ECLI:NL:RBAMS:2024:3239

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-070961-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stelselmatig seksueel misbruik van drie jonge stiefdochters door stiefvader met langdurige gevangenisstraf als gevolg

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende meerdere jaren schuldig heeft gemaakt aan het stelselmatig seksueel misbruiken van zijn drie jonge stiefdochters. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1982, in de periode van 15 februari 2010 tot en met 14 februari 2015 handelingen heeft gepleegd met [persoon 1], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en met [persoon 2] en [persoon 3], die ook minderjarig waren. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd en in sommige gevallen is er sprake geweest van seksueel binnendringen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, waarbij zij op belangrijke punten consistent en gedetailleerd waren. De verdachte heeft tijdens het proces een deels bekennende verklaring afgelegd, maar heeft ook geprobeerd zijn rol te minimaliseren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor elk slachtoffer heeft vastgesteld op €10.000,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/070961-22
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1982,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.E. Kötter, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] en van wat mr. C.M. Sent, advocaat van de benadeelde partijen, namens hen naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er - kort samengevat - van beschuldigd dat hij:
1.
in de periode van 15 februari 2010 tot en met 14 februari 2015 te Amsterdam met [persoon 1] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
2.
in de periode van 15 februari 2010 tot en met 14 februari 2015 te Amsterdam met [persoon 1] , zijnde een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
3.in de periode van 28 mei 2008 tot en met 27 mei 2012 te Amsterdam met [persoon 2] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
4.
in de periode van 28 mei 2008 tot en met 27 mei 2014 te Amsterdam met [persoon 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
5.
in de periode van 17 december 2007 tot en met 16 december 2010 te Amsterdam met [persoon 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd;
6.
in de periode van 17 december 2010 tot en met 16 december 2011 te Amsterdam ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [persoon 3] ;
7.
in de periode van 17 december 2015 tot en met 16 december 2016 te Amsterdam [persoon 3] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 tot en met 6 tenlastegelegde feiten (grotendeels) kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) voldoende betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Hun verklaringen vinden op specifieke punten steun in het dossier, alsook in de deels bekennende verklaring die verdachte in zijn gesprek met Veilig Thuis heeft afgelegd. Alhoewel verdachte zijn verklaring later bij de politie heeft afgezwakt, is er geen aanleiding om aan te nemen dat hij in dit gesprek onder druk is gezet en daarom zijn gesprekspartners bij Veilig Thuis “naar de mond zou hebben gepraat”, zoals hij zelf aangeeft. Ten aanzien van de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] geldt bovendien dat deze verklaringen elkaar over en weer steunen, zodat deze als schakelbewijs kunnen worden gebruikt. Zowel [persoon 1] als [persoon 2] verklaren over een specifieke modus operandi: beiden mochten tijdens het misbruik door verdachte op een schermpje van een IPad of telefoon kijken. Er zijn geen aanwijzingen dat sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding ten aanzien van de inhoud van hun verklaringen door het contact dat zij met elkaar hebben gehad. Uit het dossier blijkt namelijk dat zij in beperkte mate en niet op detailniveau met elkaar over het misbruik hebben gesproken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 7 tenlastegelegde feit, omdat de tenlastegelegde periode niet kan worden bewezen. [persoon 3] heeft verklaard dat het misbruik is gestopt toen zij ongeveer zeventien jaar was. De verklaring van verdachte dat [persoon 3] ten tijde van het misbruik 21 jaar zou zijn geweest, waardoor ook het zesde feit niet zou kunnen worden bewezen, wordt niet door andere bewijsmiddelen ondersteund.