend de over en weer ingestelde vorderingen zijn hier aan de orde, waarbij de tot dusver vaststaande feiten en de eerdere rechterlijke oordelen het uitgangspunt vormen.
5.4.
Wat betreft de strafrechtelijke kant van de zaak is de huidige stand van zaken dat een strafrechtelijk onderzoek loopt tegen [gedaagde 3] – die inmiddels mogelijk niet langer verdacht wordt van oplichting, maar wel van verduistering – maar dat dat tot heden nog niet heeft geleid tot dagvaarding. Van een strafrechtelijke vervolging van [gedaagden] is, ook nadat [gedaagde 3] beklag heeft ingediend op grond van artikel 12 Sv. (nog) geen sprake geweest. [eiser] heeft betoogd dat inmiddels nieuw bewijsmateriaal op tafel ligt op grond waarvan mogelijk alsnog een vervolging tegen [gedaagde 1] wordt geëntameerd. Dat dit het geval zal zijn staat echter niet vast en daarvan zal dan ook niet worden uitgegaan. Aan de (onzekere uitkomst van) eventuele strafrechtelijke vervolgingen kan hier dan ook geen zwaarwegende betekenis worden toegekend.
In conventie voorts
5.5.
Wat wel vast staat is dat deze rechtbank [gedaagde 3] in het Vonnis van 26 juli 2023 (2.19) heeft veroordeeld tot betaling aan [gedaagden] van ruim 75 miljoen euro, dat [gedaagde 3] daarvan nog niets heeft betaald en dat er, behalve het Aandeel, geen enkel verhaalsobject beschikbaar is. Bij het Vonnis is de voorgeschiedenis betrokken en niet gesteld of gebleken is dat het Vonnis berust op een feitelijke of juridische misslag. Het is dus niet aannemelijk dat [gedaagden] de (oninbaarheid van de) vordering zelf heeft veroorzaakt door het voeren van de lastercampagne, noch dat [gedaagde 3] een vordering heeft uit hoofde van door de lastercampagne geleden schade die op [gedaagden] verhaalbaar is en de vordering van [gedaagden] overtreft.
Het Vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Er loopt een hoger beroep, maar dat heeft geen schorsende werking. De betalingsverplichting van [gedaagde 3] staat dus vooralsnog vast.
5.6.
Verder ligt er een zeer recente en duidelijke uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak van deze rechtbank van 28 maart 2024, namelijk de Beschikking (2.26), waarin aan [gedaagden] verlof is verleend om het Aandeel (onderhands of openbaar) executoriaal te verkopen. In die procedure heeft [eiser] zich verzet tegen uitwinning van het Aandeel en heeft de rechter zijn stellingen bij de beoordeling betrokken en verworpen. Ook tegen de Beschikking is hoger beroep aangetekend, maar ook dat heeft geen schorsende werking en het daartegen ingediende schorsingsverzoek is nog niet behandeld. Het verzoek van [eiser] om dat met spoed te doen is afgewezen. Ook het recht van [gedaagden] om zich op het Aandeel te verhalen is daarmee voorshands het uitgangspunt.
5.7.
In weerwil van het in de Beschikking gegeven oordeel vordert [eiser] in dit kort geding om het executoriaal beslag op te heffen en [gedaagden] te verbieden het Aandeel uit te winnen. [eiser] heeft daartoe in de kern twee stellingen ingenomen: (1) dat [gedaagden] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid, onder meer door niet te willen ingaan op het aanbod tot overdracht van het Aandeel tegen een bedrag van € 10.000,- aan [eiser] /SN Luxury, die een eerder leveringsrecht zou hebben en (2) dat een belangenafweging in het voordeel van [eiser] zou moeten uitvallen.
5.8.
Op de vraag of [gedaagden] misbruik van bevoegdheid maakt is de rechtbank al ingegaan in de motivering van de Beschikking. De voorzieningenrechter onderschrijft die motivering en maakt die hier tot de zijne.
5.9.
