ECLI:NL:RBAMS:2024:3209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
13-230533-23 (A), 13-281864-23 (B), 13-207634-23 (C), 13-002493-22 (tul) en 13-177551-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal, vernieling, bedreiging en bezit van een mes met oplegging van ISD-maatregel

Op 8 april 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal, vernieling, bedreiging en het bezit van een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 september 2023 in Amsterdam eet- en drinkwaren heeft gestolen die toebehoorden aan een bioscoop (zaak A), op 26 oktober 2023 opzettelijk een ruit heeft vernield die toebehoorde aan een woningcorporatie (zaak B), en op 19 augustus 2023 een benadeelde partij heeft bedreigd met de dood en een mes heeft gedragen (zaak C). De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich tegen een ogenblikkelijke aanranding heeft verdedigd. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle tenlastegelegde feiten en heeft een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, zonder tussentijdse toetsing. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 500,- heeft vastgesteld voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/230533-23 (A), 13/281864-23 (B) en 13/207634-23 (C)
Parketnummers vorderingen tul: 13/002493-22 en 13/177551-20
Datum uitspraak: 8 april 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 december 2023 en 25 maart 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzittingen de deskundige mevrouw [naam 2 reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker, via een videoverbinding gehoord.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er - kort gezegd - van beschuldigd dat hij:
Zaak A
op 11 september 2023 te Amsterdam eet- en/of drinkwaren heeft gestolen die toebehoorden aan [bioscoop] ;
Zaak B
op 26 oktober 2023 te Amsterdam een ruit/raam heeft vernield die toebehoorde aan [naam 1] en/of [woningcorporatie] ;
Zaak C
telkens op 19 augustus 2023 te Amsterdam:
1.
[benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
2.
een mes, zijnde een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, heeft gedragen.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlasteleggingen taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen (bewijs)verweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de in zaak A, zaak B en C tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier en de ter terechtzitting afgelegde (bekennende) verklaringen van verdachte. Gelet op het standpunt van de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Zaak A
op 11 september 2023 te Amsterdam eet- en drinkwaren, die toebehoorden aan [bioscoop] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak B
op 26 oktober 2023 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, die toebehoorde aan [woningcorporatie] , heeft vernield;
Zaak C
1.
op 19 augustus 2023 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [benadeelde partij] dreigend een mes voor te houden en stekende bewegingen richting die [benadeelde partij] te maken en de woorden toe te voegen "Ik ga je steken" en "Dit is de laatste dag dat je je adem uitblaast. Ik maak je dood, ik ga je steken";
2.
op 19 augustus 2023 te Amsterdam een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen, heeft gedragen;

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van de in zaak C onder 1 tenlastegelegde bedreiging moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer. Verdachte heeft het mes gepakt, omdat [benadeelde partij] (dreigend) op hem af kwam lopen en hij wilde voorkomen dat hij werd aangevallen. De neef van [benadeelde partij] , [getuige 1] , was er niet vanaf het begin bij waardoor hij dit niet heeft kunnen waarnemen. Ook de beveiliger, [getuige 2] , kwam er pas later bij. Bovendien heeft [getuige 2] verklaard dat hij twee mannen zag duwen en trekken. Het is dus niet zo dat alleen verdachte zich onbetamelijk heeft gedragen. Nu het alternatieve scenario dat [benadeelde partij] (dreigend) op verdachte is afgerend niet kan worden uitgesloten, dient verdachte vanwege een geslaagd beroep op noodweer te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.2.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer niet moet worden gehonoreerd, omdat de gestelde noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging (in dit geval het trekken van een mes) is gericht tegen een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of een andermans lichaam, eerbarheid of goed. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo een aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat [benadeelde partij] dreigend op hem af is komen lopen en dat hij zich tegen een dreigende aanval van [benadeelde partij] heeft moeten verdedigen, niet aannemelijk geworden. Het dossier biedt geen steun voor deze geschetste gang van zaken. Ook niet voor de stelling dat getuigen pas later zicht krijgen op de situatie, zij verklaren namelijk allebei over de situatie voorafgaande aan het moment dat zij de verdachte een mes hebben zien trekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de aan hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Er zijn overigens ook geen andere feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders
8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een kliniek, op te leggen. Verdachte is aangemeld bij [kliniek 1] en daar ook geaccepteerd. Hij is gemotiveerd om aan zijn problemen te werken. Met de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat de mogelijkheid van een concreet alternatief nog niet is uitgeput. Als de rechtbank wel tot oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel komt, heeft de raadsvrouw verzocht dat er een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van eet- en drinkwaren en vernieling van een ruit. Hiermee heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander en heeft hij schade en overlast voor de benadeelden veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door het slachtoffer te bedreigen met de dood en die woorden kracht bij te zetten door met een mes stekende bewegingen in zijn richting te maken. Bedreiging is een ernstig feit dat bij de slachtoffers en de maatschappij gevoelens van onveiligheid en onrust veroorzaakt. De onderhavige bedreiging is des te ernstiger nu daarbij gebruik is gemaakt van een wapen en de bedreiging plaatsvond op klaarlichte dag in een winkelcentrum. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
8.3.2.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 21 december 2023 en 19 maart 2024, opgemaakt door [naam 2 reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat er op basis van de justitiële documentatie van verdachte sprake is van een delictpatroon van vermogensdelicten. Het delictgedrag van verdachte houdt verband met zijn instabiele leefsituatie. Vanwege zijn verblijfsstatus dient verdachte zelfvoorzienend te zijn, maar dit is niet haalbaar door de aanwezige verslavings- en psychosociale problemen. Het ontbreekt verdachte al langere tijd aan huisvesting, dagbesteding en inkomen. Door zijn verblijfsstatus kan hij geen aanspraak maken op sociale voorzieningen zoals een uitkering en, doet hij dit wel, dan riskeert hij zijn verblijfsrecht te verliezen. Verdachte heeft vele malen beterschap beloofd, maar valt buiten detentie en na een moeizaam verlopen klinische opname bij [instelling] terug in verslavings- en delictgedrag. Hoewel verdachte een andere mening heeft over het verloop van de klinische opname aldaar en zijn inzet daarna, beschrijven [instelling] en de reclassering een moeizaam verloop. Verdachte voldoet zowel aan de harde- als zachte criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel. Meerdere ambulante- en klinische trajecten, in vrijwillig en verplichtend kader, hebben niet geleid tot gedragsverandering en voorkomen van recidive. De mogelijkheden voor gedragsverandering zijn beperkt en de hardnekkige problematiek van verdachte en het hoge risico op zowel recidive als op onttrekking, vraagt om een langdurig en stevig kader, waarbij snel kan worden ingegrepen als verdachte zich niet aan voorwaarden houdt. De voorkeur van de reclassering gaat dan ook uit naar het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 18 oktober 2023 aan de reclassering verzocht naast ISD ook andere mogelijkheden te onderzoeken voor een (klinische) behandeling van de verslavingsproblematiek van verdachte. Een tweede optie zou zijn om verdachte in het kader van een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden te plaatsen in een kliniek. Verdachte is op 20 december 2023 aangemeld bij [kliniek 2] in [plaats 1] . Een FVK kent een hoger beveiligingsniveau en een intensiever behandelklimaat dan een FPA, waar verdachte eerder is opgenomen. Op 3 januari 2024 is verdachte door [kliniek 2] geaccepteerd. Op 16 februari 2024 is verdachte na meerdere incidenten in de [detentieplaats 2] overgeplaatst naar [detentieplaats 1] . Uit informatie van de casemanager van [detentieplaats 2] volgt dat het onder meer ging om spugen in de richting van het personeel, verbale/fysieke agressie naar het personeel en het bezit van een steekwapen in zijn cel. Ook scoorde verdachte bij een urinecontrole op 21 januari 2024 positief op THC (softdrugs). De casemanager beschreef verder dat verdachte vervelend gedrag vertoonde, over alles in discussie ging en erg overtuigd was van zijn eigen gelijk. Nadat [kliniek 2] door de reclassering over de incidenten is geïnformeerd, hebben zij laten weten dat zij van mening zijn dat - omdat zij vanuit een groepsbehandeling werken - een FPK om die reden passender lijkt. Vervolgens is verdachte op 14 maart 2024 aangemeld bij FPK [kliniek 1] in [plaats 2] . Ten tijde van het uitbrengen van het advies van 19 maart 2024 heeft de reclassering nog geen reactie ontvangen op de aanmelding.
Volgens de reclassering zijn de incidenten in de [detentieplaats 2] een aanvulling op de al langer bestaande argumenten voor een voorkeur voor de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Binnen een voorwaardelijke veroordeling bestaat - gelet op het verloop van eerdere toezichten – de zeer aanwezige kans dat het traject stagneert, dat verdachte de vervangende hechtenis uitzit en daarna zonder behandeling en een ongewijzigd recidiverisico terugkeert in de maatschappij.
Op de zitting van 25 maart 2024 heeft de rechtbank mevrouw [naam 2 reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord en heeft zij de stand van zaken omtrent de aanmelding bij [kliniek 1] toegelicht. Verdachte is daar geaccepteerd, maar er is op dit moment geen plek beschikbaar en onduidelijk is wanneer dit wel het geval is. [kliniek 1] is een forensische kliniek en daarom zal de behandeling meer (dan bij [kliniek 2] ) gericht zijn op de overige psychiatrische problematiek van verdachte en minder op zijn verslavingsproblematiek. Mocht de rechtbank besluiten verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden in [kliniek 1] te plaatsen, dan dienen deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard en dient er een overbruggingsplek te worden geregeld. De reclassering acht de haalbaarheid van een voorwaardelijk kader echter laag en de voorkeur gaat - mede gelet op de incidenten in de [detentieplaats 2] , alsook een recent incident in [detentieplaats 1] - uit naar het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Binnen de ISD-maatregel kan worden toegewerkt naar een behandeling bij [kliniek 1] of een andere kliniek. Mocht het verblijfsrecht van verdachte (mede) door oplegging van de ISD-maatregel komen te vervallen, dan zal de maatregel mede gericht zijn op repatriëring naar zijn land van herkomst.