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat slechts kan worden bewezen dat verdachte zijn stiefdochters enkele malen heeft betast, hetgeen hij ook erkent. Van binnendringen is geen sprake geweest en ook de periode waarbinnen het misbruik heeft plaatsgevonden is veel korter dan ten laste is gelegd. Wegens het ontbreken van voldoende (steun)bewijs dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken. De verklaring die verdachte heeft afgelegd bij Veilig Thuis kan niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat hij zich onder druk gezet voelde en daarom bevestigende antwoorden heeft gegeven. Dat verdachte zich onder druk gezet kon voelen, blijkt uit het appbericht van zijn ex-vrouw waarin zij aangeeft te zullen zwijgen over het seksueel misbruik in ruil voor financiële ondersteuning van haar dochters. Ten aanzien van de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] geldt dat deze niet over en weer als schakelbewijs kunnen worden gebruikt, omdat de modus operandi onvoldoende specifiek is en het tenlastegelegde seksueel binnendringen van [persoon 2] daarmee niet wordt ondersteund. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de duur van de periode ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde feiten dient te worden beperkt tot hetgeen verdachte daarover heeft verklaard. Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde feit heeft de raadsman bepleit dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het bestanddeel bedreiging (met geweld) en dat de periode dient te worden beperkt tot 2016.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Op 22 december 2020 heeft Veilig Thuis namens [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] aangifte gedaan van seksueel misbruik door hun stiefvader. De kwestie is aan het licht gekomen doordat het op school niet goed ging met [persoon 1] en zij tegen de zorgcoördinator had verteld dat zij werd misbruikt door verdachte. De zorgen vanuit de school zijn via het Ouder- en Kindteam bij Veilig Thuis terechtgekomen. Medewerkers van Veilig Thuis hebben in november 2020 gesprekken gevoerd met de drie zussen, hun moeder en verdachte. [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] zijn daarna vervolgens als getuigen door de zedenpolitie gehoord. Zij hebben zelf geen aangifte gedaan. Ook zijn de moeder, vrienden van de getuigen en betrokkenen van de school van [persoon 1] als getuige gehoord. Verdachte is op 2 en 3 maart 2022 door de zedenpolitie verhoord.
4.3.2.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3]
De rechtbank acht de verklaringen van de [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] betrouwbaar. Zij hebben naar het oordeel van de rechtbank op belangrijke punten consistent en gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte bij hen heeft verricht. Zij hebben concrete gebeurtenissen benoemd waarbij details worden vermeld met betrekking tot waar, wanneer en onder welke omstandigheden deze hebben plaatsgevonden. Ook hebben zij op authentieke wijze verteld hoe zij de handelingen van verdachte hebben ervaren, wat het misbruik met hen heeft gedaan en hoe het misbruik aan het licht is gekomen. Dat zij jaren later met elkaar gesproken hebben over het seksueel misbruik is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van hun verklaringen te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat zij elkaar juist jarenlang niets hebben durven of willen zeggen over het seksueel misbruik, pas vele jaren later vrienden hierover in vertrouwen hebben genomen en uiteindelijk maar zeer beperkt met elkaar hebben willen of kunnen praten over het misbruik. Ook de door de vrienden beschreven emoties van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] toen zij over het misbruik door verdachte vertelden, dragen naar het oordeel van de rechtbank bij aan de authenticiteit van hun verklaringen. De rechtbank zal hun afzonderlijke verklaringen hierna nader bespreken.
Verklaring van [persoon 1]
heeft op 11 maart 2021 bij de zedenpolitie verklaard dat het seksueel misbruik begon toen zij zeven jaar oud was. Dit was is 2010. Het gebeurde altijd als zij op de iPad wilde spelen. Als zij van verdachte op de iPad mocht, dan mocht hij haar aanraken. Het misbruik vond plaats soms in de kamer van haar moeder, soms in de woonkamer. Verdachte deed dan haar onderbroek en broek uit en streelde met zijn handen haar vagina. Hij zei aan het eind dat ze het niet tegen moeder mocht vertellen. [persoon 1] kan zich niet herinneren dat verdachte met zijn vingers in haar vagina ging, maar wel tussen haar schaamlippen. Op een later moment ging verdachte ook met zijn penis langs haar vagina wrijven. Verdachte trok haar dan naar de rand van het ouderlijk bed en wreef dan met zijn stijve penis langs haar vagina. [persoon 1] heeft verklaard dat het seksueel misbruik elke week plaatsvond en dat het duurde totdat zij negen jaar oud was. In november 2019 heeft [persoon 1] haar moeder middels een brief over het misbruik verteld. In diezelfde periode heeft zij haar vriendin [getuige 1] erover verteld. Omdat het niet goed ging met [persoon 1] en zij depressief was, heeft haar vriendin geadviseerd het verhaal ook te vertellen aan de zorgcoördinator van haar school.
