ECLI:NL:RBAMS:2024:329

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
13/171687-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor poging tot brandstichting en geweldsdelicten

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige man, die op 12 februari 2023 heeft geprobeerd een auto in brand te steken. De verdachte gooide een baksteen door de ruit van de auto en goot benzine in het voertuig. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Tijdens de zitting op 9 januari 2024 heeft de officier van justitie, mr. S. de Bont, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. D.D.S. Doelam, het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wilde verklaren vanwege vermeende fouten in het opsporingsonderzoek. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van ernstige vormverzuimen en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de poging tot brandstichting heeft gepleegd, waarbij gevaar voor goederen en zwaar lichamelijk letsel te duchten was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder een steekincident en vernieling, wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legde ook een contact- en gebiedsverbod op aan de verdachte ten aanzien van de benadeelde partij en haar gezinsleden, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/171687-23
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.D.S. Doelam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat de benadeelde partij
[benadeelde partij] en haar raadsvrouw, mr. P. Soekhai, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij in Amsterdam:
op 12 februari 2023 heeft geprobeerd brand te stichten in een auto, waarbij sprake was van gevaar voor goederen, voor levensgevaar en/of voor zwaar lichamelijk letsel;
op 1 april 2023 [benadeelde partij] met een mes heeft aangevallen (poging tot moord dan wel doodslag dan wel zware mishandeling);
op 28 januari 2023 een raam van [benadeelde partij] heeft vernield.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 bij dit vonnis.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, omdat in het opsporingsonderzoek sprake zou zijn van ernstige fouten. De raadsman stelt dat sprake is van beïnvloeding van getuigen, denatureren van verklaringen en onzorgvuldige verslaglegging, vooringenomenheid bij verbalisanten en van een eenzijdig, tendentieus en onzorgvuldig opsporingsonderzoek. Ook stelt de verdediging dat het voeren van de verdediging onredelijk bemoeilijkt is door het achterhouden en/of laat verstrekken van processtukken.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. De officier van justitie voert aan dat de verdediging stevige verwijten heeft geuit, maar dat er voor die aantijgingen geen concrete aanwijzingen zijn. De meeste van deze aantijgingen zijn eerder in het kader de onderbouwing van onderzoekswensen aan de rechter-commissaris voorgelegd. Die onderzoekswensen zijn vervolgens, voor zover het Openbaar Ministerie zich daartegen heeft verzet, door de rechter-commissaris afgewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt als rechtsgevolg van vastgestelde vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde. Die inbreuk moet het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat
“the proceedings as a whole were not fair”. [1]
Voor een deel van de geuite verwijten vindt de rechtbank dat – indien vastgesteld – geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Zo brengt de omstandigheid dat in de visie van de raadsman sprake is geweest van vooringenomen verbalisanten en een eenzijdig en onvolledig onderzoek niet mee dat sprake is geweest van vormverzuimen. De raadsman heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om onderzoekswensen in te dienen om tegenwicht te bieden aan het uitgevoerde opsporingsonderzoek. De rechter-commissaris heeft die verzoeken afgewezen, onder meer omdat het belang van de verdediging bij de verzoeken onvoldoende was gebleken, maar het afwijzen van onderzoekswensen levert geen vormverzuim op.
Dat sprake zou zijn geweest van het beïnvloeden van getuigen is niet aannemelijk geworden. De omstandigheid dat getuige [getuige 1] heeft verklaard dat getuige [getuige 2] hem heeft verteld dat het DNA van [verdachte] [verdachte] was gevonden, brengt niet mee dat daarmee sprake is geweest van het beïnvloeden van getuigen en/of het lekken van vertrouwelijke informatie.
De omstandigheid dat uit een deel van de verhoren van [benadeelde partij] blijkt dat deze verklaringen zijn afgelegd zonder beschikbare tolk, maar met behulp van Nederlandssprekende familieleden, betekent niet dat sprake is geweest van denaturering van deze verklaringen of van onzorgvuldige verslaglegging, ook omdat de gang van zaken blijkt uit de betreffende processen-verbaal. Deze gang van zaken is een omstandigheid die de rechtbank meeneemt in haar beoordeling van de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen.
