ECLI:NL:RBAMS:2024:3164

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AMS 23/878
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met appartementen en parkeergarage in Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 14 mei 2024, met zaaknummer AMS 23/878, is het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woongebouw met zes appartementen en een ondergrondse parkeergarage beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vergunning terecht is verleend door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De rechtbank stelt vast dat geen van de eisers als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij geen directe feitelijke gevolgen ondervinden van het bouwproject. Het beroep van een deel van de eisers is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De overige eisers zijn wel ontvankelijk, maar hun beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat de gevreesde gevolgen voor het woon- en leefklimaat, zoals veranderingen in de grondwaterstand en parkeerdruk, niet aannemelijk zijn. De rechtbank wijst erop dat de vergunninghouder geohydrologische rapporten heeft overgelegd die aantonen dat de kelderbouw grondwaterneutraal kan worden gerealiseerd. De rechtbank concludeert dat de belangen van de eisers niet worden geschaad door het bouwproject, en dat de beroepsgronden van eisers niet tot vernietiging van de vergunning kunnen leiden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/878

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] e.a. [1] , uit Amsterdam, eisers,
(gemachtigden: mr. L.W. Tellegen en mr. S. Levelt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J. van der Wal).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit Zwitserland,

(gemachtigde: mr. I.H. van den Berg).
In deze uitspraak worden [eiser 1] e.a. aangeduid als: “
eisers”, verweerder als: “
het college” en de derde-partij als: “
vergunninghouder”.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning.
1.1.
Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college heeft de uniforme openbare voorbereidingsprocedure [2] toegepast en een ontwerpbesluit (hierna: het ontwerpbesluit) ter inzage gelegd. Enkele eisers hebben daartegen zienswijzen ingediend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 29 december 2022 (hierna: het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld. Bij besluit van 5 juli 2023 (gerectificeerd bij besluit van 18 juli 2023) heeft het college een gewijzigde omgevingsvergunning verleend (hierna: het wijzigingsbesluit).
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eisers [eiser 1] , [eiser 2] ,
[eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en hun gemachtigden. Namens het college [naam 1] (projectmanager) en zijn gemachtigde en namens vergunninghouder
[naam 2] ( [functie] ), [naam 3] (vertegenwoordiger van vergunninghouder) en zijn gemachtigde.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Op 20 juni 2019 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de nieuwbouw van een urban villa met zes gestapelde appartementen, gebouwd op een geheel verdiepte parkeergarage (hierna: het bouwplan). Het bouwplan heeft een bruto vloeroppervlakte van ongeveer 2.237 m². De footprint van het gebouw is geënt op die van het oude gebouw dat in 1968 is opgericht en inmiddels is gesloopt. Dat gebouw stond op het perceel lokaal bekend als [adres 1] . Aan de achterzijde van de nieuwbouw zijn twee uitbouwen toegevoegd. Onder het gebouw is een kelder voorzien van in totaal ongeveer 635 m², bestemd voor zes grote bergingen voor het parkeren van auto’s, het stallen van bakfietsen/scooters en voor opslag behorend bij de woningen. Ook zijn er zes kleine bergingen voor fietsen. De kelder ligt volledig onder het maaiveld en heeft ongeveer 40% meer oppervlakte dan het bovengrondse bouwplan.
2.1.
Op 7 juni 2022 heeft het college een ontwerpbesluit genomen en bekendgemaakt dat het van plan is om de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Eisers [eiser 1] , [eiser 5] en [eiser 4] hebben daartegen zienswijzen ingediend. Eisers [eiser 6] , [eiser 2] , [eiser 7] en [eiser 3] hebben dat niet gedaan.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw met zes appartementen en een ondergrondse parkeergarage op de locatie [adres 1] in Amsterdam (hierna: de bouwlocatie). Het woongebouw en de garage worden gerealiseerd op het terrein dat vrijkomt na de sloop van gebouw [adres 1] . De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen” [3] en “afwijken van het bestemmingsplan” [4] . Ook zijn aan de vergunning voorschriften verbonden. Eisers hebben daartegen beroep ingesteld.
2.3.