De rechtbank acht voornoemde verklaring van [persoon 1] betrouwbaar. Zij heeft steeds in grote lijnen hetzelfde verklaard over wat verdachte bij haar heeft gedaan, zowel tegen haar toenmalige vriendin [getuige 1] (getuige [getuige 1] ), de zorgcoördinator van haar school als in het gesprek met Veilig Thuis. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op het moment dat [persoon 1] over het misbruik vertelde haar nog nooit zo slecht heeft gezien. [persoon 1] moest huilen en bleef maar huilen. De moeder heeft bevestigd dat zij in november 2019 een brief heeft gekregen van [persoon 1] , waarin zij vertelt dat verdachte haar een tijdje heeft aangerand. Er bevindt zich een foto van deze handgeschreven brief in het dossier.
Verklaring van [persoon 2]
heeft op 16 maart 2021 bij de zedenpolitie verklaard dat zij ongeveer acht jaar oud was op het moment dat verdachte haar voor het eerst aanraakte. Dit was in 2008. Als zij YouTube keek op de telefoon van verdachte op het ouderlijk bed, dan kwam hij naast haar liggen en raakte hij haar aan. Verdachte zei dan dat zij alleen op zijn telefoon mocht, als hij haar mocht aanraken. Verdachte raakte haar aan bij haar vagina, namelijk op haar clitoris en tussen haar schaamlippen. Hij draaide dan rondjes met zijn vingers. Ook legde verdachte haar hand op zijn onderbroek. [persoon 2] heeft verklaard dat het seksueel misbruik twee keer in de week in de ochtend plaatsvond en dat zij niet precies weet wanneer het misbruik stopte, maar in ieder geval voordat zij ongesteld werd. Toen was zij twaalf jaar oud.
De rechtbank acht voornoemde verklaring van [persoon 2] betrouwbaar. In de eerste plaats heeft zij een concrete, gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd. In 2017 [de rechtbank begrijpt dat dit 2016 zou kunnen zijn] heeft zij haar moeder over het misbruik verteld. Moeder heeft bij de zedenpolitie bevestigd dat [persoon 2] haar in 2016 heeft verteld dat verdachte haar had aangeraakt bij haar geslachtsdeel. Ook kan uit het gesprek met Veilig Thuis worden afgeleid dat moeder heeft verklaard dat verdachte bij [persoon 2] zijn handen heeft gebruikt bij haar vagina. In januari 2021 heeft [persoon 2] het aan twee goede vrienden verteld en toen moest zij huilen. Deze vrienden van [persoon 2] , getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , bevestigen dat zij op de verjaardag van [getuige 3] ( [geboortedag 2] 2021) aan hen heeft verteld dat haar stiefvader haar heeft aangeraakt op een manier die niet normaal is en zoals zij dat zelf niet had willen ervaren. Daarbij werd [persoon 2] zichtbaar emotioneel waardoor zij niet verder hebben gevraagd.
Verklaring van [persoon 3]
heeft op 17 maart 2021 bij de zedenpolitie verklaard dat vanaf het moment dat verdachte in 2008 een relatie kreeg met haar moeder het misbruik begon. Verdachte lag dan opeens naast [persoon 3] in haar eigen eenpersoonsbed of naast haar in het ouderlijk bed en dan raakte hij haar buik en borsten aan. In eerste instantie was dit over haar kleding heen, maar later ook onder haar kleding. Ook is verdachte één keer met zijn hand in haar broekje gegaan. Hij heeft toen haar vagina gestreeld. Het stopte toen haar moeder binnenkwam. [persoon 3] heeft verklaard dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden van haar 13e tot haar 16e jaar. Toen zij zeventien was, is het ineens gestopt. [persoon 3] heeft toen zij ongeveer 21 jaar was haar beste vriend [getuige 4] (getuige [getuige 4] ) over het misbruik verteld, omdat zij last had van flashbacks en goed met hem kon praten.
