ECLI:NL:RBAMS:2024:3251

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-318362-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 22-jarige man voor poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn ouders

Op 5 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een 22-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 356 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, voor het met een mes steken van zijn ouders. De rechtbank achtte de poging tot doodslag op de vader en de poging tot zware mishandeling van de moeder bewezen. De feiten vonden plaats op 30 november 2023 in Diemen, waar de verdachte tijdens een ruzie met zijn vader een mes pakte en hem verwondde. De moeder probeerde in te grijpen en raakte ook gewond. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder psychische overmacht en noodweerexces, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, zijn geestelijke gezondheid en de aanbevelingen van deskundigen. De rechtbank besloot tot een voorwaardelijke straf om de verdachte de kans te geven behandeling te ondergaan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/318362-23 (Promis)
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1]
gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.J. Linck, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen mr. L.C. van Leeuwen en [persoon 1] namens de benadeelde partijen [persoon 2] en [persoon 3] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting –tenlastegelegd dat hij zich op 30 november 2023 te Diemen schuldig heeft gemaakt aan:
poging tot doodslag van zijn vader, [persoon 2], door met een mes in/tegen/op zijn hoofd en/of borst te steken/slaan/snijden, subsidiair tenlastegelegd als zware mishandeling en meer subsidiair tenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
poging tot zware mishandeling van zijn moeder, [persoon 3], door met een mes in/tegen/op haar armen en handen te steken en/of snijden, subsidiair tenlastegelegd als mishandeling.
In de gewijzigde tenlastelegging zijn bovenstaande twee feiten tenlastegelegd, maar is het tweede feit genummerd als feit 3. Deze schrijffout is in dit vonnis verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
Verdachte heeft door met een mes op zijn vader in te steken en hem te raken op zijn hoofd en bovenlichaam op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn vader dit niet zou overleven. De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 dan ook de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen. De moeder van verdachte heeft ingegrepen en heeft daardoor zelf ook letsel opgelopen. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie dan ook de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1, subsidiair bepleit dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verwondingen van zijn vader als zwaar lichamelijk letsel aan te merken zijn. Verdachte dient ook van feit 2 vrijgesproken te worden, nu hij geen opzet heeft gehad op de poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling van zijn moeder.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de aan verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag onder feit 1, primair en poging tot zware mishandeling onder feit 2, primair bewezen op grond van de aangiftes, letselverklaringen en de verklaring van verdachte ter terechtzitting. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier blijkt dat verdachte op 30 november 2023 ruzie kreeg met zijn vader, [persoon 2]. Verdachte pakte daarop een mes uit zijn zak en probeerde op zijn vader in te steken. De moeder van verdachte, [persoon 3], probeerde verdachte tegen te houden. Zij werd daarbij door verdachte in haar arm gestoken en gesneden. Vader viel vervolgens op de grond, waarna verdachte op hem sprong. Terwijl vader op de grond lag, probeerde verdachte hem in zijn borst te steken. Moeder probeerde verdachte tegen te houden en probeerde zijn arm te pakken. Daardoor kon verdachte zijn vader niet met volle kracht steken. Hij raakte zijn vader wel op zijn hoofd en schouder. Bij vader werd het volgende letsel waargenomen: zwelling en een bloeduitstorting aan het rechteroog, kneuzing iris rechteroog, wondjes onder het rechteroog en de rechterschouder, twee diepere sneeën op de behaarde hoofd en meerdere bulten op het hoofd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte niet willekeurig om zich heen aan het slaan of steken was, maar bewust op zijn ouders probeerde in te steken. Moeder heeft verwondingen (diverse laceraties) opgelopen, niet alleen doordat zij het mes probeerde af te pakken, maar ook doordat verdachte op haar instak terwijl zij zich probeerde te verweren met haar armen. Verdachte heeft bekend dat hij zijn vader tijdens een ruzie heeft gestoken. Ook heeft hij bekend dat hij is blijven steken toen zijn moeder tussen hem en zijn vader is ingesprongen. Verdachte heeft erkend dat hij hiermee het risico heeft genomen dat hij ook zijn moeder zou raken.
Poging tot doodslag op zijn vader (feit 1, primair)
