ECLI:NL:RBAMS:2024:326

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
13.186233.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging en veroordeling voor poging tot zware mishandeling door met auto op ex-partner in te rijden

Op 23 januari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juni 2020 tot en met 5 maart 2022 contact heeft gezocht met haar ex-partner en diens nieuwe partner, maar kon niet vaststellen dat dit contact stelselmatig en wederrechtelijk was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van belaging.

Echter, de rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling wel bewezen was. Op 5 maart 2022 had de verdachte, na een ruzie met haar ex-partner, met haar auto op hem ingereden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel had aanvaard, hoewel de gevolgen voor het slachtoffer relatief beperkt waren.

De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, en een contactverbod met de ex-partner. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een licht verstandelijke beperking, en de aanbevelingen van de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij geestelijk letsel hadden opgelopen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.186233.22
Datum uitspraak: 23 januari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende op het [adres verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
9 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T. van Wanrooij, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. M. Eekhout, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat de benadeelde partij
[slachtoffer 1] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –kort gezegd– ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
belaging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de periode van
1 juni 2020 tot en met 5 maart 2022;
poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van [slachtoffer 2] door op 5 maart 2022 als bestuurder van een auto op hem in te rijden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en het onder 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De poging tot zware mishandeling (feit 2 primair) kan wat betreft de officier van justitie niet worden bewezen, nu uit het dossier niet volgt met welke snelheid verdachte op aangever is gereden en wat hiervan de impact is geweest.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide ten laste gelegde feiten. Voor feit 1 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van een stelselmatige inbreuk en niet van wederrechtelijke inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de aangevers. Voor feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: vrijspraak van belaging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij zich in de periode van 1 juni 2020 tot en met 5 maart 2022 heeft schuldig gemaakt aan belaging van haar ex-partner [slachtoffer 2] en zijn nieuwe partner [slachtoffer 1] .
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Vooropgesteld moet worden dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr er sprake dient te zijn van een stelselmatige en wederrechtelijke inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling van het begrip ‘stelselmatig’ zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte van belang, alsmede de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers.
Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode regelmatig contact heeft gezocht met aangevers of hun sociale omgeving. Het betrof zowel telefonisch contact als het fysiek opzoeken van aangevers. De frequentie van deze contacten kan echter niet precies worden vastgesteld, onder meer omdat slechts telefoongegevens over beperkte periodes bij het dossier zijn gevoegd. Daarnaast is aannemelijk geworden dat in de tenlastegelegde periode de aangevers ook meermalen zelf contact hebben gezocht met verdachte. Dit gebeurde op zo’n manier dat voor verdachte op die momenten en de periode daarna niet zonder meer duidelijk was dat contact van haar kant een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever(s) veroorzaakte. Gelet daarop kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte stelselmatig een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangevers.
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Feit 2: poging tot zware mishandeling bewezen
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [slachtoffer 2] voorafgaand aan het incident ruzie hadden op straat, terwijl zij beiden stonden naast de auto die verdachte bestuurde. Verder blijkt dat verdachte daarna is ingestapt in de auto en met die auto vanuit stilstand is gereden in de richting van [slachtoffer 2] , die op dat moment vlak voor de auto stond. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij probeerde voor de auto weg te springen, maar dat de auto wel zijn rechterbeen raakte en dat hij hierdoor pijn voelde. Uit de camerabeelden en de verklaring van verbalisant [naam verbalisant] , die getuige was van het voorval en tevens de camerabeelden van het incident heeft gezien, maakt de rechtbank op dat verdachte opzettelijk op [slachtoffer 2] is afgereden en dat deze, door met zijn arm op de motorkap te leunen en zich af te zetten, nog net heeft kunnen voorkomen dat hij vol werd aangereden maar niet heeft kunnen voorkomen dat hij wordt geraakt aan zijn rechterbeen.
Voor de vraag of verdachte met dit handelen zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling is van belang of verdachte het opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voor het aannemen van bloot opzet ziet de rechtbank geen aanknoping in het dossier.
De vraag is daarom of er sprake was van voorwaardelijk opzet. Daarvoor is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank beoordeelt de kans als aanmerkelijk dat een voetganger bij een aanrijding onder de vastgestelde omstandigheden zwaar lichamelijk letsel oploopt, zoals bijvoorbeeld botbreuken in de benen, enkels en/of voeten, of inwendig letsel oploopt doordat hij ten val komt en wordt overreden door de auto. Daarvoor is van belang dat de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen vaststelt dat verdachte direct na het optrekken van de auto met hoog toerental recht op het slachtoffer is af gereden. Vanwege de korte afstand tussen de auto en het slachtoffer had deze geen tijd om weg te komen, waardoor hij ook daadwerkelijk door de auto is geraakt.