De rechtbank acht voornoemde verklaring van [persoon 3] betrouwbaar. Zij heeft op 25 november 2020 bij Veilig Thuis een gelijkluidende verklaring afgelegd. Daarin verklaart [persoon 3] dat zij haar moeder tien jaar geleden over het misbruik heeft verteld. Moeder heeft bevestigd dat zij [persoon 3] en verdachte samen op bed heeft zien liggen en dat [persoon 3] haar in 2016 over het misbruik heeft verteld. Getuige [getuige 4] heeft bevestigd dat toen [persoon 3] ongeveer 21 jaar was zij hem heeft verteld dat haar stiefvader haar betaste op een manier die niet normaal is.
Dat betekent dat de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] voor het bewijs kunnen worden gebruikt en tot uitgangspunt kunnen worden genomen in deze zaak. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of deze verklaringen voldoende worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
4.3.3.
Steunbewijs
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken veelal worden gekenmerkt door het gegeven dat bij de ten laste gelegde seksuele handelingen vaak alleen het vermeende slachtoffer en de vermeende dader aanwezig zijn geweest. Dit brengt in veel gevallen mee dat naast de verklaring van het vermeende slachtoffer weinig of geen andere wettige bewijsmiddelen voorhanden zijn. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de bewijsmiddelen de volgende uitgangspunten in acht.
Uitgangspunten
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is bepaald dat het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daarbij geldt wel dat deze bepaling betrekking heeft op de bewezenverklaring als geheel. Niet is vereist dat elk aspect van de bewezenverklaring door meer dan één bewijsmiddel wordt ondersteund.
De rechtbank wijst er voorts op dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Bovendien is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Verklaring van verdachte
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] niet op zichzelf staan maar op specifieke onderdelen worden bevestigd door de verklaringen die verdachte zelf heeft afgelegd. Bij zowel de politie als ter terechtzitting heeft verdachte een deels bekennende verklaring afgelegd. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zich enorm schuldig voelt, omdat hij zijn stiefkinderen heeft aangeraakt op een manier die te ver ging. Hij heeft hiervoor zijn excuses aangeboden en hen om vergeving gevraagd. Daarbij valt op dat verdachte voor wat betreft de aard, frequentie en de duur van het misbruik bij de politie anders heeft verklaard dan wat hij eerder bij Veilig Thuis vertelde. Ook over de leeftijd van zijn stiefdochters ten tijde van het seksueel misbruik heeft hij wisselend verklaard. Vastgesteld kan worden dat verdachte in het gesprek met Veilig Thuis een bekennende verklaring heeft afgelegd die veel beter aansluit bij de verklaringen van de getuigen dan bij wat hij bij de politie en op zitting heeft verklaard. Veilig Thuis heeft opgemerkt dat verdachte onduidelijk is over de vraag hoe lang het misbruik van zijn stiefdochters heeft geduurd. Ook de rechtbank heeft op zitting gemerkt dat verdachte op specifieke vragen over het misbruik vaak onduidelijke en vage antwoorden geeft. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat verdachte in het gesprek met Veilig Thuis onder druk is gezet. Uit het gespreksverslag van Veilig Thuis volgt dat geenszins en uit een e-mail van verdachte aan Veilig Thuis blijkt juist dat hij de geboden hulp nodig heeft. De rechtbank ziet ook geen bevestiging hiervoor in het feit dat verdachte door zijn ex-vrouw is gevraagd om financiële ondersteuning in ruil voor haar zwijgen omtrent het seksueel misbruik. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door verdachte bij Veilig Thuis afgelegde verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd en ondersteuning biedt aan de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] .
