ECLI:NL:RBAMS:2024:3249

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-180641-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn echtgenoot en dochter met schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 61-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn echtgenoot en dochter. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 83 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De man werd vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van zijn dochter, omdat het draaien aan haar vingers niet de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de echtgenoot en dochter toegewezen tot een bedrag van € 750,- aan immateriële schade. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2024, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was en dat de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die stelde dat deze onbetrouwbaar waren. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de mishandeling van de echtgenoot en dochter gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, en heeft de strafmaat gemotiveerd door de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn kwetsbaarheid en de impact van de feiten op zijn gezin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/180641-22 (Promis)
Datum uitspraak: 5 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.R. Zetsma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van hetgeen mr. M.G.C. van Riet namens de benadeelde partijen [persoon 1] en de minderjarige [persoon 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [persoon 1] , naar voren heeft gebracht.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [persoon 3] , ambulant begeleider van verdachte bij Amsta, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote [persoon 1] door met kracht aan haar arm te rukken op 28 mei 2022;
2. mishandeling van zijn echtgenote [persoon 1] in de periode van 1 mei 2021 tot en met 16 juli 2022 door haar op 16 juli 2022 tegen het gezicht te slaan, aan haar haren te trekken en haar hoofd tegen de spiegel te slaan, in mei 2021 een tas naar haar hoofd te gooien en op 28 mei 2022 haar tegen het gezicht te slaan en met kracht bij de arm te grijpen;
3. poging tot zware mishandeling (primair) dan wel mishandeling (subsidiair) van zijn dochter [persoon 2] in de periode van 19 maart 2022 tot en met 20 maart 2022, door haar te slaan met een ijzeren staaf, haar hoofd tegen de muur te gooien, op bed te gooien, op haar te springen, te stompen tegen het hoofd, haar vingers te draaien tot haar pink brak, tegen haar lichaam te trappen, aan haar haren te trekken en haar hoofd in de wc-pot te duwen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dagvaarding partieel nietig is, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv). Onder feit 2, zesde gedachtestreepje, is ten laste gelegd dat verdachte [persoon 1] (met kracht) bij de arm heeft vastgepakt, maar de dagvaarding vermeldt niet wanneer dit zou zijn gebeurd.
3.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen expliciet standpunt ingenomen over de geldigheid van de dagvaarding.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De opsteller van de tenlastelegging heeft ervoor gekozen om mishandeling gedurende een periode van ruim vijftien maanden ten laste te leggen. In de tenlastelegging is dit verder gespecificeerd, door een datum te vermelden, gevolgd door de feitelijke handelingen die op die datum zouden zijn gepleegd. Het zesde gedachtestreepje hangt aldus samen met het vijfde, dat begint met het vermelden van de periode: op of omstreeks 28 mei 2022. Door deze wijze van ten laste leggen, in samenhang bezien met het onderliggende dossier, is het voor verdachte voldoende duidelijk waartegen hij zich dient te verweren. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op (partiële) nietigheid en oordeelt dat de gehele dagvaarding geldig is.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, en dat de officier van justitie ontvankelijk is. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling, stelt de officier van justitie dat wettig en overtuigd bewezen is dat verdachte [persoon 1] (hierna ook te noemen: “ [persoon 1] ”) op de wang heeft geslagen, aan de haren heeft getrokken, en haar hoofd tegen de spiegel heeft geslagen.
Ten aanzien van feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vingers van de hand van zijn dochter [persoon 2] (hierna ook te noemen: “ [persoon 2] ”) heeft gedraaid tot haar pink brak.
De officier van justitie vordert verdachte van het meer tenlastegelegde vrij te spreken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Verdachte ontkent de feiten te hebben gepleegd en stelt dat beide aangeefsters hem vals beschuldigen. Hun verklaringen kunnen niet als bewijsmiddel worden gebruikt, nu beiden onbetrouwbaar en tegenstrijdig verklaren en hun verklaringen niet door ander bewijs wordt ondersteund. Voor het onder feit 2, zesde gedachtestreepje tenlastegelegde geldt dat deze handeling naar normaal spraakgebruik, geen mishandeling oplevert.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid verklaringen
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van de aangiften en verklaringen ter discussie gesteld, en bepleit dat de verklaringen van aangeefsters en getuigen niet als bewijsmiddel kunnen worden gebruikt. De rechtbank volgt dat standpunt niet. De aangiften in het dossier worden telkens ondersteund door ofwel andere verklaringen, ofwel een proces-verbaal van de politie, ofwel een letselverklaring. Dat de verklaringen niet één op één hetzelfde zijn en op onderdelen afwijken, is geen reden om de verklaringen geheel onbetrouwbaar te achten. Ten aanzien van de gebeurtenissen op 16 juli 2022 heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] op elkaar zijn afgestemd. Ook dat standpunt volgt de rechtbank niet. [persoon 2] heeft direct na de mishandeling de politie gebeld, en toen de politie ter plaatse was meteen een verklaring afgelegd. Voor afstemming is toen, naar het oordeel van de rechtbank, geen ruimte geweest.
