ECLI:NL:RBAMS:2024:3211

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/246
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nadeelcompensatie door de gemeente Amsterdam na sluiting van een café door omzetverlies

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om nadeelcompensatie beoordeeld. Eiser, die van 2014 tot 2016 een café exploiteerde in IJburg, moest zijn zaak sluiten door omzetverlies. Hij stelt dat dit verlies het gevolg was van oneerlijke concurrentie door sportverenigingen en het gedogen van deze concurrentie door het stadsdeel Oost. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiser niet onder de Algemene Verordening Nadeelcompensatie (AVN) valt. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de gemeente en dat de schade die eiser heeft geleden niet kan worden vergoed op basis van de AVN. Eiser had ook geen bewijs geleverd voor zijn beroep op het vertrouwensbeginsel, waardoor dit ook niet slaagt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Zoetermeer, eiser

(gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg),
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. K. Visser).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om nadeelcompensatie.
1.2.
Het college heeft eisers verzoek om nadeelcompensatie met het besluit van 5 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.5.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek om nadeelcompensatie kon afwijzen op grond van de Algemene Verordening Nadeelcompensatie (AVN). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond van de zaak
3.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser exploiteerde de eenmanszaak [naam] van 1 juni 2014 tot 1 september 2016. [naam] was gevestigd op [stadsdeel] aan de [adres] [huisnummer] .
3.2.
Eiser moest zijn café in 2016 sluiten door omzetverlies.
3.3.
Op 14 februari 2017 diende eiser een schadeclaim in bij de gemeente Amsterdam. Eiser stelde de gemeente aansprakelijk voor de financiële gevolgen van het sluiten van [naam] . De schadeclaim werd afgewezen bij brief van 13 april 2017 wegens het ontbreken van onrechtmatig handelen of nalaten van de zijde van de gemeente.
3.4.
Op 24 november 2020 diende eiser een verzoek om nadeelcompensatie in. Volgens eiser kwam het omzetverlies door het gedogen van stadsdeel Oost van de oneerlijke concurrentie van de sportverenigingen en de Flexbieb. Ook had het verstrekken van exploitatie- en Drank- en Horeca (DHW)-vergunningen aan drie sportverenigingen en subsidieverlening aan de Flexbieb voor [naam] oneerlijke concurrentie als gevolg omdat het niet gehandhaafd werd. Eiser stelt dat hij daarom [naam] heeft moeten sluiten en verzoekt het college de schade die hij heeft geleden via nadeelcompensatie te vergoeden. Verder stelt eiser dat hij schade heeft geleden als gevolg van een BKR-melding van de Gemeentelijke Kredietbank. Om de schade als gevolg van de sluiting van [naam] te kunnen betalen wilde eiser namelijk een hypotheek nemen op zijn pand in Portugal. Door de BKR-melding was het niet mogelijk om een hypotheek te vestigen en heeft hij zijn pand in Portugal moeten verkopen om met de opbrengst de schade van de sluiting van het café te kunnen betalen. De schade die hij als gevolg van de verkoop van het pand in Portugal heeft geleden wil hij ook graag vergoed zien door het college als nadeelcompensatie.
3.5.
Bij besluit van 5 juli 2022 heeft het college het verzoek afgewezen en verwezen naar het advies van 18 mei 2022 van de Stedelijke Adviescommissie Algemene Nadeelcompensatie [1] . De Stedelijke Adviescommissie concludeert op basis van zes punten dat er geen grond is om nadeelcompensatie toe te kennen. De Stedelijke Adviescommissie zegt onder andere dat dat er geen sprake is van een schadeoorzaak waarvoor nadeelcompensatie kan worden verstrekt op grond van de AVN en dat de gevolgen van de BKR-melding buiten de reikwijdte van de AVN vallen. Met het bestreden besluit van
29 november 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie gebleven.
Valt de vordering van eiser binnen de reikwijdte van de AVN?
4.1
Op grond van artikel 1, onder b, van de AVN wordt verstaan onder schade: weloverwogen schade, veroorzaakt door bepaalde overheidsbesluiten of -handelingen, waar een afweging van belangen aan is voorafgegaan, waaronder valt geleden verlies, winst- of inkomensderving, of het derven van huurinkomsten dan wel een lagere opbrengst bij verkoop van een onroerende zaak of een bedrijf. Uit artikel 2, eerste lid, van de AVN volgt dat het bestuursorgaan op aanvraag van degene die schade heeft geleden ten gevolge van de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid of taak een vergoeding toekent, voor zover de benadeelde daardoor in het bijzonder en in abnormale mate wordt getroffen.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat uit de AVN blijkt dat het moet gaan om de rechtmatige uitoefening van zijn publiekrechtelijke bevoegdheid. Het gaat dus niet om onrechtmatige besluiten of onrechtmatig handelen van het bestuursorgaan. Verder moet het gaan om overheidsbesluiten of -handelingen waar een afweging van belangen aan vooraf is gegaan. Niet iedere feitelijke handeling van een bestuursorgaan valt dus onder de reikwijdte van de AVN.
4.3.
Eiser stelt dat het omzetverlies van [naam] twee oorzaken had:
1. het gedogen van stadsdeel Oost van oneerlijke concurrentie van sportverenigingen [2] en de Flexbieb; en