De rechtbank acht zich op basis van de reclasseringsadviezen voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit. Zij zal overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel en overweegt hiertoe als volgt.
8.3.3.
Motivering oplegging ISD-maatregel
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Daarnaast blijkt uit het strafblad van 15 maart 2024 van verdachte dat hij gedurende vijf jaren voorafgaand aan 26 oktober 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel of taakstraf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Verdachte is de afgelopen jaren veelvuldig veroordeeld voor met name vermogensdelicten, waarvoor hij deels voorwaardelijke maar ook geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd heeft gekregen. Zowel deze straffen, als een eerdere klinische opname in een FPA, hebben niet tot gedragsverandering en het voorkomen van recidive geleid. Ook nadat de voorlopige hechtenis van verdachte op 18 oktober 2023 door het gerechtshof Amsterdam was geschorst, is hij enkele dagen later wederom teruggevallen in delictgedrag. Uit de adviezen van de reclassering en toelichting van de deskundige op de zitting volgt dat bij verdachte sprake is van hardnekkige problematiek, zowel op het gebied van verslaving als psychische problematiek en dat hij gebaat is bij langdurige behandeling. Gelet op de langdurige delictgeschiedenis, de beperkt gebleken mogelijkheden voor gedragsverandering en zowel het hoge risico op recidive als op onttrekking, dient deze behandeling volgens de reclassering plaats te vinden binnen het stevige kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Het is de rechtbank op de zitting duidelijk geworden dat verdachte zijn problemen blijft bagatelliseren tot een verslavingsprobleem, terwijl daarnaast sprake is van psychische- en/of sociale problematiek en hij ook daarvoor behandeling nodig heeft. Daarbij is het de rechtbank ter zitting opgevallen dat verdachte weinig tot geen zelfinzicht heeft en zijn problemen vooral externalisseert. Ook ten aanzien van de recente incidenten in de [detentieplaats 2] geldt dat verdachte deze niet zozeer ontkent, maar bij elk incident een andere uitleg geeft, waardoor de incidenten steeds niet aan zijn schuld te wijten zouden zijn. Het beeld uit de rapportages over verdachte, dat hij vaak in discussie gaat en erg overtuigd is van zijn eigen gelijk, wordt daarmee bevestigd. Gelet op de hardnekkige problematiek, het ontbreken van probleemzicht en intrinsieke motivatie, het hoge recidiverisico en het feit dat een eerder reclasseringstoezicht is mislukt, heeft de rechtbank geen vertrouwen (meer) in de haalbaarheid van nog een ambulant voorwaardelijk kader, waarbij het risico opnieuw bestaat dat verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij. Alternatieve haalbare mogelijkheden zijn uitgeput. Het opleggen van de ISD-maatregel is wenselijk en noodzakelijk om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij daartegen te beveiligen. Binnen de ISD-maatregel kan verdachte, zolang hij over een rechtmatig verblijfsrecht beschikt, gedurende langere tijd intensief worden behandeld en begeleid en kan hij worden aangestuurd om de nodige stappen te zetten die zorgen voor een veilige en zo stabiel mogelijke terugkeer in de maatschappij.
De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen reden om deze maatregel niet op te leggen en zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel.
Geen tussentijdse toetsing
De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor het bepalen van een tussentijdse toets, mede gelet op de aard van de problematiek van verdachte en de te verwachten duur van de behandeling. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de raadsvrouw af.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 600,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en vraagt oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
Gelet op de aard en ernst van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde, te weten een bedreiging met de dood op klaarlichte dag in een winkelcentrum, waarbij met een mes stekende bewegingen zijn gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat hierdoor - zonder nadere onderbouwing van het geestelijk letsel - vast staat dat aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de aard en ernst van de normschending, de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2023.
De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

10.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen, opgelegd in de zaken met parketnummers 13/002493-22 en 13/177551-20 afwijzen, omdat de tenuitvoerlegging van die straffen zich niet verdraagt met de oplegging van de ISD-maatregel.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 285, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
diefstal;
ten aanzien van zaak B
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van zaak C onder 1
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van zaak C onder 2
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst afhet verzoek tot tussentijdse toetsing.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot een bedrag van € 500,- (zegge vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 augustus 2023) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 500,- (zegge vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 augustus 2023) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst afde vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/002493-22 en 13/177551-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2024.
[...]