Verdachte heeft bij Veilig Thuis verklaard dat toen [persoon 1] zeven jaar oud was en bij hem op schoot zat, hij een erectie kreeg en het toen fout ging. Ook ging het fout toen hij behoefte had en [persoon 1] mee naar boven heeft genomen. Verdachte heeft toen haar broek omlaag gedaan en heeft terwijl zij op bed lag met zijn penis over haar vagina gewreven. Over [persoon 2] heeft verdachte verklaard dat hij haar één keer heeft gevingerd. [persoon 3] heeft hij aangeraakt bij haar borsten, billen en benen.
Schakelbewijs als steunbewijs
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende -omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] elkaar over en weer ondersteunen op specifieke en voor het bewijs relevante onderdelen. Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte herhaaldelijk heeft gehandeld volgens een vaste werkwijze. De verdachte heeft van 2008 tot 2020 een relatie gehad met de moeder van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Tijdens die relatie is verdachte bij hen ingetrokken. [persoon 1] en [persoon 2] waren ten tijde van het misbruik rond de 7-8 jaar oud. Het seksueel misbruik vond plaats in de woning van het gezin waartoe verdachte op dat moment als stiefvader behoorde, vaak in de ouderlijke slaapkamer. Zij lagen ten tijde van het misbruik dikwijls in bed en verdachte kwam dan bij hen liggen. Ook zaten ze wel eens bij hem op schoot. Het misbruik vond wekelijks plaats. De seksuele handelingen bestonden mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam door het strelen tussen de schaamlippen. Ook streelde hij beide kinderen over buik en borsten. Zowel [persoon 1] als [persoon 2] verklaren dat zij alleen iets op een schermpje (tablet dan wel telefoon) mochten kijken als verdachte hen mocht aanraken. Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat het gaat om vergelijkbare situaties, waarbij sprake is van een herkenbare, specifieke en op essentiële onderdelen overeenkomstige werkwijze van verdachte. De verklaringen van [persoon 1] en [persoon 2] kunnen daarmee over een weer worden gebruikt als steunbewijs.
Verklaring van moeder
Ten aanzien van de verklaring van [persoon 3] ziet de rechtbank ondersteuning in de getuigenverklaring van haar moeder. De moeder bevestigt in haar verklaring dat zij een keer de slaapkamer binnenkwam en dat zij zag dat verdachte naast [persoon 3] op bed lag en een arm om haar heen had. Moeder verklaart dat zij hiervan schrok en het niet passend vond, omdat [persoon 3] op dat moment een tienermeisje was. Bij Veilig Thuis heeft moeder verklaard dat [persoon 3] toen zestien jaar oud was en dat zij dacht “het kan niet waar zijn wat ik denk”.
Overig
Zowel de slachtoffers, de moeder als verdachte hebben verklaard dat het misbruik al in 2016 aan het licht is gekomen nadat [persoon 2] en [persoon 3] moeder hiervan op de hoogte stelden. In 2019 heeft [persoon 1] een brief gestuurd naar moeder waarin ook zij aangaf dat verdachte haar heeft misbruikt. Moeder heeft met verdachte gesproken over het misbruik, waarop verdachte berouw toonde, om vergiffenis vroeg, voor de slachtoffers knielde en hun voeten kuste. Verdachte bevestigt dit. Verdachte heeft vervolgens van 2019 tot en met 2021 maandelijks honderden euro’s aan de slachtoffers betaald met de omschrijving zakgeld, kleedgeld en/of schenking, zo blijkt ook uit zijn bankgegevens.
4.3.4.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van de betrouwbaar geachte verklaringen van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] en het hierboven beschreven steunbewijs tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6 zoals hierna in rubriek 4.4. weergegeven. Nu de rechtbank uitgaat van de betrouwbaar geachte verklaring van [persoon 3] dat het misbruik is gestopt toen zij zeventien jaar oud was, kan het onder 7 tenlastegelegde feit niet worden bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 15 februari 2010 tot en met 15 februari 2012 te Amsterdam met [persoon 1] , geboren op [geboortedag 3] 2003, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 1] , te weten:
- het naar beneden trekken van de broek en onderbroek van die [persoon 1] en
- met zijn, verdachtes, vingers tussen de schaamlippen van die [persoon 1] te strelen en
- het betasten en/of strelen van de borsten en/of de vagina en de buik en
- met zijn, verdachtes, penis tegen/over de vagina wrijven;
2.
