ECLI:NL:RBAMS:2024:3238

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
13-321768-23 (A), 13-156972-23 (B), 13-227726-22 (tul) en 96-204648-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak ongewenst verklaarde vreemdeling en bewezenverklaring winkeldiefstal, medeplegen oplichting en diefstal geldbedragen door middel van valse sleutel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende delicten, waaronder winkeldiefstal en oplichting. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van ongewenst verklaarde vreemdeling, omdat niet kon worden bewezen dat er sprake was van een zwaar inreisverbod. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan winkeldiefstal van levensmiddelen bij Albert Heijn op 4 december 2023 en aan medeplegen van oplichting en diefstal van geldbedragen door middel van een valse sleutel in de zaak tegen een hoogbejaard slachtoffer, [persoon 2]. De verdachte heeft op 2 januari 2023, samen met anderen, [persoon 2] opgelicht door zich voor te doen als bankmedewerker en haar bankpas en pincode te ontfutselen. De rechtbank heeft de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en het delictpatroon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, omdat deze niet verenigbaar zijn met de oplegging van de ISD-maatregel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/321768-23 (A) en 13/156972-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummers vorderingen tul: 13/227726-22 en 96/204648-22
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2000,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Gunning, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzitting de deskundige mevrouw [persoon 1] , reclasseringswerker, gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er - samengevat en na wijziging op de terechtzitting van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde - van beschuldigd dat hij:
Zaak A
telkens op 4 december 2023 te Amsterdam:
1.
levensmiddelen heeft gestolen toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn;
2.
als vreemdeling in Nederland heeft verbleven, terwijl aan hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Zaak B
1.
op 2 januari 2023 te [plaats 2] samen met een of meer anderen [persoon 2] (geboortejaar 1934) heeft opgelicht;
Als dat niet bewezen kan worden, wordt verdachte verweten dat hij hieraan medeplichtig is geweest.
2.
op 2 januari 2023 te Amsterdam geldbedragen toebehorende aan [persoon 2] (geboortejaar 1934) heeft weggenomen door middel van een valse sleutel.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak A onder 1 tenlastegelegde winkeldiefstal kan worden bewezen. Verdachte was op het moment van aanhouding de betaalmogelijkheden bij de zelfscankassa’s reeds gepasseerd. Ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit dient verdachte te worden vrijgesproken. Er is sprake van een licht inreisverbod, terwijl voor een bewezenverklaring van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat sprake is van een zwaar inreisverbod.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak B onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de bankpas bij aangeefster [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) heeft opgehaald en dat hij met die bankpas de tenlastegelegde geldbedragen heeft gepind. Even daarvoor was [persoon 2] gebeld door een Nederlands sprekende man, niet zijnde verdachte, die haar vertelde dat er iets mis was met haar bankrekening en dat iemand haar bankpas zou komen ophalen en daarbij de verificatiecode [code] zou geven. Door deze verificatiecode tegen [persoon 2] te zeggen en haar bankpas op te halen heeft verdachte een belangrijke rol gehad bij het samen met anderen oplichten van die [persoon 2] .
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde feit, omdat geen sprake is van een voltooide winkeldiefstal. De levensmiddelen zaten niet in een tas maar in een winkelmandje en verdachte was de poortjes nog niet gepasseerd. Hiermee is sprake van een poging, maar dat is niet tenlastegelegd. Het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij honger had en geen geld bij zich had doet daaraan niet af. Ook van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde feit, omdat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en het opzet van verdachte niet gericht was op oplichting. Het enkel op basis van door anderen gegeven instructies noemen van een verificatiecode en het ophalen van de bankpas is onvoldoende voor een veroordeling van medeplegen. Ook van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat hij geen wetenschap had van het feit dat zijn opdrachtgevers van plan waren [persoon 2] op te lichten en hij zich ook niet bewust was van zijn bijdrage daaraan. Hiermee is niet voldaan aan het voor medeplichtigheid geldende vereiste van ‘dubbel opzet’. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde feit.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewezenverklaring winkeldiefstal (zaak A, feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastegelegde winkeldiefstal kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt. Uit zowel de aangifte als de verklaring van getuige [getuige] volgt dat de goederen in een boodschappentas zaten. In het dossier zit weliswaar een foto van een gevulde winkelmand, maar de rechtbank gaat gelet op de inhoud van het dossier ervan uit dat deze goederen bij het uitvoeren van de zelfscancontrole voor het berekenen van de waarde van de goederen, vanuit de boodschappentas in een winkelmand zijn geplaatst. Uit deze controle is gebleken dat verdachte niet alle goederen had gescand. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat hij honger had en geen geld bij zich had. Door met een boodschappentas met daarin niet afgerekende goederen de poortjes van de uitgang op korte afstand te benaderen en daarmee in ieder geval de betaalmogelijkheden van de zelfscankassa’s te passeren, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een voltooide winkeldiefstal.