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte willens en wetens zijn vader heeft willen doden. De officier van justitie heeft bepleit dat verdachte hier wel het voorwaardelijk opzet op heeft gehad.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier blijkt dat verdachte meermaals met een mes van ongeveer twintig centimeter op zijn vader heeft ingestoken. Uit de letselverklaring volgt voorts dat zijn vader onder andere twee diepere sneeën had op zijn hoofd en een hechtwond op zijn rechterschouder. De rechtbank overweegt dat door met een mes van dat formaat herhaaldelijk en met kracht op iemands hoofd en schouder in te steken, de kans dat iemand dodelijk verwond raakt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zodanig gericht op het steken van zijn vader en het daarbij raken van kwetsbare delen zoals het hoofd en de romp, waardoor hij dodelijk verwond zou kunnen raken, dat het niet anders kan dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zijn vader niet op fatale plekken wilde steken, wordt dan ook door de bewijsmiddelen weerlegd. Het onder 1, primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Poging tot zware mishandeling van zijn moeder (feit 2, primair)
Ten aanzien van feit 2, primair gaat de rechtbank uit van de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij zich ervan bewust was dat zijn moeder tussen hem en zijn vader in sprong en hij desondanks is blijven steken met het mes. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij hierbij het risico heeft genomen dat hij zijn moeder met het mes zou raken. De rechtbank overweegt dat door met kracht met een mes van dat formaat op zijn vader te blijven insteken, terwijl zijn moeder tussen hen in stond en verdachte probeerde tegen te houden, de kans dat zijn moeder ten minste zwaar lichamelijk letsel zou oplopen naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen, te weten het herhaaldelijk op iemands handen en armen insteken met een mes van twintig centimeter, en blijkens zijn verklaring ter terechtzitting, de aanmerkelijke kans dat zijn moeder zwaar lichamelijk letsel zou oplopen bewust op de koop heeft toegenomen. Het onder 2, primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 30 november 2023 te Diemen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn vader, [persoon 2], opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in/tegen/op/in de richting van het hoofd en de borst van voornoemde [persoon 2] heeft gestoken en geslagen en gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 30 november 2023 te Diemen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn moeder, [persoon 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, in/op/in de richting van de armen en handen van voornoemde [persoon 3] heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Standpunt van de verdediging
Primair doet verdachte een beroep op psychische overmacht, zodat hij ten aanzien van beide feiten ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Bij psychische overmacht speelt de hele context een rol, waaronder het verleden van geweld binnen het gezin. Een voorafgaande aanranding staat minder centraal dan bij noodweer en hoeft niet onomstotelijk vast komen te staan. Wel dient vast te staan dat sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Het dossier bevat daarvoor voldoende aanknopingspunten. De verklaring van verdachte, dat zijn vader hem de avond voor het incident heeft bedreigd, en op de dag van het incident in een hoek had gedreven en met zijn vuisten op zijn hoofd stompte, waarna verdachte een mes trok om zichzelf te verdedigen, is hiervoor niet het enige bewijsmiddel, aldus de verdediging. Deze verklaring wordt immers ondersteund door de verklaring van de zus van verdachte die heeft verklaard over de gewelddadige thuissituatie, waarbij verdachte vanaf zijn derde of vierde levensjaar stelselmatig werd mishandeld. Vader en moeder hebben weliswaar niets verklaard over een aanval van vader op verdachte, maar hun verklaring is volgens de verdediging onbetrouwbaar.
Dat verdachte geen weerstand kon en behoefde te bieden aan die drang, volgt bovendien uit de psychiatrische Pro Justitia rapportage. Daarin wordt vastgesteld dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde leed aan een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS), dat hij vanuit zijn autisme moeilijk zijn emoties kon reguleren en dat hij depressief was en slecht had geslapen. Al deze factoren tezamen leiden ertoe dat de psychiater concludeert dat verdachte onvoldoende in staat was om zijn gedrag te voorkomen.
Subsidiair doet verdachte een beroep op noodweerexces, zodat hij ook om die reden geheel ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging voor feit 1. De verdediging gaat op basis van de verklaring van verdachte, inhoudende dat zijn vader hem in een hoek had gedreven en hem met zijn vuisten op zijn hoofd stompte, uit van een noodweersituatie. Verdachte heeft vervolgens weliswaar de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden, maar deze overschrijding was het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding door zijn vader. Verdachte dacht zijn vader niet te kunnen overmeesteren zonder het mes te trekken. De beslissing om het mes te trekken en zich daarmee te verweren, werd, zoals hiervoor reeds besproken, ingegeven door de enorme angst die verdachte voelde voor zijn vader.
Meer subsidiair doet verdachte een beroep op putatief noodweerexces. Verdachte had, gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden met betrekking tot de gezinssituatie en veelvuldige mishandelingen, redelijke gronden om te veronderstellen dat hij zich tegen zijn vader moest verdedigen en vanuit deze onjuiste voorstelling van zaken heeft hij gehandeld. Verdachte heeft, zoals hiervoor besproken, de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden. Verdachte dient daarom ontslagen te worden van alle rechtsvervolging voor feit 1.