in de periode van 15 februari 2010 tot en met 15 februari 2012 te Amsterdam met [persoon 1] , geboren op [geboortedag 3] 2003, zijnde een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het meermalen naar beneden trekken van de broek en onderbroek van die [persoon 1] en
- het meermalen betasten en/of strelen van de borsten en/of de vagina en de buik en
- het meermalen met zijn, verdachtes, penis tegen/over de vagina wrijven;
3.
in de periode van 28 mei 2008 tot en met 27 mei 2012 te Amsterdam met [persoon 2] , geboren op [geboortedag 4] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [persoon 2] , te weten:
- het brengen/duwen van één of meerdere vingers tussen de schaamlippen van die [persoon 2] en
- het betasten en/of strelen van de clitoris van die [persoon 2] en
- de hand van die [persoon 2] op zijn, verdachtes, onderbroek te leggen;
4.
in de periode van 28 mei 2008 tot en met 27 mei 2012 te Amsterdam met [persoon 2] , geboren op [geboortedag 4] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het meermalen betasten en/of strelen van de vagina en
- meermalen de hand van die [persoon 2] op zijn, verdachtes, onderbroek te leggen;
5.
in de periode van 1 augustus 2008 tot en met 16 december 2010 te Amsterdam met [persoon 3] , geboren op [geboortedag 5] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het meermalen betasten en/of strelen van de borsten en buik en benen.
6.
in de periode van 17 december 2010 tot en met 16 december 2011 te Amsterdam ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [persoon 3] , geboren op [geboortedag 5] 1994, door:
- het meermalen betasten en/of strelen van de borsten en buik en benen en
- het strelen van de vagina.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest moet worden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering is geadviseerd.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die langer is dan de dagen die hij reeds in verzekering heeft gezeten. De raadsman heeft bepleit om daarnaast aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf op te leggen. Verdachte heeft een [getuige 3] strafblad en is vrijwillig in behandeling gegaan. Er is sprake van een laag recidiverisico. Een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou de behandeling van verdachte doorkruisen en zou ervoor zorgen dat hij zijn baan verliest, hetgeen een destabiliserend effect heeft. Bovendien zijn de huidige partner en baby van verdachte afhankelijk van zijn inkomen. Ten slotte dient er rekening te worden met een overschrijding van de redelijke termijn.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende meerdere jaren schuldig gemaakt aan het stelselmatig seksueel misbruiken van zijn drie (zeer) jonge stiefdochters. [persoon 1] was nog maar zeven jaar oud op het moment dat het misbruik begon. Ook [persoon 2] was nog heel jong. Bij [persoon 3] vond het misbruik plaats tijdens haar pubertijd. Het seksueel misbruik bestond bij [persoon 1] en [persoon 2] mede uit het seksueel binnendringen van hun lichamen. Hoewel verdachte beweert dat hij het beste met zijn stiefdochters voor heeft, staat zijn handelen daarmee in schril contrast. Verdachte is volledig voorbijgegaan aan de psychische schade die hij aan de slachtoffers heeft berokkend en heeft alleen oog gehad voor zijn eigen (seksuele) verlangens. Met zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen van de slachtoffers in hun stiefvader in zeer ernstige mate beschaamd en heeft hij gedurende een lange periode een zeer onveilige thuissituatie voor hen gecreëerd.
Daarnaast heeft verdachte door het seksueel misbruik een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden vaak levenslang psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Uit de verklaringen die de slachtoffers in deze zaak hebben afgelegd blijkt ook hoe zeer zij door het handelen van verdachte in hun ontwikkeling zijn beschadigd.
