4.3.Het oordeel van de rechtbank
In deze zaak gaat het om een drietal incidenten waarbij [benadeelde partij] en haar gezin het slachtoffer zijn geworden: op 28 januari 2023 is er een baksteen door de ruit van hun woning gegooid, op 12 februari 2023 is geprobeerd brand te stichten in een auto van de familie en op 1 april 2023 is [benadeelde partij] in haar auto aangevallen met een mes. De rechtbank zal, in chronologische volgorde van pleegdatum, voor elk van de feiten bespreken of kan worden bewezen dat verdachte deze feiten heeft begaan.
Feit 3:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de ten laste gelegde vernieling (het gooien van een baksteen door een raam van de woning van [benadeelde partij] aan de [adres] ) heeft gepleegd. Hij zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 1:
Inleiding
In de nacht van 12 februari 2023 heeft een poging tot brandstichting plaatsgevonden op de [adres] , in een daar geparkeerde Volkswagen Polo die bij het gezin [benadeelde partij] in gebruik was.
Uit de camerabeelden blijkt dat een persoon rond 04.19 uur een voorwerp richting de aldaar geparkeerde Volkswagen Polo gooit, waarop deze persoon snel wegloopt. Rond 04.49 uur komt dezelfde persoon opnieuw in beeld, nu met een tas in zijn linkerhand. Te zien is dat de persoon even bij de Volkswagen Polo blijft staan, waarna de alarmlichten van de auto gaan knipperen.
Tijdens het forensisch onderzoek aan de auto worden op het trottoir naast de auto een rode plastic tas en een blauw stanleymes aangetroffen. Op deze tas zit gesmolten blauw plastic. In de tas zit nog een laagje vloeistof, dat ruikt naar benzine. In de auto zelf wordt een baksteen aangetroffen en wordt een verhoogde concentratie van vluchtige ontbrandbare stoffen gedetecteerd. In en naast de auto worden lucifers aangetroffen waarvan de kop ontbrand is.
Verdachte komt in beeld omdat uit onderzoek blijkt dat de DNA-monsters van het stanleymes en de hengsels van de aangetroffen plastic tas mogelijk van verdachte afkomstig zijn. Verdachte ontkent iets te maken te hebben gehad met de poging tot brandstichting en geeft een alternatief scenario voor het aantreffen van zijn DNA-sporen. Zijn verklaring is dat hij spullen had opgeslagen in een loods, waartoe ook anderen toegang hadden. Deze spullen zouden op de plaats delict zijn gelegd, om hem er op deze manier in te luizen.
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 12 februari 2023 heeft geprobeerd de Volkswagen Polo in brand te steken.
Op camerabeelden is te zien dat een man aan komt lopen die het hengsel van een plastic tas vastheeft waarin, zo concludeert de rechtbank op grond van de beelden en de bevindingen van het forensisch onderzoek, benzine zit. Ook concludeert de rechtbank dat de naast de auto aangetroffen plastic tas dezelfde plastic tas is die de man op de beelden vast heeft.
De rechtbank concludeert uit het forensisch DNA-onderzoek, met inachtneming van de rest van het dossier, dat verdachte donor is van het celmateriaal op de hengsels van de aangetroffen plastic tas. Naar het oordeel van de rechtbank is het aantreffen van het DNA-materiaal op de aangetroffen tas aan te merken als een daderspoor. Een alternatief scenario, zoals door verdachte geschetst, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
Op basis van het aantreffen van de ontbrande lucifers, de tas met smeltplek en de aangetroffen benzinesporen in en rondom de auto, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is van een begin van uitvoering van de voorgenomen brandstichting. Om die reden oordeelt de rechtbank dat er sprake is van een poging tot brandstichting.
De rechtbank oordeelt dat bij deze poging tot brandstichting gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was. Door de poging tot brandstichting heeft verdachte, gezien de vaststaande feiten en omstandigheden, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gemeen gevaar voor de nabij de geparkeerde auto gelegen woningen aan de [adres] en de zich in voorgenoemde woningen bevindende goederen veroorzaakt (in het bijzonder ook zogenaamde rookschade). Ook stelt de rechtbank vast dat de auto geparkeerd stond in de directe nabijheid van andere auto’s en beplanting.Tevens is door de poging tot brandstichting te duchten gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de naastgelegen woning ontstaan, nu bij een eventuele autobrand mogelijk giftige rook zou zijn vrijgekomen. Deze giftige rook had zich naar de naastgelegen woning kunnen verplaatsen.
Feit 2:
Op 1 april 2023 heeft een steekincident plaatsgevonden op de [adres] , waarbij aangeefster [benadeelde partij] een snee op haar linkerwang heeft opgelopen als gevolg van een messteek. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of vastgesteld kan worden dat de verdachte de dader betreft. De verdenking tegen verdachte is in het bijzonder gebaseerd op de herkenning door aangeefster en onderzoek naar de peillocaties van een aan verdachte toegeschreven telefoonnummer.
Telefoongegevens
Het dossier bevat volgens de rechtbank voldoende aanknopingspunten die erop duiden dat verdachte de gebruiker was van de simkaart behorend bij het telefoonnummer + [nummer] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze telefoon, die korte tijd na het incident in de omgeving van de [adres] uitstraalde, op dat moment ook in het bezit was van verdachte. Deze vaststelling is op zichzelf echter onvoldoende om de betrokkenheid van verdachte vast te stellen.
Herkenning van verdachte
Over de verklaring van aangeefster overweegt de rechtbank het volgende. Met herkenningen als bewijsmiddel dient behoedzaam te worden omgegaan, zeker als het bewijs grotendeels daarop is gebaseerd. Dit laatste is hier het geval, omdat forensisch bewijs ontbreekt en de telefoongegevens van verdachte op zichzelf niet de betrokkenheid bij het incident kunnen aantonen.
Aangeefster heeft vier maanden nadat ze aangifte heeft gedaan van het incident verklaard dat zij verdachte, die zij goed kende, heeft herkend als de dader. Zij zou verdachte, die op dat moment een mondkapje droeg, hebben herkend ‘aan zijn ogen’.
De rechtbank oordeelt dat het in een dergelijke setting, waarin de dader in een kleine ruimte zeer dichtbij aangeefster is gekomen, mogelijk is dat aangeefster tot een betrouwbare herkenning is gekomen. Daar staat tegenover dat het wel gaat om een herkenning in korte tijdspanne, tijdens een onverwachte en heftige gebeurtenis en terwijl het gezicht van de dader grotendeels bedekt was door een mondkapje. Ook heeft aangeefster pas in een (veel) latere verklaring verklaard dat zij verdachte zou hebben herkend, op een moment dat zij overigens al bekend was met de verdenking jegens verdachte. Het valt om die reden niet vast te stellen of de herkenning door aangeefster een navertelling is geweest van de herkenning van dat moment, of een herkenning die is gegroeid in de tijd.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat op basis van het dossier kanttekeningen zijn te plaatsen bij de herkenning van de verdachte door de aangeefster, waardoor aan die herkenning niet de waarde kan worden toegekend die de officier van justitie daarin wenst te zien. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit volgt dat de verdachte degene is geweest die [benadeelde partij] heeft aangevallen.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van feit 2.