Met het wijzigingsbesluit van 5 juli 2023 (voor de rechtsmiddelenclausule gerectificeerd bij besluit van 18 juli 2023) heeft het college een gewijzigde omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een bouwkuip met Cutter Soil Mix wanden. In de vergunning is aangegeven dat de gehele inhoud van de omgevingsvergunning van 29 december 2022 van kracht blijft, tenzij anders is aangegeven.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het wijzigingsbesluit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van Awb, zodat de rechtbank het beroep van eisers opvat als mede gericht tegen dit besluit.
3.1.
De rechtbank verklaart de beroepen van [eiser 2] en [eiser 7] niet-ontvankelijk en de beroepen van [eiser 1] en [eiser 6] , [eiser 4] en [eiser 3] en van [eiser 5] ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 20 juni 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De ontvankelijkheid
5. Zoals al overwogen, hebben eisers [eiser 6] , [eiser 3] ,
[eiser 2] en [eiser 7] geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen aanleiding om het uitblijven van een zienswijze verschoonbaar te achten. Omdat het hier gaat om een omgevingsrechtelijk besluit dat is voorbereid met de procedure uit afdeling 3.4 van de Awb, wordt artikel 6:13 van de Awb echter niet aan deze eisers tegengeworpen. [5] Voor het antwoord op de vraag of het beroep van eisers [eiser 6] , [eiser 3] , [eiser 2] en [eiser 7] ontvankelijk is, is beslissend of zij in deze beroepsprocedure belanghebbende zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.1.
Eisers [eiser 1] , [eiser 4] en [eiser 5] zijn, nu zij een zienswijze hebben ingediend, in ieder geval ontvankelijk in hun beroep. Voor de vraag of de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, is ook relevant of zij belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dit houdt verband met de toepassing van het relativiteitsvereiste dat is opgenomen in artikel 8:69a van de Awb. De rechtbank bespreekt de belanghebbendheid van alle eisers hieronder gezamenlijk.
Zijn eisers aan te merken als belanghebbende?
6. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. [6] Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon- en leefsituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [7]
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen van de eisers aan te merken als belanghebbende bij de besluiten waartegen hun beroep zich richt. De rechtbank licht dit als volgt toe.
6.2.
[eiser 2] ( [adres 2] ) heeft (mede namens [eiser 7] ) aangevoerd dat er vanuit hun woning zichtlijnen zijn op de bouwlocatie. Vanwege de kromming in de [straat] is het zicht op de bouwlocatie niet heel goed, maar als zij in de erker van hun woning staan en naar rechts kijken, hebben zij zicht op een deel van de bouwlocatie. Doordat het bouwplan nog niet is gerealiseerd, is daar enige inbeelding voor nodig, aldus [eiser 2] .
6.3.
[eiser 1] ( [adres 3] ) heeft (mede namens [eiser 6] ) aangevoerd dat zij vanaf het dak van hun woning schuin zicht hebben op de bouwlocatie. Zij moeten dan over de belendende panden heen kijken. Desgevraagd hebben zij ter zitting verklaard er niet zeker van te zijn of zij ook zicht hebben vanaf de voorgevel of vanuit de erker van hun woning.
6.4.
[eiser 5] ( [adres 4] ) heeft aangevoerd dat zij zicht heeft op de bouwlocatie vanuit de erker in haar woning en vanaf de straat als zij voor haar woning gaat staan.
6.5.
[eiser 4] -van Aerssen en [eiser 4] ( [adres 5] ) hebben aangevoerd dat zij vanuit hun woning geen zicht hebben op de bouwlocatie, maar wel vanaf de straat als zij voor hun woning gaan staan.
6.6.
Vast staat dat de woning van [eiser 2] en [eiser 7] is gelegen op ongeveer 140 meter afstand van de bouwlocatie. Tussen hun woning en de bouwlocatie
( [adres 6] ) staan 17 aan elkaar geschakelde panden. De woningen van de overige eisers bevinden zich op grotere afstand. De woning van [eiser 1] en [eiser 6] bevindt zich op ongeveer 160 meter, de woning van [eiser 3] en [eiser 4] op ongeveer 170 meter en de woning van [eiser 5] op ongeveer 240 meter. Indien al zou moeten worden aangenomen dat er vanuit de woningen van eisers of vanaf de straat, staand voor de respectievelijke woningen, zichtlijnen zijn op de bouwlocatie, levert dit een zicht op van zo’n geringe betekenis dat voor alle eisers wat betreft de factoren ‘zicht op’ en ‘afstand tot’ geen gevolgen van enige betekenis zijn van het bouwplan. [8]
6.7.