Voor zover de raadsman subsidiair heeft aangevoerd dat de rechtbank op een deel van de processen-verbaal geen acht dient te slaan, ziet de rechtbank daar, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor.
Verzoek onderzoek door Rijksrecherche
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen om via de Rijksrecherche onderzoek te laten verrichten naar het lekken van vertrouwelijke informatie in deze zaak. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat er nog geen begin van aannemelijkheid is dat sprake is geweest van het lekken van vertrouwelijke informatie.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van het dossier buiten beschouwing te laten en evenmin aanleiding om de het Openbaar Ministerie nader onderzoek te laten uitvoeren naar het lekken van vertrouwelijke informatie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Voor het onder 3 tenlaste-gelegde feit vordert de officier van justitie vrijspraak.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat sprake was van gemeen gevaar voor goederen en dat ook gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gesteld dat het steken in de richting van de hals van aangeefster moet worden gekwalificeerd als poging tot doodslag.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat geen van de tenlastegelegde feiten kan worden bewezen en dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
In deze zaak gaat het om een drietal incidenten waarbij [benadeelde partij] en haar gezin het slachtoffer zijn geworden: op 28 januari 2023 is er een baksteen door de ruit van hun woning gegooid, op 12 februari 2023 is geprobeerd brand te stichten in een auto van de familie en op 1 april 2023 is [benadeelde partij] in haar auto aangevallen met een mes. De rechtbank zal, in chronologische volgorde van pleegdatum, voor elk van de feiten bespreken of kan worden bewezen dat verdachte deze feiten heeft begaan.
Feit 3:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde vernieling (het gooien van een baksteen door een raam van de woning van [benadeelde partij] aan de [adres] ) heeft gepleegd. Hij zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 1:
Inleiding
In de nacht van 12 februari 2023 heeft een poging tot brandstichting plaatsgevonden op de [adres] , in een daar geparkeerde Volkswagen Polo die bij het gezin [benadeelde partij] in gebruik was.
Uit de camerabeelden blijkt dat een persoon rond 04.19 uur een voorwerp richting de aldaar geparkeerde Volkswagen Polo gooit, waarop deze persoon snel wegloopt. Rond 04.49 uur komt dezelfde persoon opnieuw in beeld, nu met een tas in zijn linkerhand. Te zien is dat de persoon even bij de Volkswagen Polo blijft staan, waarna de alarmlichten van de auto gaan knipperen.
Tijdens het forensisch onderzoek aan de auto worden op het trottoir naast de auto een rode plastic tas en een blauw stanleymes aangetroffen. Op deze tas zit gesmolten blauw plastic. In de tas zit nog een laagje vloeistof, dat ruikt naar benzine. In de auto zelf wordt een baksteen aangetroffen en wordt een verhoogde concentratie van vluchtige ontbrandbare stoffen gedetecteerd. In en naast de auto worden lucifers aangetroffen waarvan de kop ontbrand is.
Verdachte komt in beeld omdat uit onderzoek blijkt dat de DNA-monsters van het stanleymes en de hengsels van de aangetroffen plastic tas mogelijk van verdachte afkomstig zijn. Verdachte ontkent iets te maken te hebben gehad met de poging tot brandstichting en geeft een alternatief scenario voor het aantreffen van zijn DNA-sporen. Zijn verklaring is dat hij spullen had opgeslagen in een loods, waartoe ook anderen toegang hadden. Deze spullen zouden op de plaats delict zijn gelegd, om hem er op deze manier in te luizen.
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 12 februari 2023 heeft geprobeerd de Volkswagen Polo in brand te steken.
Op camerabeelden is te zien dat een man aan komt lopen die het hengsel van een plastic tas vastheeft waarin, zo concludeert de rechtbank op grond van de beelden en de bevindingen van het forensisch onderzoek, benzine zit. Ook concludeert de rechtbank dat de naast de auto aangetroffen plastic tas dezelfde plastic tas is die de man op de beelden vast heeft.
