ECLI:NL:RBAMS:2024:3182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
13.052919-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd op 31 januari 2024 door de regionale rechtbank in Gdańsk, strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en momenteel gedetineerd is in Nederland. De behandeling van de zaak vond plaats in meerdere zittingen, waarbij de opgeëiste persoon niet altijd aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans.

Tijdens de zitting op 16 mei 2024 verklaarde de opgeëiste persoon dat de persoonsgegevens in het EAB correct zijn en bevestigde hij zijn Poolse nationaliteit. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure en dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden. De officier van justitie betoogde echter dat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet geschonden waren, aangezien hij op de hoogte was van zijn verplichtingen met betrekking tot adreswijzigingen.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis in Polen, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon plaatsvinden, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank staat de overlevering toe, en deze uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.052919-24
Datum uitspraak: 28 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 1 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2024 door
the Regional Court in Gdańsk(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft om te beginnen plaatsgevonden op de zitting van 18 april 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is toen niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam.
Ter zitting is gebleken dat er geen afstandsverklaring beschikbaar was van de opgeëiste persoon, en ook geen andere reden bekend was op grond waarvan zijn afwezigheid te verwachten was. De behandeling van de zaak is hierom aangehouden.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
De behandeling van het EAB is vervolgens voortgezet op de zitting van 16 mei 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door bovengenoemde raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
valid court judgment of the District Court in Wejherowovan 21 mei 2019, met kenmerk II K 1335/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het de opgeëiste persoon niet kan worden verweten dat hij geen kennis had van het verloop van de procedure. De opgeëiste persoon had tijdens zijn periode in detentie al gedagvaard kunnen worden voor de procedure in deze zaak, maar dit hebben de Poolse autoriteiten niet gedaan. Het argument dat de opgeëiste persoon kennis zou hebben gehad van de tegen hem lopende procedure vanwege het verhoor op 8 mei 2019 is te makkelijk, aangezien ten tijde van een verhoor nog veel onduidelijk kan zijn over de procedure en een eventuele vervolging.
De overlevering moet dan ook op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Subsidiair zou de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit kunnen verzoeken om een verzetgarantie af te geven. Hierdoor zou de opgeëiste persoon na overlevering alsnog zijn verdedigingsrechten kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat afgezien kan worden van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet zijn geschonden. In de aanvullende informatie van 27 maart 2024 wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven, en dat hij is geïnformeerd dat hij adreswijzigingen moest doorgeven in het kader van bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Nu kan worden afgezien van weigering, is het opvragen van een verzetgarantie niet nodig in onderhavige zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Verder is ook geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 27 maart 2024 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens een politieverhoor op 9 mei 2018 twee correspondentieadressen heeft opgegeven: een detentie-instelling in [plaats 1] , waarop hij
tot15 september 2018 bereikbaar zou zijn, en een adres in [plaats 2] waarop hij
nadie datum bereikbaar was. Tijdens ditzelfde verhoor heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie ontvangen, waarin hij is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven, ook als hij langer dan zeven dagen op een ander adres zou verblijven. Verder is hij gewezen op de gevolgen van het niet-naleven van deze verplichting. De opgeëiste persoon heeft deze adresinstructie ondertekend. De oproep voor de procedure die tot de voornoemde beslissing heeft geleid is vervolgens op 17 oktober 2018, slechts enkele maanden later, naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in [plaats 2] gestuurd maar niet opgehaald. Overigens heeft de opgeëiste persoon ter zitting van 16 mei 2024 verklaard dat hij op de hoogte was van de adresinstructie. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om 'in persoon’ te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek aan te houden en een verzetgarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: diefstal

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańsk(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. R. Godthelp, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.