De pas recent beschikbaar gekomen opinie van BDO, die het Aandeel waardeert op ongeveer nihil, en in elk geval op minder dan € 1.000,00, leidt niet tot een ander oordeel. [gedaagden] heeft terecht aangevoerd dat de boekhoudkundige waarde van het Aandeel – wat daarvan ook zij – niet doorslaggevend hoeft te zijn, omdat die niet zonder meer iets zegt over de marktwaarde, al noemt BDO die term wel. Juist op een veiling zal duidelijk kunnen worden wat de werkelijke waarde van het Aandeel is. Deze kan hoger uitvallen dan de geboden € 10.000,00, zodat [gedaagden] wellicht nog iets, al is het maar een fractie, van de uitgeleende bedragen terug zal zien. Dat zal ook het geval zijn als [eiser] het Aandeel uiteindelijk alsnog zal kunnen verkrijgen door middel van een uitkoopprocedure bij de Ondernemingskamer (overeenkomstig artikel 2:201a van het Burgerlijk Wetboek), door het over te nemen van degene die het Aandeel door de executie verwerft. Voortzetting van de executie is daarmee, anders dan [eiser] heeft bepleit, niet zinloos, noch misbruikt [gedaagden] in dit verband zijn executiebevoegdheid.
5.10.
Ook wat betreft het oudere leveringsrecht van [eiser] /SN Luxury, sluit de voorzieningenrechter zich aan bij het overwogene in de Beschikking: doordat [gedaagde 3] eigenaar is van het Aandeel, kon [gedaagden] daarop beslag leggen en kan hij tot executie over gaan. Voor zover SN Luxury een oudere titel had, kan dit oude recht niet aan [gedaagden] worden tegengeworpen, omdat levering van het Aandeel niet heeft plaatsgevonden. De eventuele schade die SN Luxury/ [eiser] als gevolg hiervan lijdt, is een kwestie die opgelost dient te worden tussen [gedaagde 3] en SN Luxury/ [eiser] onderling; daar staat [gedaagden] buiten. De discussies over de vraag of het puur een vergissing was dat het Aandeel nog niet aan SN Luxury was geleverd - wat [eiser] stelt en [gedaagde 1] betwist - en over de vraag of de Nominee Letter al dan niet een authentiek stuk is – wat [gedaagden] in twijfel heeft getrokken – kunnen daarom verder buiten beschouwing blijven.
5.11.
Verder heeft [gedaagden] terecht vraagtekens geplaatst bij het enorme belang dat [eiser] stelt te hebben bij het kunnen beschikken over het Aandeel, als de stelling van [eiser] juist is dat het gaat om een aandeel in een onderneming die, evenals haar recent afgestoten dochters, niets waard is, geen personeel heeft en nauwelijks omzet genereert. De twijfels daarover van [gedaagden] zijn minst genomen begrijpelijk. De vrees van [eiser] dat het Aandeel na executie in handen zou komen van (connecties van) [gedaagden] , waarmee deze als minderheids-aandeelhouder recht op informatie heeft en daarmee in zijn onderneming zou kunnen interveniëren, kan, in het licht van de eigen stellingen van [eiser] op dit punt, aanzienlijk worden gerelativeerd. Tegen die achtergrond weegt het belang van [eiser] bij levering van het Aandeel minder zwaar dan het belang van [gedaagden] bij executie.
5.12.
Een goede grond om [gedaagden] te verbieden om door te gaan met de executie ontbreekt dus.
5.13.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . [gedaagden] heeft overigens terecht aangevoerd dat [eiser] bij de vorderingen onder 3 en 4 sowieso al geen belang had, omdat er geen enkele grond is om aan te nemen dat [gedaagde 3] zich tegen levering van het Aandeel aan [eiser] had zullen verzetten.
5.14.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00
In reconventie voorts
5.15.
Uit het in conventie overwogene vloeit voort dat [gedaagden] de executie van het Aandeel mag voortzetten en [eiser] dat zal moeten gedogen. Voor het dwarsbomen van de executie door [eiser] is geen legitieme reden aanwezig. [eiser] heeft daarmee bij het conservatoir beslag tot levering op dit moment geen belang. Zoals gezegd kan hij voor eventuele schade voortvloeiend uit het niet (tijdig) leveren van het Aandeel [gedaagde 3] aanspreken.
De vorderingen in reconventie zullen daarom worden toegewezen, met veroordeling
van [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, tot heden begroot op € 554,00 aan salaris advocaat.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie
6.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden] van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening indien het vonnis moet worden betekend,
In reconventie
6.3.
heft op het door [eiser] gelegde conservatoir beslag op het Aandeel,
6.4.
verbiedt [eiser] om opnieuw beslag te leggen op het Aandeel,
6.5.
bepaalt dat [eiser] een dwangsom van € 50.000,00 verbeurt als hij in strijd handelt met het onder 6.4 bepaalde verbod, te vermeerderen met € 10.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 1.000.000,00,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden] van € 554,00,
In conventie en in reconventie
6.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.
Coll: MV