4.3.2.
Vrijspraak ongewenst verklaarde vreemdeling (zaak A, feit 2)
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het in zaak A onder 2 tenlastegelegde feit niet kan worden bewezen. Aan verdachte is een licht inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Voor een bewezenverklaring van artikel 197 Sr is vereist dat tegen een in Nederland verblijvende vreemdeling een inreisverbod is uitgevaardigd “met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000”, oftewel dient sprake te zijn van een zwaar inreisverbod voor de duur van vijf jaren. Nu dit bestanddeel niet kan worden bewezen, dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3.3.
Bewezenverklaring medeplegen van oplichting (zaak B, feit 1 primair) en diefstal van geldbedragen door middel van een valse sleutel (zaak B, feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat de in zaak B onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen en overweegt hiertoe als volgt. Aangeefster [persoon 2] , destijds 88 jaar oud en wonende te [plaats 2] , heeft verklaard dat zij op 2 januari 2023 werd gebeld door een Nederlands sprekende man die zich voorstelde als [naam 1] . Hij vertelde haar dat er iets mis was met haar betaalrekening ( [rekeningnummer 1] ) en bijbehorende bankpas. Ook vertelde hij aan [persoon 2] dat hij dit kon oplossen door voor een nieuwe bankpas te zorgen. Hiervoor moest zij haar oude bankpas afgeven aan een man die deze bij haar zou komen ophalen en haar bij afgifte de code [code] zou geven. [persoon 2] schrok, omdat zij bang was dat haar geld in gevaar was. [persoon 2] heeft verklaard dat zij vervolgens de voordeurbel hoorde en dat zij een jonge man zag staan. Zij hoorde hem de code [code] zeggen waarop zij haar bankpas aan hem heeft gegeven. Uit de rekeningafschriften van [persoon 2] blijkt dat er kort na de afgifte van haar bankpas meerdere bedragen van haar rekening zijn afgeschreven die niet door haar zijn gedaan. Het gaat om de volgende geldbedragen:
  • min € 50,00 t.a.v. [naam 2] Utrecht;
  • min € 600,00 Geldmaat [locatie 1] Amsterdam;
  • min € 400,00 Geldmaat [locatie 2] Amsterdam
  • min € 50,00 Geldmaat [locatie 3] Amsterdam;
  • min € 6,00 Parkeren Amsterdam.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij degene is geweest die de bankpas bij [persoon 2] heeft opgehaald en daarbij de verificatiecode [code] heeft gezegd. Ook heeft hij bekend dat hij met deze bankpas voornoemde gelbedragen heeft gepind. Alleen de parkeerkosten zouden niet door hem maar door iemand anders zijn betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij in opdracht van anderen heeft gehandeld en niet wist wat de bedoeling was. Hij kreeg in een envelop instructies mee met wat hij moest doen. Hij moest bij het adres van [persoon 2] een bankpas ophalen en daarbij een verificatiecode zeggen. Aangezien verdachte heeft verklaard dat hij bij de bankpas een pincode heeft gekregen en hij met de bankpas relatief hoge bedragen heeft opgenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat aan [persoon 2] ook haar pincode is ontfutseld. Verdachte is met een taxi bij de woning van [persoon 2] afgezet en hij heeft de taxi op de terugweg betaald met gebruikmaking van de bankpas van [persoon 2] ( [naam 2] ). Vervolgens moest hij in aanwezigheid van een ander met de bankpas bij meerdere geldautomaten geldbedragen opnemen. In ruil hiervoor kreeg verdachte een vergoeding van vijftig euro.
