ECLI:NL:RBAMS:2024:3192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
13-303461-23, 13-011 793-23 (tul) en 13-330395-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van politieambtenaren en oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van twee ambtenaren, te weten een politieambtenaar en een buitengewoon opsporingsambtenaar, op 15 november 2023 te Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol, tijdens een incident met een fietser, zich agressief heeft gedragen en daarbij de betrokken ambtenaren heeft mishandeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, gevolgd en heeft de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaren. Dit besluit is genomen op basis van de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en het advies van de reclassering, die heeft aangegeven dat er een hoog risico op recidive bestaat. De rechtbank heeft ook vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de immateriële schadevergoeding voor de politieambtenaar is vastgesteld op €350,- en voor de buitengewoon opsporingsambtenaar op €500,-. De rechtbank heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen afgewezen, omdat deze niet verenigbaar zijn met de oplegging van de ISD-maatregel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/303461-23, 13/011793-23 (tul) en 13/330395-22 (tul)
Datum uitspraak: 23 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.D. Braber, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.F. Menick, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzitting de deskundige [naam reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker, gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich, telkens op 15 november 2023 te Amsterdam, heeft schuldig gemaakt aan:
1.
mishandeling van een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 1] ;

2.

mishandeling van een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.

3. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, kan worden bewezen dat hij politieambtenaar [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) en buitengewoon opsporingsambtenaar [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) heeft mishandeld gedurende de uitoefening van hun functie. Verdachte heeft verklaard dat het weliswaar niet zijn bedoeling was, maar naar het oordeel van de rechtbank is er op zijn minst genomen sprake van voorwaardelijk opzet. Door het met kracht wild om zich heen trappen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zou raken en hen pijn en/of letsel zou toebrengen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 15 november 2023 te Amsterdam een ambtenaar, [benadeelde partij 1] (werkzaam als aspirant bij de [team 2] ), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] een knietje tegen de ribben en knie te geven;
2.
op 15 november 2023 te Amsterdam een ambtenaar, [benadeelde partij 2] (werkzaam als BOA, [team 1] ), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] tegen het hoofd en de hand te trappen.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
6.3.1.
Ernst van de feiten
Na een incident met een fietser waarbij meerdere omstanders verdachte in bedwang hebben moeten houden vanwege agressief gedrag, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van politieambtenaar [benadeelde partij 1] . Verdachte was toen onder invloed van alcohol. Het verzet van verdachte is met zijn aanhouding niet gestopt. Ook bij zijn aankomst in het cellencomplex bleef hij zich verzetten en waren er meerdere arrestantenbeveiligers nodig om hem naar zijn cel te verplaatsen. Verdachte heeft daarbij arrestantenbeveiliger [benadeelde partij 2] hard tegen zijn hoofd getrapt. Daarbij is ook zijn hand geraakt. Door het handelen van verdachte heeft hij zowel het gezag van de politie in zijn algemeen als het gezag van deze specifieke ambtenaren aangetast en hun belemmerd in de uitoefening van hun taak. Dit incident heeft voor de betrokken ambtenaren persoonlijk de nodige impact gehad. Uit de schriftelijke onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [benadeelde partij 2] en de ter terechtzitting namens hem voorgedragen slachtofferverklaring blijkt dat hij ongeveer drie maanden na het incident nog niet volledig is hersteld. Hij heeft door het incident een hersenschudding en een gekneusde hand opgelopen. Op dit moment heeft hij nog steeds last van aanhoudende hoofdpijn en kan hij zowel qua uren als type werkzaamheden niet het werk uitvoeren dat hij hiervoor deed.