De rechtbank concludeert uit het forensisch DNA-onderzoek, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van het celmateriaal op de hengsels van de aangetroffen plastic tas. Naar het oordeel van de rechtbank is het aantreffen van het DNA-materiaal op de aangetroffen tas aan te merken als een daderspoor. Een alternatief scenario, zoals door verdachte geschetst, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Op basis van het aantreffen van de ontbrande lucifers, de tas met smeltplek en de aangetroffen benzinesporen in en rondom de auto, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een begin van uitvoering van de voorgenomen brandstichting. Om die reden oordeelt de rechtbank dat er sprake is van een poging tot brandstichting.
De rechtbank oordeelt dat bij deze poging tot brandstichting gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Door de poging tot brandstichting heeft verdachte, gezien de vaststaande feiten en omstandigheden, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gemeen gevaar voor de nabij de geparkeerde auto gelegen woningen aan de [adres] en de zich in voorgenoemde woningen bevindende goederen veroorzaakt (in het bijzonder ook zogenaamde rookschade). Ook stelt de rechtbank vast dat de auto geparkeerd stond in de directe nabijheid van andere auto’s en beplanting. [2] Tevens is door de poging tot brandstichting te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de naastgelegen woning ontstaan, nu bij een eventuele autobrand mogelijk giftige rook zou zijn vrijgekomen. Deze giftige rook had zich naar de naastgelegen woning kunnen verplaatsen.
Feit 2:
Op 1 april 2023 heeft een steekincident plaatsgevonden op de [adres] , waarbij aangeefster [benadeelde partij] een snee op haar linkerwang heeft opgelopen als gevolg van een messteek. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of vastgesteld kan worden dat de verdachte de dader betreft. De verdenking tegen verdachte is in het bijzonder gebaseerd op de herkenning door aangeefster en onderzoek naar de peillocaties van een aan verdachte toegeschreven telefoonnummer.
Telefoongegevens
Het dossier bevat volgens de rechtbank voldoende aanknopingspunten die erop duiden dat verdachte de gebruiker was van de simkaart behorend bij het telefoonnummer + [nummer] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze telefoon, die korte tijd na het incident in de omgeving van de [adres] uitstraalde, op dat moment ook in het bezit was van verdachte. Deze vaststelling is op zichzelf echter onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte vast te stellen.
Herkenning van verdachte
Over de verklaring van aangeefster overweegt de rechtbank het volgende. Met herkenningen als bewijsmiddel dient behoedzaam te worden omgegaan, zeker als het bewijs grotendeels daarop is gebaseerd. Dit laatste is hier het geval, omdat forensisch bewijs ontbreekt en de telefoongegevens van verdachte op zichzelf niet de betrokkenheid bij het incident kunnen aantonen.
Aangeefster heeft vier maanden nadat ze aangifte heeft gedaan van het incident verklaard dat zij verdachte, die zij goed kende, heeft herkend als de dader. Zij zou verdachte, die op dat moment een mondkapje droeg, hebben herkend ‘aan zijn ogen’.
De rechtbank oordeelt dat het in een dergelijke setting, waarin de dader in een kleine ruimte zeer dichtbij aangeefster is gekomen, mogelijk is dat aangeefster tot een betrouwbare herkenning is gekomen. Daar staat tegenover dat het wel gaat om een herkenning in korte tijdspanne, tijdens een onverwachte en heftige gebeurtenis en terwijl het gezicht van de dader grotendeels bedekt was door een mondkapje. Ook heeft aangeefster pas in een (veel) latere verklaring verklaard dat zij verdachte zou hebben herkend, op een moment dat zij overigens al bekend was met de verdenking jegens verdachte. Het valt om die reden niet vast te stellen of de herkenning door aangeefster een navertelling is geweest van de herkenning van dat moment, of een herkenning die is gegroeid in de tijd.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat op basis van het dossier kanttekeningen zijn te plaatsen bij de herkenning van de verdachte door de aangeefster, waardoor aan die herkenning niet de waarde kan worden toegekend die de officier van justitie daarin wenst te zien. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de verdachte degene is geweest die [benadeelde partij] heeft aangevallen.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 12 februari 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een voertuig (met kenteken [kenteken] ) dat geparkeerd stond aan de [adres] , met dat opzet:
- een baksteen door de ruit van voornoemd voertuig heeft gegooid en
- vervolgens een hoeveelheid benzine in voornoemd voertuig heeft gegooid/gegoten en
- vervolgens brandende lucifers richting en/of in voornoemd voertuig heeft gegooid/gelegd,
en daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de in voornoemd voertuig aanwezige goederen en nabij voornoemd voertuig geparkeerde voertuigen en omliggende beplanting en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die personen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte op grond van artikel 38v Sr een contact- en gebiedsverbod wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over een eventueel op te leggen straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich op 12 februari 2023 diep in de nacht schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting van een auto. Verdachte heeft hiermee welbewust een groot gevaar voor anderen in het leven geroepen. Dat de poging tot brandstichting er niet toe heeft geleid dat er een gevaarlijke brand is ontstaan, is buiten de invloed van verdachte gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een ernstig feit, vanwege het grote gevaarzettende en intimiderende karakter. Dat geldt vooral omdat de gedraging in een woonwijk heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat de meeste mensen liggen te slapen. Blijkens de verklaring van de aangever heeft het feit bij het gehele gezin van de aangever voor veel onrust, angst en gevoelens van onveiligheid gezorgd, ook gezien de context waarin het feit zich afspeelde, namelijk een conflict met verdachte. Verder dragen dergelijke feiten bij aan de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de omwonenden in het bijzonder.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting van een auto, waarbij gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de naastgelegen woning te duchten was. Het motief voor deze poging tot brandstichting is niet bekend geworden. De onduidelijkheid over het motief heeft gedurende een lange periode een grote impact gehad op het gezin [benadeelde partij] .
Verdachte kiest er om onduidelijk gebleven redenen voor om geen volledige openheid van zaken te geven over de beweegredenen voor zijn deelname aan het bewezenverklaarde feit. Daarmee belet verdachte dat de rechtbank meer inzicht krijgt in de aanleiding en de motieven voor dit feit en het eventueel daarmee samenhangende gevaar voor herhaling van het begaan van soortgelijke feiten door verdachte.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats. Nu er geen inschatting kan worden gemaakt van het herhalingsgevaar, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel niet op zijn plaats is.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Locatie- en contactverbod
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om aan verdachte ook een locatieverbod rondom de woning van [benadeelde partij] en een contactverbod voor [benadeelde partij] en haar gezinsleden, die allemaal gebruik maakten van de auto, op te leggen. Aangezien verdachte geen inzicht heeft geboden in zijn motieven, kan de rechtbank niet anders dan uit de aard van het bewezen strafbare feit afleiden dat verdachte gericht de familie [benadeelde partij] iets heeft willen aandoen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is betwist.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De onderbouwing van de vordering steunt overwegend op de gevolgen van het onder 2 tenlastegelegde feit (de poging tot moord/doodslag/zware mishandeling). Hoewel duidelijk is dat de tenlastegelegde feiten impact hebben gehad op de benadeelde partij en dat zij bang is dat haar of haar familie opnieuw slachtoffer wordt, kan de rechtbank op basis van de huidige onderbouwing niet vaststellen of en zo ja voor welk deel deze gevolgen het gevolg zijn van het ten aanzien van verdachte bewezen verklaarde feit, de poging tot brandstichting.
De behandeling van de vordering levert daarmee een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: een plastic tas en een stanleymes.
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 38v, 38w, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
-
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jaren
zich
nietzal
ophoudenin een straal van 500 meter van het adres [adres] ; en
op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met
1. [naam 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
2. [benadeelde partij] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
3. [naam 2] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
4. [naam 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
5. [naam 4] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
14 (veertien) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, met
een maximum van 6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
De politie heeft een signalerende taak bij het overtreden van dit gebieds- en contactverbod.
- Verklaart verbeurd:
1 1 STK Zak
(Omschrijving: PL1300-2023034176-6301418, Plastic zak)
2 1 STK Mes
(Omschrijving: PL1300-2023034176-6301419, Stanleymes)
- Verklaart benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C. Wolswinkel en J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2024.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2020:1889, r.o. 2.5.1-2.5.2.
2.In het bijzonder op basis van foto 2 op pag. Z1 16.