ECLI:NL:RBAMS:2024:3290

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
13/054643-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geweld in vereniging in besloten parkeergarage en op straat met lichamelijk letsel als gevolg

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging. De verdachte, geboren in 1998 en gedetineerd, heeft samen met twee anderen het slachtoffer, een bewoner van een appartementencomplex, achtervolgd en mishandeld in een besloten parkeergarage en op straat. De rechtbank heeft het bewijs voor de openlijke geweldpleging als voldoende beschouwd, onderbouwd door aangifte, camerabeelden en de verklaring van de verdachte zelf. De bedreiging met een vuurwapen is niet bewezen verklaard, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die lichamelijk letsel heeft opgelopen, meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen, gelijk aan het voorarrest, zonder bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een beslagmaatregel opgelegd voor een in beslag genomen voorwerp, dat niet gerelateerd was aan het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/054643-24
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich op 8 februari 2024 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1 primair:
openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] ;
Subsidiair:
mishandeling van [slachtoffer] ;
Feit 2:
bedreiging met de dood en/of zware mishandeling met een vuurwapen in vereniging.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging en vrijspraak van de bedreiging met een vuurwapen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de openlijke geweldpleging en de bedreiging met een vuurwapen niet bewezen kan worden en dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de mishandeling heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de openlijke geweldpleging is bewezen gelet op de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Uit de aangifte blijkt dat aangever na een confrontatie met de mannen in de Peugeot de noodtrap op is gevlucht. Verdachte is achter hem aangerend, gevolgd door de andere twee inzittenden van de Peugeot. Bovenaan de noodtrap, die uitkomt op straat, is aangever door een duw of trap in zijn rug ten val gekomen. Terwijl hij op de grond lag, is hij door twee van de drie mannen geschopt en geslagen, terwijl de derde man de nooddeur, die toegang geeft tot de parkeergarage, openhield. De betrokkenheid van alle drie de inzittenden van de Peugeot wordt ondersteund door de camerabeelden, waarop te zien is dat aangever de noodtrap op is gerend, gevolgd door verdachte en de andere twee mannen. Even later is te zien dat de drie mannen de trap weer afrennen met grote snelheid. Ook in de verklaring van verdachte ter terechtzitting ziet de rechtbank voldoende steun voor de aangifte, nu verdachte heeft verklaard dat hij aangever de trap op achterna is gerend en dat hij hem bovenaan de trap meerdere keren heeft geslagen en geschopt.
De verklaring van de verdachte, dat hij het geweld alleen heeft gepleegd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De hierboven genoemde beelden laten zien dat alle drie de inzittenden van de Peugeot betrokken zijn geweest bij het geweld. En de chats op de telefoon van verdachte wijzen erop dat verdachte met een onbekend gebleven persoon contact heeft gehad over het geweld tegen aangever.
Als gevolg van dit geweld heeft aangever lichamelijk letsel opgelopen, zoals opgenomen in de aangifte, te weten een blauw oog, een gescheurde bovenlip, rode striemen op zijn hoofd en een gezwollen linkerarm.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging met een vuurwapen niet is bewezen, nu uit het dossier niet is gebleken dat verdachte een vuurwapen bij zich heeft gehad of aangever woordelijk heeft bedreigd. Op dit punt wordt de aangifte niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Verdachte zal dan ook van dit feit worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair:
op 8 februari 2024 te Amsterdam openlijk, te weten op de openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door
- die [slachtoffer] een duw of trap in zijn rug te geven en
- vervolgens op die [slachtoffer] te duiken en
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen diens hoofd en zijn lichaam te slaan en te
trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten
een blauw oog en een gescheurde bovenlip en rode striemen op het hoofd
en een gezwollen linkerarm, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de openlijke geweldpleging zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht in de strafmaat rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte staat open voor hulpverlening voor agressieproblematiek. Hij draagt de zorg voor zijn kinderen, de kinderen van zijn vriendin en zijn moeder. Gelet op het voorgaande heeft de raadsman de rechtbank verzocht om een straf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, eventueel in combinatie met een voorwaardelijk deel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van geweld in vereniging in een besloten parkeergarage en op straat. Hij heeft daarbij samen met twee anderen het slachtoffer, die een bewoner is van het appartementencomplex waartoe de parkeergarage behoort, achtervolgd en hem geslagen en geschopt. Naar eigen zeggen deed verdachte dit omdat hij de manier waarop hij door het slachtoffer werd aangesproken niet pikte. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die letsel heeft opgelopen en sindsdien last heeft van psychische klachten. Dergelijke feiten dragen ook in het algemeen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten, wat de rechtbank in het nadeel van verdachte meeweegt.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 14 mei 2024, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt, samengevat, het volgende. Aangezien verdachte zich bij de reclassering op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft de reclassering geen duidelijkheid gekregen over de mogelijke aanleiding van het delict en over welke leefgebieden mogelijk van invloed zijn geweest op zijn handelen. Er kan met de gebrekkige informatie geen volledige risicoanalyse worden uitgevoerd. Aangezien het een geweldsdelict betreft, vraagt de reclassering zich af of er mogelijk sprake is van agressieproblematiek. Het is ook onduidelijk of verdachte zich mogelijk in een negatief sociaal netwerk bevond en/of bevindt en of dit van invloed is geweest op het delict. De reclassering krijgt de indruk dat betrokkene zijn leven goed op orde heeft en zelfredzaam genoeg is om hulpverlening in te schakelen. Verdachte streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na en heeft geen enkele hulpvraag. Gelet op het voorgaande ziet de reclassering geen indicatie en mogelijkheid tot een reclasseringstraject en adviseert om bij veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De risico’s op recidive, letsel en onttrekking aan voorwaarden worden alle ingeschat als gemiddeld.
Strafoplegging
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, groot 101 dagen, met aftrek daarvan opleggen. Gelet op de conclusies van het hierboven genoemde reclasseringsadvies, ziet de rechtbank geen reden om daaraan een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden te koppelen.
Beslag
Het volgende voorwerp is bij verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
- één Flipper Zero (goednummer: 6464581).
Nu geen relatie kan worden vastgesteld tussen het goed en de bewezen openlijke geweldpleging, zal de rechtbank de teruggave hiervan aan hem gelasten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 586,47 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de openlijke geweldpleging rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is voor wat betreft de materiële schade niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor dit deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van dit deel van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,00. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De materiële en immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.336,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 101 (honderdeen) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- één Flipper Zero (goednummer: 6464581).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 586,47 (zegge: vijfhonderdzesentachtig euro en zevenenveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 8 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.336,47 (zegge: dertienhonderdzesendertig euro en zevenenveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 8 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mr. C.A.E. Wijnker en mr. B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2024.
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.] .