Deze overweging van de rechtbank over de betrouwbaarheid laat onverlet dat de rechtbank niet alle tenlastelegde feiten bewezen acht, zoals hieronder zal worden toegelicht.
4.3.1.
Vrijspraak voor feit 1 (poging tot zware mishandeling van echtgenote)
De rechtbank achter het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Hoewel de rechtbank bewezen zal verklaren dat verdachte [persoon 1] op 28 mei 2022 aan haar arm heeft getrokken, volgt uit het dossier niet met hoeveel kracht dit zou zijn gebeurd en op welke wijze. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat verdachte met zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte de onder 2 en onder 3, subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna onder rubriek 5 omschreven, op grond van de daarvoor redengevende feiten en omstandigheden uit de inhoud van de bewijsmiddelen die als bijlage II aan dit vonnis zijn gehecht.
4.3.2.
Ten aanzien van feit 2
Mishandeling op 16 juli 2022
[persoon 1] heeft in haar aangifte van 16 juli 2022 verklaard dat verdachte haar met kracht op haar rechterwang heeft geslagen. Zij werd vervolgens aan de achterkant bij de haren gepakt en met haar hoofd tegen de spiegel geslagen. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [persoon 2] , die getuige was van de mishandeling en kort daarna de politie heeft gebeld. Toen de verbalisanten ter plaatse waren heeft [persoon 2] tegen hen gezegd dat haar [persoon 1] door verdachte was geslagen en bij haar haren was gepakt. De verbalisanten ter plaatse hebben waargenomen dat het gezicht van [persoon 1] behoorlijk rood was.
Mishandeling 28 mei 2022
[persoon 1] heeft in haar aangifte van 17 juli 2022 verklaard dat verdachte haar anderhalve maand daarvoor meermaals met vlakke hand in het gezicht heeft geslagen. Zij wilde wegrennen, maar voelde dat verdachte haar hard vastpakte bij de arm. Het lukte haar niet om los te komen. Zij voelde dat verdachte haar hard vasthield en terugtrok. Zij hoorde ‘krak’ en voelde een enorme pijnscheut. Uit de letselverklaring van 28 mei 2022 volgt dat op die datum bij [persoon 1] een kneuzing van de duim is waargenomen en dat haar arm in gips is gezet. [persoon 4] , de zoon van verdachte en [persoon 1] , heeft op 20 juli 2022 verklaard dat verdachte de arm van [persoon 1] zou hebben gebroken. Hij was daar zelf niet bij, maar [persoon 1] belde hem op en toen is hij naar huis gegaan. Daar aangekomen zag hij zag dat haar vingers en arm raar stonden. [persoon 4] is toen met [persoon 1] naar het ziekenhuis gegaan. [persoon 4] heeft verklaard dat dit op 29 mei 2022 is gebeurd. Gelet op de overige bewijsmiddelen gaat de rechtbank ervan uit dat hij 28 mei 2022 heeft bedoeld. Uit de getuigenverklaring van [getuige] volgt tot slot dat hij verdachte op 28 mei 2022 heeft horen zeggen dat hij, verdachte, [persoon 1] had geslagen, en dat zij naar het ziekenhuis is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 juli en 28 mei 2022 zijn echtgenote [persoon 1] heeft mishandeld.
Partiële vrijspraak mishandeling mei 2021
[persoon 1] heeft verklaard dat verdachte haar in mei 2021 heeft mishandeld door een tas naar haar hoofd te slingeren. Hoewel de rechtbank uitgaat van de juistheid van haar verklaring, wordt haar verklaring hierover niet met andere bewijzen ondersteund. Wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs zal verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.4.
Ten aanzien van feit 3
[persoon 2] heeft in haar aangifte van 17 juli 2022 verklaard dat verdachte haar op 19 of 20 maart 2022 heeft mishandeld door met veel kracht de vingers van haar rechterhand te draaien totdat haar pink brak. Zij is een aantal dagen later naar de huisarts gegaan. Uit het bericht van [verpleegkundige], verpleegkundig specialist SEH, aan de huisarts volgt dat op 1 april 2022 een zwelling en een hematoom op de rechterhand van aangeefster wordt waargenomen en een avulsiefractuur, welk bericht naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangeefster ondersteund. [persoon 4] heeft op 20 juli 2022 verklaard dat hij verdachte rond 18 maart 2022 heeft horen zeggen dat hij de vinger van [persoon 2] heeft gebroken.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte omstreeks 19 of 20 maart 2022 met kracht aan de vingers van de hand van zijn dochter [persoon 2] heeft gedraaid, tot haar pink brak.
Vrijspraak primair poging zware mishandeling
De rechtbank oordeelt evenwel dat daarmee – naar algemene ervaringsregels – geen
aanmerkelijkekans op zwaar lichamelijk letsel in het leven wordt geroepen. Verdachte zal daarom van het onder feit 3, primair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank ten aanzien van het draaien en breken van de pink de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen.
Partiële vrijspraak gedachtestreepjes 1 tot en met 5, 7 tot en met 11
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de overige feitelijke handelingen waarover [persoon 2] heeft verklaard, onvoldoende door andere bewijsmiddelen worden ondersteund, zodat verdachte – wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs – hiervan zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 2:
in de periode van 28 mei 2022 tot en met 16 juli 2022 te Amsterdam, zijn echtgenote, [persoon 1] , heeft mishandeld door
– op 16 juli 2022 die [persoon 1] met kracht tegen de wang te slaan en
– die [persoon 1] bij de haren vast te pakken en aan de haren te trekken en
– het hoofd van die [persoon 1] met kracht tegen een spiegel te slaan en
– op 28 mei 2022 die [persoon 1] met kracht tegen het gezicht te slaan en
– die [persoon 1] met kracht bij de arm vast te pakken en/of vast te grijpen.
Feit 3, subsidiair:
omstreeks de periode van 19 maart 2022 tot en met 20 maart 2022 te Amsterdam, zijn dochter [persoon 2] , heeft mishandeld door
– met kracht de vingers van de hand van die [persoon 2] te draaien tot de pink van die [persoon 2] brak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 112 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dienen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te worden gesteld, met uitzondering van de behandelverplichting bij De Waag, nu deze behandeling kennelijk al is afgerond.
Het locatieverbod en contactverbod met [persoon 1] en [persoon 2] dienen niet alleen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, maar ook als vrijheidsbeperkende maatregelen in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Voor elke keer dat verdachte het contact- of locatieverbod overtreedt, dient vervangende hechtenis toegepast te worden voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank verdachte schuldig verklaart, enkel een straf gelijk aan het voorarrest passend is, nu met oplegging van een langere straf geen redelijk strafdoel is gediend. Subsidiair stelt de verdediging dat een gevangenisstraf van 82 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk passend is Het opleggen van een maatregel in de zin van artikel 38v Sr acht de verdediging niet passend. Gebleken is dat [persoon 2] zelf ook nog contact zoekt met verdachte.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan huiselijk geweld, door zijn vrouw en dochter te mishandelen. De ernst van dit feit en de verstrekkende gevolgen hiervan zijn welhaast algemeen bekend, maar in geval van verdachte stelt de rechtbank vast dat hij zijn vrouw en dochter heeft mishandeld, terwijl zij feitelijk volledig afhankelijk van hem waren. Uit het dossier volgt namelijk dat verdachte en [persoon 1] weliswaar ruim 25 jaar getrouwd waren, maar dat verdachte in Nederland woonde en [persoon 1] met de kinderen in Egypte. Sinds twee-en-een-half jaar woonde [persoon 1] met hun twee kinderen bij verdachte in Nederland. [persoon 1] heeft verklaard dat zij zich sinds de dag dat zij in Nederland aankwam geïsoleerd heeft gevoeld; zij sprak de taal niet, schaamde zich hiervoor en had geen familie in Nederland. Daardoor zat zij altijd thuis en controleerde verdachte volgens haar alles. [persoon 1] beschrijft in haar slachtofferverklaring haar leven met verdachte als een agressief leven, een leven met veel geweld, een leven waarin zij veel straf en nooit geld kreeg. [persoon 2] verklaart dat toen haar vader nog bij haar was, zij altijd bang was voor haar leven. Verdachte neemt hier geen enkele verantwoordelijkheid voor, maar beschuldigt zijn (inmiddels ex-)vrouw, dochter en zoon van liegen. Hij meent dat juist hij slachtoffer is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 13 oktober 2022 en het voortgangsverslag van 21 mei 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringsmedewerker. Hieruit volgt dat verdachte, nadat hij een periode op straat heeft geleefd, sinds begin 2024 een woning toegewezen heeft gekregen en dat inmiddels schuldhulpverlening is gestart. Verdachte heeft zich wisselend gehouden aan het contactverbod met zoon en dochter. De reclassering constateert dat beide partijen behoefte lijken te hebben aan contact en de reclasseringsmedewerker is getuige geweest van een poging tot contact door de dochter. Verdachte heeft zich gehouden aan het locatieverbod en de overige voorwaarden die aan de schorsing van de voorlopig hechtenis zijn verbonden, zoals het volgen van een behadeling bij De Waag.
De reclassering stelt vast dat verdachte een kwetsbare man is die moeilijkheden ondervindt bij het op orde brengen van praktische regelzaken. Als gevolg van het bewezenverklaarde zou verdachte lijden aan depressieve gevoelens en angstproblematiek. Zijn relatie met zijn familie is volgens de reclassering instabiel en wordt gezien als risicofactor. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat door de ontkennende houding van verdachte.
Verdachte wordt begeleid door Amsta, en houdt zich volgens zijn begeleider mevrouw [persoon 3] , aan alle afspraken.
Gelet op de ernst van het feit oordeelt de rechtbank dat niet met een andere dan een gevangenisstraf kan worden volstaan. Rekening houdend met de bevindingen van de reclassering over het verloop van de schorsing van de voorlopige hechtenis en met de omstandigheid dat de feiten dateren uit 2022, acht de rechtbank het opleggen van een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 53 dagen, niet passend. In hetgeen de reclassering heeft overwogen over het recidiverisico, ziet de rechtbank aanleiding om – bij wijze van een stok achter de deur – een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
De rechtbank zal – alles afwegende – een gevangenisstraf opleggen van 83 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een locatieverbod worden verbonden. Gelet op hetgeen de reclassering heeft geconstateerd, zal de rechtbank geen contactverbod opleggen, ook niet in het kader van een 38v Sr maatregel.