2. het verstrekken van DHW-vergunningen aan de drie sportverenigingen en subsidieverlening aan de Flexbieb.
Het gedogen
4.4.
De rechtbank overweegt dat als er een gedoogbeslissing zou zijn genomen of een expliciet weloverwogen gedoogbeleid zou zijn gevoerd de schade mogelijk onder de reikwijdte van de AVN zou kunnen vallen. Zoals het college echter terecht in het bestreden besluit constateert is ook de rechtbank niet gebleken van gedoogbeslissingen of een expliciet weloverwogen gedoogbeleid. Er zitten in het dossier geen gedoogbeslissingen/besluiten en de rechtbank ziet in het dossier ook geen aanwijzingen dat er dergelijke besluiten zijn genomen. Het enkele feit dat er volgens eiser overtredingen zijn begaan maakt nog niet dat er gedoogbeslissingen zijn genomen. Zoals het college verder terecht in het bestreden besluit opmerkt heeft de afdeling Handhaving niet kunnen vaststellen dat er illegale praktijken waren in de sportkantines en de Flexbieb. Eiser heeft weliswaar geklaagd en stelt handhavingsverzoeken te hebben gedaan, maar ook dat is onvoldoende om een expliciet weloverwogen gedoogbeleid aan te nemen. Eiser heeft ook geen formeel handhavingsverzoek ingediend en eiser heeft de daarvoor bestemde procedures niet gevolgd. Maar ook als hij dat wel zou hebben gedaan staat ook nog niet vast dat daaruit zou blijken dat er een expliciet weloverwogen gedoogbeleid werd gevoerd. Tot slot volgt de rechtbank eisers stelling dat er sprake is van een impliciet gedoogbeleid en dat dit ook onder de reikwijdte van AVN zou vallen niet. Volgens de AVN moet het gaan om handelingen waar een afweging van belangen aan vooraf is gegaan, een impliciet gedoogbeleid valt hier niet onder.
4.5.
Voor zover eiser het stadsdeel Oost onrechtmatig handelen of nalaten verwijt, omdat het stadsdeel Oost ten onrechte heeft nagelaten toezicht te houden op het naleven van de voorwaarden verbonden aan de vergunningen en heeft nagelaten handhavend op te treden, is de rechtbank van oordeel dat dit ook geen schadeoorzaak is waarvoor nadeelcompensatie kan worden verstrekt op grond van de AVN. Dit geldt ook voor de standpunten van eiser dat zijn handhavingsverzoeken ten onrechte niet formeel zijn opgepakt, er niet is gereageerd op zijn handhavingsverzoeken en het feit dat er in zijn algemeenheid niet is gehandhaafd op de horeca van de sportkantines. Deze standpunten van eiser zien op het onrechtmatig handelen of nalaten van het bestuursorgaan. De AVN is alleen van toepassing indien de schade wordt veroorzaakt in de rechtmatige uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak.
Het verstrekken van vergunningen en subsidie
4.6.
Eiser voert verder aan dat de DHW-vergunningen aan de sportverenigingen en de subsidie aan de Flexbieb niet hadden mogen worden verleend, omdat het duidelijk had moeten zijn dat de diverse partijen zich op dat moment al niet hielden aan de voorwaarden van dergelijke vergunningen. Verder had er volgens eiser gehandhaafd moeten worden op het naleven van de vergunningen.
4.7.
De rechtbank overweegt dat, zoals hierboven ook onder 4.1 en 4.2. is overwogen, de AVN niet van toepassing is op onrechtmatige besluiten. Een eventuele onrechtmatige vergunningverlening of subsidieverlening valt dus niet binnen de reikwijdte van de AVN. Voor wat betreft het handhaven verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor onder 4.4. heeft overwogen. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over het ontbreken van handhaving en over gedogen valt ook niet onder de AVN.
4.8.
Tot slot begrijpt de rechtbank de wens van eiser om zijn geleden schade in een bestuursrechtelijke procedure te vorderen, maar de AVN geeft deze ruimte helaas niet. Naar het oordeel van de rechtbank komt eiser niet in aanmerking voor nadeelcompensatie, omdat de vordering niet onder de reikwijdte van de AVN valt. Dit is al voldoende reden om het verzoek van eiser af te wijzen. Voor wat betreft de BKR-melding merkt de rechtbank verder nog op dat de Gemeentelijke Kredietbank als bestuursorgaan niet onder de AVN valt en er ook geen sprake is van de uitoefening van een publiekrechtelijke taak of bevoegdheid door de Gemeentelijke Kredietbank. Dit deel van de vordering valt om deze redenen ook niet onder de reikwijdte van de AVN. Omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat de gehele vordering niet onder reikwijdte van de AVN valt ziet de rechtbank ook geen aanleiding om de overige weigeringsgronden van het college en de daartegen ingediende beroepsgronden te bespreken.
Wordt er gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel?
5.1.
Eiser stelt dat bij de afwijzing van zijn schadeclaim op 13 april 2017 door het college een toezegging aan eiser is gedaan. Toegezegd zou zijn dat eiser aanspraak zou maken op nadeelcompensatie. Eiser is namelijk niet zelf op het idee gekomen om een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen. Hij kwam op dit idee nadat een medewerker van het college hem hierop heeft gewezen. Het college heeft met het bestreden besluit een besluit genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel volgens eiser.
5.2.
Eiser heeft in het kader van het vertrouwensbeginsel geen stukken laten zien waaruit blijkt dat er aan het college toe te rekenen toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij aanspraak zou maken op nadeelcompensatie. Alleen al hierom slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hierna: de Stedelijke Adviescommissie.
2.Voetbalclub [sportverenigingen] , [sportverenigingen] .