De rechtbank is op grond van de beschreven camerabeelden van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan heeft aanvaard. Dat de gevolgen uiteindelijk relatief beperkt zijn gebleven is alleen te danken aan het wegspringen van aangever.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 5 maart 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een auto met oplopende snelheid is ingereden op/tegen en in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] die zich op dat moment op korte afstand voor voornoemde auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf ter hoogte van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd op te leggen. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht een contactverbod met beide aangevers, op te leggen als bijzondere voorwaarde èn als vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, waarbij elke overtreding met 3 dagen hechtenis wordt bestraft, met een maximum van 6 maanden. Tevens is verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, zonder bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft zich verzet zich verzet tegen een contactverbod met beide aangevers, maar wel om in een eventueel contactverbod met
[slachtoffer 2] op te nemen dat het verbod niet geldt indien er voor contact toestemming is van Veilig Thuis.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, door met een auto op de aangever, haar ex-partner, in te rijden. Het feit dat de aangever hier geen (zwaar lichamelijk) letsel aan heeft overgehouden is een omstandigheid die uitsluitend te danken is aan de snelle reactie van de aangever. De situatie had ook heel anders kunnen aflopen. Bovendien zijn verschillende mensen onvrijwillig getuige geweest van het voorval. Dergelijke feiten wekken gevoelens van angst en onveiligheid op bij slachtoffers en omstanders. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 november 2023. Hieruit blijkt dat zij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van
28 december 2023 en hetgeen verdachte op de zitting over haar persoonlijke omstandigheden naar voren heeft gebracht. De reclassering heeft opgemerkt dat verdachte vermoedelijk functioneert op het niveau van een licht verstandelijke beperking. De reclassering heeft de indruk dat verdachte hierdoor een gebrek aan inzicht heeft in de oorzaken en gevolgen van haar gedrag. Om die reden wordt een forensische behandeling geadviseerd om herhaling te voorkomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een andere strafoplegging dan de officier van justitie geëist, omdat zij tot bewezenverklaring van een ander feit komt.
Het met een auto inrijden op een persoon rechtvaardigt op zichzelf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Er is echter sprake van een al wat ouder feit en daarnaast acht de rechtbank oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf gezien de persoon van verdachte zoals door de reclassering beschreven en die de rechtbank onderschrijft, niet wenselijk.
De rechtbank weegt hiernaast ook mee dat de aangever ook een aandeel had in de omstandigheden die hebben geleid tot het gepleegde feit.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 200 uren met aftrek, waarvan
40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om een contactverbod op te leggen met [slachtoffer 2] , waarbij de rechtbank rekening zal houden met het gegeven dat verdachte en het slachtoffer samen een kind hebben.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het contactverbod daarnaast in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen. Voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van de bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank eveneens onvoldoende aanleiding. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat er geen aanwijzingen zijn dat recent sprake is geweest van een conflictsituatie tussen aangever en verdachte.
Omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het tenlastegelegde dat betrekking heeft op aangeefster Reigel, zal de rechtbank ten aanzien van haar geen contactverbod aan verdachte opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Mes (G6160418);
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen mes te onttrekken aan het verkeer.
De raadsvrouw heeft verzocht om het inbeslaggenomen mes terug te geven aan verdachte.
De rechtbank ziet in geen grond om het in beslag genomen mes niet aan verdachte terug te geven, ook omdat er geen verband is tussen het mes en het bewezen verklaarde feit.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 4.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedings-maatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie verzocht om het verzochte bedrag te matigen, gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vorderingen af te wijzen, nu onvoldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partijen ‘op een andere wijze in hun persoon aangetast’ zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde feit, verklaart de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft gevorderd een bedrag aan immateriële schade te vergoeden. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. In dit geval, nu niet is gebleken dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen, zou het alleen kunnen gaan om ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
Van een dergelijke aantasting is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen, dan wel dienen de aard en de ernst van de normschending mee te brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hiervan is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De rechtbank beseft dat het inrijden op een persoon gevoelens van onveiligheid en angst tot gevolg kan hebben en dat een slachtoffer hiervan lange tijd last kan blijven houden. Deze gevoelens impliceren echter niet zonder meer ‘geestelijk letsel’ bij een benadeelde en zijn ook anderszins niet zonder meer aan te merken als een ‘aantasting in de persoon’ zoals bedoeld in artikel 6:106 BW.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestaan van (geestelijk) letsel bij de benadeelde partij niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. De aantasting in de persoon is ook niet zodanig met concrete gegevens onderbouwd dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een dergelijke aantasting sprake is. Evenmin brengen de aard en de ernst van de normschending zonder meer mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Wanneer de benadeelde partij in de gelegenheid gesteld zou worden om de vordering nader te onderbouwen, zou de behandeling van de strafzaak aangehouden moeten worden en dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
100 (honderd) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van
2 ( twee) uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) uren, van deze taakstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
  • zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart (in vrijwillig kader). De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • geen contact zal opnemen met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] , zolang de reclassering dit nodig acht en in overleg met het Openbaar Ministerie. Het contactverbod geldt niet, indien voor het contact toestemming is van Veilig Thuis.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Mes (G6160418).
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en A.A. Spoel rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C. Wolswinkel en J.M. Bos, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 januari 2024.
[...]