Medeplegen
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking voldoende is komen vast te staan. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan het oplichten van [persoon 2] door op basis van door anderen gegeven instructies haar bankpas op te halen en daarbij een verificatiecode tegen haar zeggen. [persoon 2] was eerder gebeld door een Nederlands sprekende man, niet zijnde verdachte, die zich [naam 1] noemde en zich voordeed als bankmedeweker en haar liet doen geloven dat er iets mis was met haar bankrekening waardoor zij na contact met verdachte die haar de verificatiecode gaf, ertoe is bewogen haar bankpas af te geven. Vervolgens heeft verdachte met die bankpas en bijbehorende pincode geldbedragen opgenomen. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte in combinatie met het feit dat hem in ruil daarvoor een geldelijke vergoeding in het vooruitzicht is gesteld, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte samen met in ieder geval bovengenoemde Nederlands sprekende man het opzet heeft gehad op de oplichting van [persoon 2] alsmede op het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van medeplegen van oplichting van [persoon 2] en diefstal van aan haar toebehorende gelbedragen door middel van het onbevoegd gebruikmaken van de bankpas en bijbehorende pincode van die [persoon 2] .
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
1.
op 4 december 2023 te Amsterdam levensmiddelen, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
1. primair
op 2 januari 2023 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels [persoon 2] (geboortejaar 1934) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten het afgeven van haar bankpas en de geldbedragen die op de bankrekening van voornoemde [persoon 2] stonden, door
- zich voor te stellen als [naam 1] en
- zich voor te doen als medewerker van een bank en
- vervolgens die [persoon 2] te vertellen dat er iets mis is met de bankrekening en
- vervolgens de verificatiecode [code] te zeggen tegen die [persoon 2] en
- de betaalpas bij die [persoon 2] op te halen en overhandigd te krijgen van die [persoon 2] ;
2.
op 2 januari 2023 te Amsterdam geldbedragen van
- € 400,00 ( Geldmaat [locatie 2] ) en
- € 600,00 ( Geldmaat [locatie 1] ) en
- € 50,00 ( Geldmaat [locatie 3] ) en
- € 50,00 ( [naam 2] )
toebehorende aan [persoon 2] (geboortejaar 1934), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een bankpas (RABO [rekeningnummer 2] ) en van een bijbehorende pincode, toebehorende aan voornoemde [persoon 2] .

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een passende onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. De oplegging van de ISD-maatregel is niet noodzakelijk. Verdachte realiseert zich inmiddels dat een verblijf in Frankrijk vanwege het inreisverbod ook niet mogelijk is en dat hij terug dient te keren naar [geboorteland] . Mocht de rechtbank wel overgaan tot de oplegging van de ISD-maatregel, dan heeft de raadsman verzocht de duur daarvan te beperken tot één jaar.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich met zijn mededader(s) schuldig gemaakt aan oplichting en diefstal ten opzichte van een hoogbejaard slachtoffer. Door zich samen met zijn medeverdachte(n) voor te doen als bankmedewerker en het slachtoffer te doen laten geloven dat er iets mis was met haar bankrekening en betaalpas, hebben zij er op doortrapte wijze voor gezorgd dat het slachtoffer haar bankpas en bijbehorende pincode heeft afgegeven. Daarna heeft verdachte onbevoegd gebruik gemaakt van die bankpas door meerdere geldbedragen te pinnen. Verdachte heeft slechts oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en inbreuk gemaakt op zowel het eigendomsrecht als het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Dergelijke oplichtingspraktijken, waarbij ouderen in hun eigen huis op een brutale wijze worden opgelicht, komen veelvuldig voor en hebben een grote maatschappelijke impact, waardoor ouderen zich thuis niet meer veilig voelen en geen vertrouwen meer hebben in het (digitale) financiële verkeer. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Daarmee heeft verdachte opnieuw aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendom en heeft hij overlast veroorzaakt.