6.3.2.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 6 februari 2024, opgemaakt door [naam reclasseringsmedewerker] . Dit rapport houdt - zakelijk weergegeven - in dat bij verdachte sprake is van een delict patroon inzake geweldsdelicten jegens beroepsbeoefenaars politie. Verdachte heeft een geschiedenis van excessief middelengebruik van zowel alcohol als harddrugs. Onder invloed leidt dit tot agressief gedrag. Verdachte is sinds maart 2023 gestopt met het polygebruik van drugs en heeft zijn alcoholgebruik geminderd. Desalniettemin is het gebruik van alcohol nog steeds fors en zorgelijk en heeft dit ook niet geleid tot een substantiële afname van justitiecontacten. Uit een psychodynamisch onderzoek in 2021 blijkt dat bij verdachte sprake is van een disharmonisch profiel qua IQ. Een nieuw onderzoek hiernaar is nodig. Ook dient het vermoeden van PTSS verder te worden onderzocht. Verdachte is al sinds 2011 binnen de verslavingszorg en heeft in het verleden meerdere detox opnames doorlopen. Deze verliepen met wisselend succes; een detox bij Jellinek in de periode 2019-2020 werd voortijdig afgebroken vanwege een agressie incident en twee daaropvolgende detox opnames werden wel positief afgerond, maar vervolgens kon verdachte de afspraken bij de ambulant behandelaar lastig nakomen. Binnen de huidige nog lopende toezichten werd verdachte aangemeld voor een klinische opname bij de Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) [naam kliniek] . Verdachte moest echter dezelfde dag de kliniek verlaten vanwege een agressie incident. Ondanks deze interventies werd tot nu toe geen gecontroleerd gebruik of structurele gedragsverandering gerealiseerd. Volgens de reclassering blijft daarmee de kans op recidive onverminderd hoog. Ook bestaat er gevaar voor verdachte zelf; als hij terugvalt in excessief drankgebruik kan niet worden uitgesloten dat hij zich op enig moment dood zou drinken.
Verdachte is voornemens om zijn leven een andere wending te geven. Vanuit detentie heeft hij een plan voor zichzelf opgesteld. Zo heeft hij zich onder andere georiënteerd op (vrijwilligers) werk, wil hij zich aanmelden bij [stichting] voor begeleid wonen en heeft hij een regeling voor zijn schulden bij het CJIB getroffen. Na detentie wil hij bijeenkomsten van de AA bijwonen en starten met een ambulante verslavingsbehandeling. De reclassering twijfelt niet aan verdachte zijn oprechte motivatie voor het door hem opgestelde plan, maar wel aan de haalbaarheid daarvan. Het uitvoeren van diagnostiek acht de reclassering geïndiceerd om te komen tot passende zorg, ook als dat een klinische behandeling inhoudt. Dit om eventuele onderliggende en nog niet gediagnosticeerde psychische problematiek in beeld te krijgen, zodat passende interventies kunnen worden bepaald. Indien dit niet gebeurd is het afbreukrisico hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering dan ook een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Een ISD-maatregel biedt de meeste waarborg voor het succesvol uitvoeren van diagnostiek en op basis daarvan toeleiding naar passende zorg. Ook biedt de ISD-maatregel meer waarborg in het geval van niet nakomen van bijzondere voorwaarden. Gelet op de hoge kans op recidive in combinatie met de hoge kans op letsel - voor anderen en verdachte zelf - acht de reclassering een ISD-maatregel geïndiceerd.
Op de zitting van 9 februari 2024 heeft [naam reclasseringsmedewerker] als deskundige het advies bevestigd en benadrukt dat het einddoel (en de daarvoor te nemen stappen) van verdachte en de reclassering weliswaar hetzelfde is, namelijk abstinentie van middelen dan wel gecontroleerd gebruik en een “normaal” leven zonder het plegen van strafbare feiten, maar dat de gewenste route daarnaartoe anders is. De reclassering is van mening dat de eerste noodzakelijke stap het uitvoeren van diagnostiek is, om te kijken welke factoren van invloed zijn op het gedrag van verdachte en welke interventies passend zijn. Mogelijk is een klinische opname nodig. Gelet op de hoge kans op zowel recidive als letselschade dient dit plaats te vinden binnen de met waarborgen omklede setting van de ISD-maatregel.
De rechtbank acht zich op basis van het reclasseringsadvies voldoende voorgelicht om te komen tot een passende afdoeningsmodaliteit. Zij zal overgaan tot oplegging van de ISD-maatregel en overweegt hiertoe als volgt.
6.3.3.
Motivering oplegging ISD-maatregel
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel staan in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Vereist is dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Omdat de rechtbank in dit vonnis tot een bewezenverklaring is gekomen van tweemaal mishandeling (van ambtenaren), is aan deze voorwaarde voldaan. Ook moet verdachte gedurende vijf jaren voorafgaand aan 15 november 2023 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf/maatregel of taakstraf, terwijl de in dit vonnis bewezenverklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen/maatregelen. Uit het strafblad van verdachte van 22 januari 2024 volgt dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Blijkens het strafblad is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Verdachte is de afgelopen jaren