Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen
[eiser] , gevestigd in Rotterdam, en
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
15 februari 2019 tot en met 31 december 2021 een subsidie verleend van maximaal
€ 638.442,- en een voorschot van € 510.753,- aan de stichting uitbetaald.
Beoordeling door de rechtbank
€ 397.340,- aan directe loonkosten was opgevoerd, een correctie van € 92.378,- toegepast. Deze correctie betreft de kosten van vier medewerkers die door middel van een payroll-constructie werkzaamheden ten behoeve van het project hebben uitgevoerd. Volgens verweerder moeten deze kosten niet als directe loonkosten, maar als externe kosten worden aangemerkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit alinea 3.1.1. van de Handleiding projectadministratie Subsidieregeling AMIF en ISF 2014 – 2020 (HPA) volgt dat voor intern personeel dat direct betrokken is bij de uitvoering of coördinatie van het project, de directe loonkosten kunnen worden opgevoerd als subsidiabele kosten. Het dienstverband moet dan wel kunnen worden aangetoond, bijvoorbeeld door middel van een loonstrook. Verweerder stelt dat hieruit volgt dat bij directe loonkosten sprake moet zijn van een loonbetrekking; dus dat de medewerkers in loondienst zijn. Ingeval van payrolling is de medewerker juridisch gezien in dienst van het payrollbedrijf, regelt het payrollbedrijf alle administratieve zaken en zorgt het payrollbedrijf voor salaris, pensioen en ziekmeldingen. Volgens verweerder volgt hieruit dat de kosten van arbeid bij payrolling niet kunnen worden gezien als directe loonkosten.
4 april 2020 aan eisers is toegezonden. Eisers konden dus, toen rond 13 maart 2020 bleek dat de voorstellingen niet konden plaatsvinden, nog niet handelen op grond van de aanwijzingen uit deze Q&A. Dit kan eisers dan ook niet worden tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 17 november 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.