9.Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 750,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [persoon 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [persoon 1] , vordert € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De vorderingen van de benadeelde partijen zijn redelijk en dienen geheel toegewezen te worden, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, gelet op de bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de vorderingen, onder meer vanwege de wisselende verklaringen. Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vorderingen gematigd dienen te worden.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Vordering [persoon 1]
Vaststaat dat aan de benadeelde partij [persoon 1] door het onder 2 bewezenverklaarde feit letsel is toegebracht en dat zij aldus rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade.
Op grond van de door [persoon 1] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [persoon 1] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden begroot op nihil.
In het belang van en zoals gevorderd door voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Vordering [persoon 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [persoon 1]
Vaststaat dat aan de benadeelde partij [persoon 2] door het onder 3, subsidiair bewezenverklaarde feit letsel is toegebracht en dat zij aldus rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade.
Op grond van de door [persoon 2] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die [persoon 2] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden begroot op nihil.
In het belang van en zoals gevorderd door [persoon 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 60a, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3, primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd
Feit 3, subsidiair:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
83 (drieëntachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
Algemene voorwaarden gedurende de proeftijd zijn dat:
- Veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- Veroordeelde medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd zijn dat:

1.Meldplicht

Veroordeelde zich binnen drie dagen bij de reclassering van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering aan de [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Locatieverbod

Veroordeelde zich niet bevindt in de [adres 3] .
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 mei 2022 tot aan de dag van der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [persoon 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [persoon 1] toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2024.
[...]

[...]

[...]