ECLI:NL:RBAMS:2024:3252

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-022029-24 (A) en 13-282737-23 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging onvoorwaardelijke ISD-maatregel na bewezen diefstallen

Op 12 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van het stelen van een zonnebril, levensmiddelen en kledingstukken op 19 januari 2024 in Amsterdam. In zaak B werd de verdachte beschuldigd van het stelen van levensmiddelen op 26 oktober 2023. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring en proces-verbaal van aangifte, vastgesteld dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.

De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op te leggen voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft deze vordering gevolgd, waarbij zij heeft gelet op de ernst van de feiten, de recidivekans van de verdachte en het advies van de reclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in het verleden al meerdere keren in aanraking is gekomen met justitie en dat hij zich niet heeft gehouden aan eerdere voorwaarden. De ISD-maatregel is opgelegd om de verdachte te helpen bij zijn problematiek en om de maatschappij te beschermen tegen zijn delictgedrag. De rechtbank heeft bepaald dat er na twaalf maanden een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden om de voortzetting van de maatregel te beoordelen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/022029-24 (A) en 13/282737-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 april 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres],
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Lopez de Vries, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y. Hamelzky, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank mevrouw [persoon 1], reclasseringswerker bij GGZ Fivoor, op de zitting gehoord.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A
1.
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (zonne)bril, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Opticien [naam opticien] (gevestigd op de [vestiging 1]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, paprika en/of kipvleugels en/of (oplos)koffie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het winkelbedrijf Ekoplaza (gevestigd aan de [vestiging 2]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 19 januari 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, drie, althans één of meer T-shirt(s) en/of een Beanie, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het winkelbedrijf [naam winkel] (gevestigd aan de [vestiging 2]), in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B
hij op of omstreeks 26 oktober 2023 te Amsterdam levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A en B tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte bewezen dat verdachte de in zaak A en B tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hierna in rubriek 5.1 opgesomde bewijsmiddelen - waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat - bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A
1.
op 19 januari 2024 te Amsterdam een zonnebril die aan Opticien [naam opticien] (gevestigd op de [vestiging 1]) toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 19 januari 2024 te Amsterdam paprika, kipvleugels en oploskoffie die aan het winkelbedrijf Ekoplaza (gevestigd aan de [vestiging 2]) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
op 19 januari 2024 te Amsterdam drie T-shirts en een Beanie die aan het winkelbedrijf [naam winkel] (gevestigd aan de [vestiging 2]) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B
op 26 oktober 2023 te Amsterdam levensmiddelen die aan Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.Het bewijs

5.1.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, namelijk:
ten aanzien van zaak A
1. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2024.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2024015221-2 van 19 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1], doorgenummerde pagina’s 7-10.
3. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2024015221-16 van 21 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2], doorgenummerde pagina’s 14-16.
4. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2024015250-2 van 19 januari 2024, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3], doorgenummerde pagina’s 17-19.
ten aanzien van zaak B
1. De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 12 april 2024.
2. Een proces-verbaal van aangifte met nummer 2023243612-2 van 26 oktober 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4], doorgenummerde pagina’s 9-15 (inclusief fotobijlagen).

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerde bedrijven. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich niets aangetrokken van geldende regels en geen respect getoond voor andermans eigendommen.
7.3.2.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 februari 2024, opgemaakt door mevrouw [persoon 2], reclasseringswerker bij GGZ Fivoor. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte is sinds 2019 in Nederland en is sinds die tijd meerdere malen in aanraking gekomen met justitie. Vanaf dat moment is verdachte zijn werk kwijtgeraakt. Sindsdien heeft hij geen stabiel bestaan meer geleid in Nederland: hij heeft problemen op het gebied van huisvesting, inkomen en dagbesteding. Daarbij komt dat verdacht een verslaving heeft op het gebied van middelengebruik. De kans op recidive wordt dan ook als hoog ingeschat. Eerder heeft verdachte van de rechtbank de kans gekregen om toch aan zichzelf te werken binnen de voorwaardelijke ISD-maatregel door middel van bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft zich echter niet aan deze voorwaarden gehouden. Verdachte is namelijk niet op afspraken verschenen bij de reclassering. Er zijn daarom geen mogelijkheden om verdachte binnen een drangkader verder te begeleiden. De reclassering ziet gelet op het voorgaande geen andere mogelijkheid dan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringswerker mevrouw [persoon 1] als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting het reclasseringsadvies bevestigd en nader toegelicht.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit. Zij zal overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel en overweegt hiertoe als volgt.
7.3.3.
Motivering oplegging ISD-maatregel
Voldaan aan de ‘harde’ criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezengeachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van 18 maart 2024 van verdachte dat hij in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of een taakstraf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen.
Er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan de ‘zachte’ criteria
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Verdachte is de afgelopen jaren veelvuldig veroordeeld voor met name winkeldiefstallen waarvoor hij onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen en voorwaardelijke gevangenisstraffen alsnog ten uitvoer zijn gelegd. Ondanks dat de reclassering destijds ook al had geadviseerd om aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, heeft verdachte bij vonnis van 23 juni 2023 van deze rechtbank de kans gekregen in het kader van een voorwaardelijk ISD-maatregel zijn leven op de rit te krijgen en zich te onthouden van het plegen van strafbare feiten. Hoewel verdachte en de reclassering telefonisch hebben besproken wanneer verdachte zich moest melden bij de reclassering, is verdachte nooit fysiek op een afspraak verschenen. Hierdoor heeft verdachte zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden en heeft hij de aan hem geboden laatste kans niet benut. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is om verdachte zijn overlast veroorzakende delictgedrag te doorbreken en de maatschappij daartegen de beveiligen. Binnen de ISD-maatregel kan ook aandacht worden besteed aan de verslavingsproblematiek van verdachte en kan hij worden begeleid om de nodige stappen te zetten die nodig zijn voor een veilige en zo stabiel mogelijke terugkeer in de maatschappij.
De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet dan wel in voorwaardelijke vorm op te leggen en zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
In afwachting van te verrichten diagnostiek en een eventueel behandelplan tijdens de ISD-maatregel ziet de rechtbank ten slotte aanleiding om uiterlijk twaalf maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en B tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
telkens: diefstal;
ten aanzien van zaak B
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het openbaar ministerie binnen
12 (twaalf) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 april 2024.