8.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van geweld in vereniging in een besloten parkeergarage en op straat. Hij heeft daarbij samen met twee anderen het slachtoffer, die een bewoner is van het appartementencomplex waartoe de parkeergarage behoort, achtervolgd en hem geslagen en geschopt. Naar eigen zeggen deed verdachte dit omdat hij de manier waarop hij door het slachtoffer werd aangesproken niet pikte. Met zijn handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die letsel heeft opgelopen en sindsdien last heeft van psychische klachten. Dergelijke feiten dragen ook in het algemeen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten, wat de rechtbank in het nadeel van verdachte meeweegt.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 14 mei 2024, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt, samengevat, het volgende. Aangezien verdachte zich bij de reclassering op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft de reclassering geen duidelijkheid gekregen over de mogelijke aanleiding van het delict en over welke leefgebieden mogelijk van invloed zijn geweest op zijn handelen. Er kan met de gebrekkige informatie geen volledige risicoanalyse worden uitgevoerd. Aangezien het een geweldsdelict betreft, vraagt de reclassering zich af of er mogelijk sprake is van agressieproblematiek. Het is ook onduidelijk of verdachte zich mogelijk in een negatief sociaal netwerk bevond en/of bevindt en of dit van invloed is geweest op het delict. De reclassering krijgt de indruk dat betrokkene zijn leven goed op orde heeft en zelfredzaam genoeg is om hulpverlening in te schakelen. Verdachte streeft maatschappelijk geaccepteerde doelen na en heeft geen enkele hulpvraag. Gelet op het voorgaande ziet de reclassering geen indicatie en mogelijkheid tot een reclasseringstraject en adviseert om bij veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen. De risico’s op recidive, letsel en onttrekking aan voorwaarden worden alle ingeschat als gemiddeld.
Strafoplegging
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, groot 101 dagen, met aftrek daarvan opleggen. Gelet op de conclusies van het hierboven genoemde reclasseringsadvies, ziet de rechtbank geen reden om daaraan een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden te koppelen.
Het volgende voorwerp is bij verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
- één Flipper Zero (goednummer: 6464581).
Nu geen relatie kan worden vastgesteld tussen het goed en de bewezen openlijke geweldpleging, zal de rechtbank de teruggave hiervan aan hem gelasten.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 586,47 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door de openlijke geweldpleging rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De vordering is voor wat betreft de materiële schade niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor dit deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De hoogte van dit deel van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,00. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De materiële en immateriële schade worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.336,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.