In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging, computervredebreuk en bedreiging. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/213103-23 (A) en 13/285025-23 (B) zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte werd vrijgesproken van de belaging van twee personen en de computervredebreuk, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De rechtbank concludeerde dat de contactmomenten tussen de verdachte en de slachtoffers, gezien de context van co-ouderschap en de intentie van de verdachte, niet als bedreigend konden worden gekwalificeerd.
Echter, de rechtbank achtte de bedreiging van een van de slachtoffers, [persoon 2], bewezen. De verdachte had rouwboeketten met suggestieve teksten naar [persoon 2] gestuurd, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door deze handelingen angst had aangejaagd bij het slachtoffer. De officier van justitie had een gevangenisstraf van negen maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, die de verdachte al in voorarrest had uitgezeten. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte, nu er geen grondslag was voor verbeurdverklaring.