veelvuldig veroordeeld voor met name geweldsdelicten al dan niet gepleegd tegen ambtenaren. Hij heeft hiervoor verschillende type straffen opgelegd gekregen, waaronder geheel voorwaardelijke gevangenisstraffen (met bijzondere voorwaarden) als ook onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van enkele dagen tot meerdere weken. Binnen de twee lopende toezichten is een als bijzondere voorwaarde opgelegde klinische behandeling niet van de grond gekomen doordat verdachte op de eerste dag uit de kliniek is vertrokken dan wel moest vertrekken en ook eerdere detox opnames hebben niet geleid tot een bestendige abstinentie/gecontroleerd gebruik van middelen en structurele gedragsverandering en daarmee het terugdringen van recidive. Uit het advies van de reclassering en de toelichting van de deskundige op de zitting volgt dat diagnostiek noodzakelijk is om de onderliggende oorzaak van verdachte zijn middelenproblematiek te onderzoeken en passende interventies in te kunnen zetten om een terugval in het gebruik van middelen en daarmee het hoge risico op zowel recidive als letselschade, voor anderen en verdachte zelf, te kunnen ondervangen. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat bij verdachte sprake is van langdurige en ernstige middelenproblematiek. Daarbij is het de rechtbank op de zitting opgevallen dat verdachte weinig tot geen zelfinzicht heeft en zijn problemen vooral externaliseert. Verdachte staat, zeker na een periode van abstinentie, wellicht wel open voor ambulante behandeling, maar gebleken is dat hij zich hieraan niet volledig en blijvend kan committeren. Met de reclassering is de rechtbank dan ook van oordeel dat een dwangkader in de vorm van de oplegging van een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar wenselijk en noodzakelijk is om het overlast veroorzakende delict gedrag van verdachte te doorbreken en de maatschappij daartegen te beveiligen. Binnen de ISD-maatregel kan psychologische diagnostiek en (klinische) behandeling plaatsvinden en kan verdachte worden begeleid om de nodige stappen te zetten die nodig zijn voor een veilige en zo stabiel mogelijke terugkeer in de maatschappij.
De rechtbank stelt daarmee vast dat aan alle voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet dan wel in voorwaardelijke vorm op te leggen en zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de ISD-maatregel.

7.Vorderingen tot schadevergoeding

7.1.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 350,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schade-vergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De hoogte van de vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 499,32 aan vergoeding van materiële schade en € 850,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De hoogte van de vordering is niet betwist. Daarom wijst de rechtbank de gevorderde materiële schade in zijn geheel toe, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2.2.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De hoogte van de vordering is niet betwist. Op grond van de aard en ernst van het letsel en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, ziet de rechtbank echter aanleiding het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op € 500,- zodat het gevorderde bedrag tot dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij zal voor het overige worden afgewezen.
7.3.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan hen de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen, opgelegd in de zaken met parketnummers 13/011793-23 en 13/330395-22 afwijzen, omdat de tenuitvoerlegging van die gevangenisstraffen zich niet verdraagt met de oplegging van de
ISD-maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2
telkens mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Vorderingen tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 350,- (driehonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2023) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 350,- (driehonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2023) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 7 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van € 499,32 (vierhonderdnegenennegentig euro en tweeëndertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 500,- (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2023) tot aan de dag voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 999,32 (negenhonderdnegenennegentig euro en tweeëndertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 november 2023) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/011793-23 en 13/330395-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. van den Brink, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.L. Köhler, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2024.
[...]
[...]

[...]

[...]

1.[...]