De zeer grote impact die het misbruik van verdachte op de slachtoffers heeft gehad en de nadelige gevolgen die zij daar nog altijd van ondervinden, is op zitting door en namens de slachtoffers op zeer indringende wijze naar voren gebracht. Zo heeft [persoon 1] beschreven dat zij zo jong was tijdens het misbruik dat zij niet begreep wat er gebeurde, maar dat dit besef pas later kwam en dat zij zich toen vies voelde en in een depressie terechtkwam. Hierdoor is zij blijven zitten op school en moest zij - als een van de beste leerlingen - van het vwo naar havo. Ook [persoon 2] is door het seksueel misbruik in een depressie geraakt. Als gevolg van deze depressie heeft zij jarenlange verschillende therapieën moeten volgen. [persoon 3] heeft beschreven dat het seksueel misbruik haar heeft beschadigd. Zij is het vertrouwen in mensen verloren en voelt zich nog steeds machteloos.
De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte, waarbij zij zich bewust is van de met zijn autisme samenhangende beperkingen, op de zitting geen volledige openheid van zaken heeft gegeven door te volharden in zijn ontkenning ten aanzien van zowel de aard als intensiteit van de bewezenverklaarde gedragingen.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 13 februari 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 10 november 2023 en 1 maart 2024, opgemaakt door [persoon 4] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat onduidelijk is gebleven wat er exact aan het delictgedrag ten grondslag heeft gelegen. Hierdoor is het moeilijk om specifieke risico- en beschermende factoren te kunnen vaststellen.
Verdachte is vrijwillig in behandeling gegaan bij de Waag. Hier is hij gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. Verdachte heeft binnen de behandeling gedragsverandering laten zien en het risico op recidive wordt door de behandelaar als verminderd ingeschat in vergelijking met de aanvang van de behandeling. De behandeling bevond zich in een afrondende fase, maar de strafrechtelijke vervolging heeft gezorgd voor een terugslag in het gemoed van verdachte waardoor is besloten om de behandeling voort te zetten. Door extra begeleiding van een psychiater gaat het nu beter met verdachte. Op dit moment is de behandeling vooral gericht op het vinden en behouden van stabiliteit van verdachte zijn huidige relatie. Verdachte ervaart veel frictie met zijn partner. Door alle psychosociale, financiële en huwelijksproblemen is het nog niet gelukt om het proces-verbaal samen met verdachte door te nemen om te kijken of, gelet op de discrepantie tussen het verhaal van verdachte en van zijn stiefdochters, de reeds afgeronde delictanalyse aanpassingen of verandering behoeft. Wanneer hier meer stabiliteit in is, zal het proces-verbaal nauwkeurig met hem worden doorgenomen. De behandelaar ziet voldoende aanknopingspunten voor voortzetting van het behandeltraject. Zij denkt dat verdachte dit ook in een vrijwillig kader voort zou zetten, maar vindt begeleiding en ondersteunding van de reclassering wenselijk ten aanzien van de andere leefgebieden.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een reclasseringstoezicht op te leggen en daarbij de volgende bijzondere voorwaarden te stellen: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan het vinden van huisvesting. Dit vanwege de ernst van het tenlastegelegde in combinatie met de huidige stressverhogende problematiek die er speelt.
7.3.3.
Straf
De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten de oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Het feit dat verdachte door de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarschijnlijk zijn baan zal verliezen en dat zijn partner en kind afhankelijk zijn van het daaruit gegeneerde inkomen is spijtig, maar volledig aan het handelen van hemzelf te wijten en geen dusdanig zwaarwegende omstandigheid dat die een andere afweging qua strafmodaliteit rechtvaardigt. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop ziet de rechtbank aanleiding de eis van de officier van justitie te matigen. Daarnaast vindt de rechtbank het ter voorkoming van recidive van belang dat er een fors voorwaardelijk strafdeel aan verdachte wordt opgelegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.
Ten aanzien van het beroep van verdachte op overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte is op 2 maart 2022 in verzekering gesteld, waarna hij een dag later is heengezonden. Vanaf de datum van inverzekeringstelling kon verdachte in alle redelijkheid verwachten dat er tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Voor een niet-gedetineerde verdachte geldt dat de strafzaak binnen twee jaar dient te zijn afgerond. Nu vonnis wordt gewezen op 29 maart 2024 stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is overschreden met ongeveer één maand. Gelet op de minimale overschrijding van de redelijke termijn volstaat de rechtbank in dit geval met deze constatering.