6.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte komt geen beroep op noodweer(exces) of psychische overmacht toe. De verklaring van verdachte dat zijn vader voorafgaand aan het steken geweld tegen hem zou hebben gebruikt, wordt niet objectief ondersteund door andere bewijsmiddelen. Noch zijn vader, noch zijn moeder heeft daarover verklaard. Er was aldus geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging met betrekking tot psychische overmacht en (putatief) noodweerexces en overweegt daartoe als volgt.
Psychische overmacht
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te beiden, en overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van verdachte dat zijn vader hem de avond ervoor zou hebben bedreigd en op de dag zelf zou hebben geslagen, wordt nergens in het dossier bevestigd. Dat vader en moeder bewust hebben verzwegen dat vader verdachte eerst zou hebben aangevallen, dan wel dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd en dat hun verklaringen om die reden onbetrouwbaar zijn, is niet aannemelijk geworden.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het handelen van verdachte werd ingegeven door de angst voor fysiek geweld door zijn vader. De rechtbank acht deze omstandigheid op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat sprake was van een zodanige, van buiten komende drang, dat verdachte daaraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. Verdachte heeft immers ook verklaard dat zijn vader al jaren geen geweld meer tegen hem had gebruikt. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Noodweerexces
Van noodweerexces is sprake wanneer de verdachte door gedragingen weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar deze overschrijding het onmiddellijke gevolg is geweest van een door (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank acht, zoals hiervoor besproken, de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom niet. Het verweer wordt verworpen.
Putatief noodweerexces
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweerexces dient te worden vastgesteld dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de hiervoor besproken, door de verdediging aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden, acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat verdachte ten tijde van de feiten kon en mocht aannemen dat hij werd aangevallen, dan wel dat er onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor bestond. Daarbij betrekt de rechtbank ook hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat zijn vader al jaren geen geweld meer tegen hem heeft gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Er is al met al geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 367 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gesteld, met uitzondering van het contactverbod.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met hetgeen naar voren is gebracht over de gewelddadige thuissituatie waarin verdachte is opgegroeid. Daarnaast dient het advies van de deskundigen dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is in aanmerking te worden genomen. Tot slot dient in strafmatigende zin rekening te worden gehouden met de proceshouding van verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft uitgezeten.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten, te weten het steken van zijn ouders met een mes. Zijn ouders hebben doodsangsten uitgestaan en zijn bloedend naar het balkon gevlucht. Beiden hebben letsel opgelopen en zijn naar het ziekenhuis gebracht. Uit hun aangiftes blijkt hoe ingrijpend de gebeurtenis voor hen is geweest. Verdachte heeft niet alleen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn ouders, maar ook gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij zijn familieleden en andere betrokkenen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 januari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia-rapportages. Verdachte is door E.J. de Lange, psychiater, gediagnosticeerd met autisme, depressie en PTSS door de herhaaldelijke fysieke mishandelingen door zijn vader in zijn jeugd. GZ-psycholoog M.L. de Groot stelt vast dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, een recidiverende depressieve stoornis en dat er aanwijzingen zijn voor PTSS en een persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling. Beide deskundigen hebben vastgesteld dat deze stoornissen de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben beïnvloed. Zij hebben geadviseerd om de ten laste gelegde feiten in (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De deskundigen zien geen aanknopingspunten voor agressieproblemen in bredere zin. Mits verdachte niet opnieuw intrekt bij zijn ouders, is het recidiverisico laag. De deskundigen adviseren om verdachte binnen een beschermde woonvorm te plaatsen en om ambulante behandeling door een