Eisers vrezen voor schade aan hun woningen door veranderingen in het grondwaterpeil als gevolg van het bouwplan, in het bijzonder de parkeergarage. De rechtbank heeft beoordeeld of aannemelijk is dat veranderingen in het grondwaterpeil gevolgen van enige betekenis meebrengen voor eisers. De rechtbank vindt dat dat niet het geval is gezien de afstand tussen de woningen en de bouwlocatie. De rechtbank heeft in dit verband acht geslagen op door de vergunninghouder bij zijn aanvraag ingebrachte geohydrologische rapporten van Tauw en Crux (van 16 oktober 2020 en 23 september 2021) waarin de grondwaterstromen in de buurt van de bouwlocatie inzichtelijk zijn gemaakt. De rechtbank verwijst naar figuur 4.3 op pagina 19 en naar pagina 22 van het rapport van Tauw. De lijnen waarmee de veranderingen worden aangeduid in het grondwaterpeil als gevolg van het bouwplan, komen niet in de buurt van de woningen van eisers. Ook is daarin in figuur 4.3 te zien dat het grondwater in de richting van het lager gelegen Vondelpark stroomt, in noordwestelijke richting. De woningen van eisers bevinden zich ten zuidwesten van de bouwlocatie.
6.8.
Verder vindt de rechtbank dat het bouwplan geen gevolgen van enige betekenis meebrengt op het gebied van parkeren en verkeersstromen. Wat betreft het aspect parkeren stelt de rechtbank vast dat de maximale parkeernorm (uit de Nota Parkeernormen Auto) voor het bouwplan 6 parkeerplaatsen is, terwijl er in de kelder ruimte is om 12 auto’s te parkeren. Er worden dus zes extra parkeerplaatsen toegestaan. Deze extra plaatsen kunnen niet tot parkeeroverlast in de straat van eisers leiden, alleen al niet omdat deze plaatsen in de kelder van het appartementengebouw worden gerealiseerd. De betreffende woningen zullen worden uitgesloten van parkeervergunningverlening, zo blijkt uit het bestreden besluit. De rechtbank stelt verder vast dat er 24 parkeerplaatsen op het maaiveld van het perceel (voor werknemers van kantoorpanden) zijn opgeheven. Op het stuk grond van deze parkeerplaatsen is een siertuin geprojecteerd. Dat eisers door het verdwijnen van deze plaatsen parkeeroverlast zullen ondervinden in de [straat] is echter niet aannemelijk, omdat er op de plaatsen geparkeerd werd door werknemers van de voormalige kantoorpanden van de [straat] 76, 77, 87 en 81. Deze panden zijn inmiddels in gebruik als woningen. Wat betreft het aantal verkeersbewegingen in de [straat] heeft het college in het verweerschrift op begrijpelijke wijze toegelicht dat het toestaan van 6 extra parkeerplaatsen een stijging betekent van iets meer dan 1% van het totaal (dat zijn 1.000 verkeersbewegingen per dag).
Tussenconclusie
7. Gelet op het voorgaande ondervinden eisers geen rechtstreeks feitelijke gevolgen van het bouwplan, omdat gevolgen van enige betekenis ontbreken. Eisers hebben daarom geen rechtstreeks persoonlijk belang bij het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit en kunnen daarom niet worden aangemerkt als belanghebbende. Dit betekent dat het beroep van eisers [eiser 2] en [eiser 7] niet-ontvankelijk is, nu zij geen zienswijze hebben ingediend. De overige eisers [9] zijn wel ontvankelijk in hun beroep, omdat ook een niet-belanghebbende een zienswijze kan indienen. De rechtbank zal hierna ingaan op hun beroep.