8.Vorderingen tot schadevergoeding

8.1.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 770,- aan materiële schade bestaande uit mogelijke toekomstige schade en € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.1.1.
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering nu die ziet op toekomstige kosten.
8.1.2.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade en de inhoud van het namens het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Hieruit blijkt dat bij de benadeelde partij de diagnoses posttraumatische stressstoornis is gesteld, hetgeen direct is te relateren aan het bewezenverklaarde en waarvoor zij behandeling heeft ondergaan en mogelijk in toekomst weer zal ondergaan.
De hoogte van de immateriële vordering is ter zitting betwist. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van ernstig seksueel misbruik (dat mede bestond uit het seksueel binnendringen) op zeer jonge leeftijd, terwijl verdachte als stiefvader onderdeel vormde van de gezinssituatie. Het misbruik vond plaats in de eigen woning waar de benadeelde partij zich veilig had moeten voelen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 15 februari 2012 tot aan de dag van voldoening. De immateriële vordering zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 1.799,51 aan materiële schade, bestaande uit een bedrag van € 1.029,51 aan vergoeding van het eigen risico (2020, 2021 en 2023) en overige niet vergoedde kosten en een bedrag van € 770,- aan mogelijke toekomstige schade, en € 15.000 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2.1.
Materiele schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die ziet op toekomstige kosten.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
8.2.2.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade en de inhoud van het door het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Hieruit blijkt dat bij de benadeelde partij jarenlang psychologische hulp heeft moeten ondergaan, hetgeen direct is te relateren aan het bewezenverklaarde en waarvoor zij mogelijk in de toekomst opnieuw moet worden behandeld.
De hoogte van de immateriële vordering is ter zitting betwist. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van ernstig seksueel misbruik (die mede bestond uit seksueel binnendringen) op zeer jonge leeftijd, terwijl verdachte als stiefvader onderdeel vormde van de gezinssituatie. Het misbruik vond plaats in de eigen woning waar de benadeelde partij zich veilig had moeten voelen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 27 mei 2012 tot aan de dag van voldoening. De immateriële vordering zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.3.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon 3]
De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 770,- aan materiële schade, bestaande uit mogelijke toekomstige schade, en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering met betrekking tot mogelijke toekomstige schade is verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.1.
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering nu die ziet op toekomstige kosten.
8.3.2.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade en de inhoud van het door het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Hieruit blijk dat bij de benadeelde partij de diagnoses posttraumatische stressstoornis en persisterende depressieve stoornis zijn gesteld, hetgeen direct is te relateren aan het bewezenverklaarde en waarvoor zij behandeling (o.a. EMDR-therapie) heeft ondergaan en in mogelijk in toekomst weer zal ondergaan.
De hoogte van de immateriële vordering is ter zitting betwist. Er is sprake van seksueel misbruik op jonge leeftijd, terwijl verdachte als stiefvader onderdeel vormde van de gezinssituatie. Het misbruik vond plaats in de eigen woning waar de benadeelde partij zich veilig had moeten voelen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) en zal dit toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 december 2011 tot aan de dag van voldoening. De immateriële vordering zal voor het overige deel niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.4.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan hen de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 244, 247, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 7 tenlastegelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2
de eendaadse samenloop van
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3 en 4
de eendaadse samenloop van
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
en
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 6
ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich na oproep meldt bij Reclassering Nederland te [adres 2] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan het vinden van huisvesting voor hemzelf, zijn partner en zoon.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vorderingen tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]toe tot een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 februari 2012) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 10.000,- (zegge tienduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade ( 15 februari 20212) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 2]toe tot een bedrag van € 1.029,51 (zegge duizend negenentwintig euro en eenenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 10.000,- (zegge tienduizend) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2012) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat € 11.029,51 (zegge elfduizend negenentwintig euro en eenenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 mei 2012) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 90 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]toe tot een bedrag van € 10.000,- (zegge tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 december 2011) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] aan de Staat € 10.000,- (zegge tienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 december 2011) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 75 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en B.C. Langendoen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2024.
[...]