ECLI:NL:RBAMS:2024:3185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
13/183553-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering van een Nederlander op basis van artikel 6a OLW met gelijktijdige tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 mei 2024 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Frankrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1972, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB in verschillende zittingen gevolgd, waarbij de opgeëiste persoon steeds bijgestaan werd door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason. Tijdens de zittingen is vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken. Dit ontsloeg de rechtbank niet van haar verplichting om te beslissen, maar betekende wel dat er geen wettelijke grondslag meer was voor de gevangenhouding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW) kan worden geweigerd, omdat de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland kan plaatsvinden. De opgeëiste persoon heeft verklaard geen gebruik te willen maken van de verzetgarantie die hem was geboden. De rechtbank concludeert dat de feiten waarvoor de overlevering is verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. Tevens is de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen, maar deze is onder voorwaarden geschorst. De rechtbank heeft in haar beslissing rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder zijn medische toestand en het geringe vluchtgevaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/183553-23 (oud: 13/751332-19)
Datum uitspraak: 16 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 19 april 2019 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 maart 2019 door
le procureur de la République près le Tribunal de grande instance de Bordeaux,Frankrijk, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
verblijfadres: [adres 2] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 1 februari 2024
De behandeling van het EAB heeft – na een eerdere behandeling op de zitting van 14 juni 2019 – plaatsgevonden op de zitting van 1 februari 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen het vonnis aan de opgeëiste persoon te laten betekenen, en een afstandsverklaring van het recht op verzet aan de Franse autoriteiten te doen toekomen.
Zitting 4 april 2024
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling – voortgezet op de zitting van 4 april 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door bovengenoemde raadsvrouw.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst in afwachting van een bevestiging van de Franse autoriteiten dat zij de voornoemde afstandsverklaring hebben ontvangen, en het vonnis daarmee onherroepelijk is.
Zitting 16 mei 2024
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling – voortgezet op de zitting van 16 mei 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en weer bijgestaan door bovengenoemde raadsvrouw.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis gewezen bij verstek op 24 oktober 2017 door de 5de kamer van de Correctionele rechtbank in Bordeaux.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaren. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4] De rechtbank stelt vast dat dit vonnis onherroepelijk is Daarbij geldt het volgende.
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Wel is aan de opgeëiste persoon een verzetgarantie geboden. De rechtbank stelt vast dat deze voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW. De opgeëiste persoon heeft echter verklaard géén gebruik te willen maken van de voornoemde garantie. Die afstandsverklaring is aan de Franse autoriteiten gezonden. Op basis van de aanvullende informatie van 13 mei 2024 van de Franse autoriteiten stelt de rechtbank vast dat het vonnis inmiddels inderdaad onherroepelijk is geworden.
De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW doet zich niet voor.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, wanneer de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen.
De rechtbank stelt vast dat de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden niet in de weg staan aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
De feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren telkens op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
Uit de Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische, familiale, taalkundige, culturele en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In het onderhavige geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank weigert daarom de overlevering en beveelt gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf te bevelen.
Verzoek schorsing gevangenhouding
De raadsvrouw heeft, in geval van weigering met overname van de straf, verzocht het voornoemde bevel gevangenhouding te schorsen tot het moment van tenuitvoerlegging van de straf. De officier van justitie heeft zich in dit kader gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Alhoewel een dergelijke schorsing alleen in uitzonderlijke gevallen wordt toegepast, omdat het bevel als bedoeld in artikel 27, vierde lid, OLW ertoe dient de tenuitvoerlegging van de overgenomen straf te garanderen, ziet de rechtbank in de bijzondere omstandigheden van het geval, een rechtvaardiging voor schorsing. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de opgeëiste persoon recent in een andere strafzaak uit voorlopige hechtenis is geschorst mede op basis van zijn fysieke gestel en daarmee samenhangende medische toestand. Daarbij komt dat naar het oordeel van de rechtbank op basis van de volgende omstandigheden sprake is van een gering vluchtgevaar. De opgeëiste persoon bevindt zich al bijna vier jaar niet meer in (geschorste) overleveringsdetentie. Voor zover hij de afgelopen jaren niet uit anderen hoofde gedetineerd was, heeft hij zich aan alle voorwaarden en afspraken gehouden. Onder die omstandigheden kan het zeer beperkte vluchtgevaar voldoende worden ingeperkt door het stellen van schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank beveelt dan ook gelijktijdig de schorsing van de gevangenhouding ex artikel 27, vierde lid, OLW, tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd onder gelijktijdige overname van de opgelegde straf.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 3 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
le procureur de la République près le Tribunal de grande instance de Bordeaux,Frankrijk, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en schorst de gevangenhouding onder voorwaarden. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.