Beoordeling van de beroepen

8. Voor gevallen waarin een eisende partij niet als belanghebbende is aan te merken maar wel een zienswijze heeft ingediend tegen een omgevingsvergunning die is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, heeft de Afdeling er op gewezen dat de beroepsgronden vaak vanwege het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste niet tot vernietiging van het bestreden besluit zullen kunnen leiden. [10]
8.1.
In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Bij de toepassing van het relativiteitsvereiste is de relatie tussen het gestelde belang en het beschermingsbereik van de norm waar een beroep op wordt gedaan van belang. [11] Een en ander is door de rechtbank ter zitting nadrukkelijk aan de orde gesteld.
8.2.
Uit artikel 8:69a van de Awb volgt geen verplichting voor de bestuursrechter om eerst de beroepsgrond inhoudelijk te bespreken en pas daarna te oordelen over de toepassing van het relativiteitsvereiste. [12]
8.3.
Zoals hierna zal blijken, heeft de rechtbank aanleiding gezien allereerst te beoordelen of toepassing van artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit in de weg staat.
Grondwaterstand
9. Het betoog van eisers komt er op neer dat zij vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van een verandering in de grondwaterstand die schadelijk is voor hun woningen.
9.1.
Het college heeft bij de vergunningverlening toepassing gegeven aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Grondwaterneutrale kelders’. Met dit parapluplan heeft de gemeenteraad beoogd te voorkomen dat bestemmingen op gronden in het plangebied als gevolg van eventuele negatieve effecten op de grondwaterstand en -stroming vanwege kelderbouw niet goed meer kunnen functioneren. [13] De rechtbank is van oordeel dat eisers zich op schending van een norm beroepen die ook strekt ter bescherming van hun belangen, namelijk de norm dat kelderbouw hun woon- en leefgenot niet onaanvaardbaar mag aantasten door negatieve effecten daarvan op de grondwaterstand en -stroming. Toch moet het relativiteitsvereiste aan eisers worden tegengeworpen. Dit houdt er mee verband dat voor het aannemen van relativiteit ook de aanvullende voorwaarde geldt dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting ter plaatse van de woning van eisers. [14] Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet aannemelijk. Zij overweegt daartoe als volgt.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder bij zijn aanvraag geohydrologische rapporten van Tauw van 16 oktober 2020 en Crux van 23 september 2021 heeft gevoegd waaruit blijkt dat de kelderbak van de garage grondwaterneutraal kan worden gerealiseerd. Waternet heeft op 11 december 2020 en wederom op 23 mei 2022, nadat Crux zijn rapport had uitgebracht, positief geadviseerd over het bouwplan, een en ander met inachtneming van een aantal voorgestelde mitigerende maatregelen. In deze rapporten zijn de grondwaterstromen rondom de bouwlocatie inzichtelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat het bouwplan geen invloed heeft op de grondwaterstand ter plaatse van de woningen van eisers. De rechtbank verwijst hiervoor opnieuw naar figuur 4.3 op pagina 19 en naar pagina 22 van het rapport van Tauw van 16 oktober 2020. De lijnen waarmee in figuur 4.3 de veranderingen in het grondwaterpeil worden aangeduid als gevolg van het bouwplan, komen bij lange na niet in de buurt van de woningen van eisers.
9.3.
Het voorgaande brengt mee dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen niet op een onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Daarom kan deze beroepsgrond van eisers niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit.
9.4.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eisers nog toegelicht dat de door Tauw gebruikte onderzoeksmethode wordt betwist. Bij dit onderzoek zijn de cumulatieve effecten van de bouw van kelders in de hele wijk ten onrechte buiten beschouwing gelaten, waardoor er geen goed zicht bestaat op de gevolgen van het bouwplan voor de grondwaterstand in de wijk. De rechtbank volgt dit standpunt van eisers niet, alleen al omdat eisers – met het door hen ingebrachte advies van [naam 4] – niet aannemelijk hebben gemaakt dat als gevolg van cumulatieve effecten van het bouwplan een verandering in de grondwaterstand teweeg wordt gebracht ter plaatse van hun woningen.