7.3.2.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 1 maart 2024, opgemaakt door mevrouw [persoon 1] . Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - in dat op basis van de justitiële documentatie van verdachte sprake is van een delictpatroon van vermogensdelicten. Verdachte voldoet aan de harde criteria om de ISD-maatregel op te kunnen leggen. Uit informatie van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) blijkt dat verdachte niet beschikt over een rechtmatige verblijfsstatus. Op 28 oktober 2021 is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Verdachte heeft eerder aangegeven na detentie bij zijn tante in Frankrijk te kunnen verblijven, maar door het inreisverbod is ook dit niet mogelijk. Verdachte dient Europa te verlaten en terug te keren naar zijn land van herkomst, te weten [geboorteland] . Hierdoor kan hij geen aanspraak maken op structurele hulpverlening en sociale voorzieningen, hetgeen bijdraagt aan delictgedrag. Verdachte kan geen legaal bestaan opbouwen in Nederland. Het ontbreekt hem derhalve aan een stabiele woonplek, een inkomen en een adequate dagbesteding. Daarnaast zijn er aanwijzingen van middelenproblematiek en vermoedens van psychopathologie, hetgeen risico verhogende factoren zijn. Zolang verdachte in Nederland verblijft, blijft zijn toekomst uitzichtloos en zal het recidiverisico hoog blijven. Aan een hulpverleningstraject en/of een drangtraject kan geen inhoud worden gegeven. Verdachte voldoet dan ook aan de zachte criteria. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal het recidiverisico onverminderd hoog blijven. Gebleken is dat het opleggen van een gevangenisstraf het risico op recidive op de langere en korte termijn eerder niet heeft kunnen voorkomen. Verdachte heeft na het uitzitten van zijn gevangenisstraf geen mogelijkheden voor het opbouwen van een stabiel bestaan in Nederland, omdat sprake is van een inreisverbod. Het valt te betwijfelen of hij vrijwillig Nederland zal verlaten, omdat hij hiertoe eerder geen concrete stappen heeft ondernomen en niet over de financiële middelen beschikt om zijn terugreis naar [geboorteland] te kunnen bekostigen. De reclassering adviseert bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, waarbij verdachte gelet op zijn onrechtmatige status zal worden geplaatst in de Penitentie Inrichting te [plaats 3] (de zogenaamde ISD-VRIS). De invulling van de ISD-maatregel zal gericht zijn op repatriëring en verdachte komt niet in aanmerking voor een extramurale fase. Wel kan er tijdens de intramurale fase zorg aan hem worden verleend.
Op de zitting van 15 maart 2024 heeft mevrouw [persoon 1] als deskundige het advies bevestigd en erkend dat de Dienst Terugkeer & Vertrek het wenselijk vindt dat de ISD-maatregel wordt opgelegd voor de duur van twee jaren, zodat er voldoende ruimte is verdachte te motiveren om terug te keren naar het land van herkomst en om die terugkeer op de juiste wijze en onder de juiste begeleiding te regelen.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit. Zij zal overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel en overweegt hiertoe als volgt.
7.3.3.
Motivering oplegging ISD-maatregel
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van 27 februari 2024 van verdachte dat hij gedurende vijf jaren voorafgaand aan 4 december 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel of taakstraf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ criteria
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Verdachte is de afgelopen jaren veelvuldig veroordeeld wegens vermogensdelicten waarvoor hij deels voorwaardelijke maar ook geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen heeft opgelegd gekregen. Vanwege het feit dat verdachte niet over een rechtmatige verblijfstatus beschikt en aan hem een inreisverbod is opgelegd, kan hij geen legaal bestaan opbouwen in Nederland en maakt hij geen aanspraak op structurele hulpverlening en sociale voorzieningen. Zolang deze situatie bestaat, blijft het recidiverisico onverminderd hoog. Verdachte dient terug te keren naar [geboorteland] . Ter terechtzitting heeft hij aangegeven dat dit besef inmiddels tot hem is doorgedrongen en dat hij ook terug wil keren. De rechtbank is van oordeel dat tot het moment waarop verdachte Nederland daadwerkelijk heeft verlaten de oplegging van de ISD-maatregel wenselijk en noodzakelijk is om zijn overlast veroorzakende delictgedrag te doorbreken en de maatschappij daartegen de beveiligen. Binnen de ISD-maategel kan ook aandacht worden besteed aan de verslavings- en (eventuele) psychische problematiek van verdachte, wat kan bijdragen aan een stabiele terugkeer naar zijn land van herkomst.
De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen reden om deze maatregel niet op te leggen en zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de terugkeer van verdachte naar zijn land van herkomst op de juiste wijze en onder de juiste begeleiding te laten plaatsvinden, is het van groot belang dat hiervoor voldoende tijd wordt genomen. Daarom zal de rechtbank de ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel. De ISD-maatregel kan, indien verdachte meewerkt aan zijn terugkeer, zoveel korter duren als nodig.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen, opgelegd in de zaken met parketnummers 13/227726-22 en 96/204648-22 afwijzen, omdat de tenuitvoerlegging van die straffen zich niet verdraagt met de oplegging van de ISD-maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 47, 57, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A onder 1
diefstal;
ten aanzien van zaak B onder 1 primair
medeplegen van oplichting;
ten aanzien van zaak B onder 2
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/227726-22 en 96/204648-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en D.M.S. Gribling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2024.
[...]