flexible assertive community treatment team(hierna: FACT-team) als bijzondere voorwaarde op te leggen. Deze behandeling dient onder meer te zijn gericht op traumabehandeling, behandeling van zijn depressieve klachten, het verstevigen van zijn zelfbeeld en het leren omgaan met zijn beperkingen vanuit zijn autismestoornis. Nadere diagnostiek met betrekking tot de persoonlijkheid van verdachte wordt van belang geacht. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen op het punt van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt die tot de hare. De rechtbank neemt daarnaast de in het rapport geschetste vaststellingen omtrent de jeugd van verdachte, zijn persoonlijke (familie)omstandigheden en zijn geestelijke gezondheid in aanmerking.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 14 mei 2024. De conclusie van dat rapport luidt – kort weergegeven – dat het van belang is dat verdachte binnen een beschermde woonvorm wordt geplaatst en dat behandeling en nadere diagnostiek door een FACT-team wenselijk wordt geacht. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden onder andere een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met zijn ouders en het volgen van een opleiding.
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn jonge leeftijd en proceshouding. Verdachte is na het plegen van de ten laste gelegde feiten meteen naar de politie gerend om zichzelf aan te geven. Hij heeft op de zitting blijk gegeven van doorleefde spijt en heeft aangegeven een aanhoudend schuldgevoel te hebben.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de namens de ouders van verdachte voorgedragen slachtofferverklaringen. Beiden hebben benadrukt dat zij wensen dat verdachte de juiste behandeling krijgt voor zijn problemen. Zij hebben de rechtbank verzocht rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden. De moeder van verdachte heeft daarnaast aangegeven dat zij vindt dat verdachte niet verder gestraft hoeft te worden en dat zij hoopt verdachte op enig moment weer in haar armen te kunnen sluiten.
Strafoplegging
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en gekeken naar de straffen die in andere zaken voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor een poging tot doodslag in combinatie met een poging tot zware mishandeling wordt in beginsel een forse gevangenisstraf opgelegd. Dat verdachte de feiten jegens zijn ouders heeft gepleegd, is bovendien een strafverzwarende factor. Gelet op de hiervoor besproken feiten en omstandigheden, acht de rechtbank een forse gevangenisstraf in dit geval echter niet passend. De rechtbank is van oordeel dat de strafeis van de officier van justitie, namelijk een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, beter aansluit bij de feiten en omstandigheden in deze zaak. Nu de rechtbank verdachte met ingang van 23 mei 2024 heeft geschorst en verdachte daardoor minder dagen in voorarrest heeft doorgebracht dan waarmee de officier van justitie rekening mee heeft gehouden in zijn strafeis, zal de rechtbank op dat punt afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 356 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Het doel van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is om verdachte de mogelijkheid te bieden behandeling te ondergaan en daarmee aan zijn toekomst te werken.
Aan het voorwaardelijke deel zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden, met uitzondering van het contactverbod. De rechtbank ziet geen aanleiding om het contactverbod te handhaven, nu ter terechtzitting is gebleken dat het de uitdrukkelijke wens is van de ouders van verdachte dat het contactverbod komt te vervallen.

8.Beslag

Het inbeslaggenomen mes, dat op de beslaglijst staat vermeld en aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard, nu het bewezenverklaarde met behulp van het mes is begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 287, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, primair:
poging tot doodslag
Feit 2, primair:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
356 (driehonderdzesenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
Algemene voorwaarden gedurende de proeftijd zijn dat:
 Veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 Veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 Veroordeelde medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd zijn dat:

Meldplicht bij reclassering
Verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2]. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Verdachte laat zich behandelen door FAZ Amsterdam (Forensisch Ambulante Zorg, met een voorkeur voor het forensisch jeugdteam) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling.

Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Verdachte verblijft bij [naam stichting] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.

Volgen van opleiding
Verdachte volgt een opleiding en/of werkt mee aan het hebben van een zinvolle dagbesteding via Roads of een soortgelijke instelling. De reclassering zal verdachte aanmelden bij Roads via IFZO.

Geen andere huisvesting zonder toestemming
Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Nu verdachte (het onvoorwaardelijk gedeelte van) de opgelegde gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, komt hij niet in aanmerking voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, en is de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, niet aan de orde.
Verklaart verbeurd:
1 STK Mes (PL1300-2023272022-6433989)
Heft op het  geschorste  bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2024.
[...]

[...]