Parkeerdruk en verkeersbewegingen
10. Eisers hebben beroepsgronden aangevoerd over de gevolgen van het bouwplan voor de parkeer- en verkeerssituatie en daarmee voor de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving en de omgeving van hun percelen. Eisers beroepen zich ook in dit verband op schending van een norm die ook strekt ter bescherming van hun belangen, namelijk de norm dat een bouwproject de woon- en leefomgeving niet onaanvaardbaar aantast door negatieve effecten van toegenomen parkeerdruk en verkeersbewegingen in de straat. De Nota Parkeernormen Auto beoogt mede die belangen van omwonenden te beschermen. De rechtbank is echter van oordeel dat ook wat betreft de gestelde extra parkeerdruk en verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb aan eisers moet worden tegengeworpen. Dit houdt er mee verband dat voor het aannemen van relativiteit de voorwaarde geldt dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de woon- en leefomgeving in de directe omgeving van de woning van eisers. [15] Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet aannemelijk.
10.1.
De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 6.8 en beschouwt haar overweging als hier herhaald en ingelast. Het komt er op neer dat de rechtbank niet kan vaststellen dat als gevolg van het bouwplan de parkeerdruk en de verkeersbewegingen in de directe woon- en leefomgeving van de woningen van eisers worden aangetast.
10.2.
Het voorgaande brengt mee dat ook deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit.
Welstand
11. Eisers hebben aangevoerd dat zij in een straat wonen die is aangewezen als beschermd stadsgezicht en dat zij hun woongenot in grote mate ontlenen aan de cultuurhistorische waarden van de wijk. Het bouwplan doet volgens eisers afbreuk aan het beschermd stadsgezicht en heeft directe gevolgen voor hun woon- en leefomgeving.
11.1.
Gelet op de afstand tussen de woningen van eisers en de bouwlocatie ziet de rechtbank onvoldoende reden om aan te nemen dat het uiterlijk van het bouwplan enige relevante ruimtelijke uitstraling van betekenis heeft op de directe woon- en leefomgeving van eisers. Er is vanuit de woning van enkele eisers slechts zeer summier zicht op de bouwlocatie. De rechtbank is daarom van oordeel dat de norm waar eisers zich op beroepen niet strekt tot bescherming van hun belangen bij het voorkomen van een aantasting van de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving. De toepassing van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb brengt mee dat ook deze beroepsgrond niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en wijzigingsbesluit.
11.2.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de beroepsgrond dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand niet inhoudelijk bespreken. [16]
Belangenafweging
12. Nu er geen sprake is van geschonden normen die strekken tot bescherming van de belangen van eisers, hoeven de belangen van eisers ook niet te worden gewogen.
Tot slot
13. Nu de toepassing van het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb met zich brengt dat de beroepen van eisers niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de (overige) beroepsgronden. De rechtbank ziet om dezelfde reden geen aanleiding om, zoals eisers hebben verzocht, de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak in te schakelen om geohydrologisch onderzoek te doen.

Conclusie

14. De beroepen van [eiser 2] en [eiser 7] zijn niet-ontvankelijk. De beroepen van [eiser 1] , [eiser 6] , [eiser 4] , [eiser 3] en [eiser 5] zijn ongegrond. Dit betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom hun griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • de beroepen van [eiser 2] en [eiser 7] niet-ontvankelijk;
  • de beroepen van [eiser 1] , A. [eiser 6] , [eiser 4] ,
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en mr. J.F. Kuiken en mr. C.J. Van Niejenhuis-Baijens, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op uiterlijk 14 mei 2024.
griffier
rechter
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.[eiser 1] en A. [eiser 6] ( [straat] 129), [eiser 2] en [eiser 7]
2.Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.Als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4279, en 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4079.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 4.7.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2423, r.o. 5.1.
9.Wanneer in het vervolg van deze uitspraak wordt gesproken over “eisers” worden alle eisers bedoeld behalve [eiser 2] en [eiser 7] .
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, r.o. 4.9.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 2 en 3.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 4.9.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3733, r.o. 5.1.
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 4.9.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 4.9.
16.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 4.9.