ECLI:NL:RBAMS:2024:3145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
13/040495-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verkrachtingen en aanrandingen gepleegd in de datingscène tijdens de coronatijd

In deze zaak is de verdachte beschuldigd van vijf verkrachtingen en één aanranding, gepleegd in de datingscène tijdens de coronaperiode. De rechtbank heeft de feiten onderzocht en vastgesteld dat in twee gevallen sprake was van dwang, terwijl in vier andere gevallen dit niet kon worden bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak is behandeld op tegenspraak, waarbij de rechtbank de verklaringen van de aangeefsters en de verdediging heeft gewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangeefsters consistent waren en dat er voldoende steunbewijs was voor de bewezenverklaring van de verkrachtingen. De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de psychische impact van de feiten op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de slachtoffers gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade is vastgesteld op basis van de ernst van de feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/040495-21
Datum uitspraak: 3 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1983,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 11 en 12 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
(mr. G. Dankers) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw (mr. M.J.R. Roethof) naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van de ter zitting nader onderbouwde verzoeken tot schadevergoeding en de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen van de volgende aangeefsters:
Naam:
Bijgestaan door:
[slachtoffer 1]
mr. M.M. de Boer
[slachtoffer 2]
mr. P. Figge
[slachtoffer 3]
mr. M.M. de Boer
[slachtoffer 4]
mr. N. Wijkman
[slachtoffer 5]
mr. M.G.C. van Riet
[slachtoffer 6]
mr. M.G.C. van Riet

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich, telkens in Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
verkrachting van [slachtoffer 1] in of omstreeks de periode van 2 maart 2020 tot en met 3 maart 2020;
aanranding van [slachtoffer 2] op of omstreeks 21 oktober 2020;
verkrachting van [slachtoffer 3] in of omstreeks de periode van 22 oktober 2020 tot en met
25 oktober 2020;
verkrachting van [slachtoffer 4] in of omstreeks de periode van 9 januari 2021 tot en met 15 januari 2021;
verkrachting van [slachtoffer 5] in of omstreeks de periode van 10 september 2020 tot en met 11 september 2020;
verkrachting van [slachtoffer 6] in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 5 november 2018.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de aan dit vonnis gehechte
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
3.
Inleiding: welke feiten kunnen als vaststaand worden beschouwd, wat zijn de geschilpunten en hoe is dit vonnis opgebouwd?
Welke feiten kunnen als vaststaand worden beschouwd?
3.1.1 Er zijn in de onderhavige zaak een aantal feiten en omstandigheden die door verdachte bevestigd zijn en die tijdens het onderzoek ter terechtzitting dan ook niet ter discussie hebben gestaan. Het gaat om de onder 3.1.2 te noemen feiten en omstandigheden, die als uitgangspunt worden genomen voor de beantwoording van de bewijsvraag.
3.1.2 Voor alle feiten geldt dat het eerste contact tussen verdachte en de aangeefsters is gelegd via een datingapp. Na enig (al dan niet digitaal) contact vooraf is het uiteindelijk in vijf gevallen bij de aangeefsters thuis en in één geval bij verdachte thuis tot een ontmoeting gekomen waarbij seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. In vijf gevallen was daarbij sprake van het door verdachte seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefsters, in één geval was sprake van een door verdachte gegeven massage, zonder dat daarbij sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Wat zijn de geschilpunten?
3.1.3 De verklaringen van de aangeefsters en de verklaring van verdachte lopen op een aantal juridisch belangrijke punten uiteen. Zo geven alle zes de aangeefsters aan dat in ieder geval een groot deel van de seksuele handelingen tegen hun wil heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft dit op zijn beurt weersproken: volgens hem hebben de seksuele handelingen steeds met wederzijdse instemming plaatsgevonden.
3.1.4 Uit hetgeen onder 3.1.2 is overwogen volgt dat probleemloos kan worden vastgesteld dat in vijf gevallen sprake is geweest van de in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde ‘handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ en dat in één geval sprake is geweest van handelingen die kunnen vallen onder de in artikel 246 Sr bedoelde ‘ontuchtige handelingen’. De vraag die aan de rechtbank voorligt en waar ter zitting uiteenlopende standpunten over zijn ingenomen, is of ook sprake is geweest van de in artikel 242 en 246 Sr bedoelde dwang. De beantwoording van deze vraag is in de onderhavige zaak uiteindelijk doorslaggevend voor de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en aanranding in de juridische zin van het woord.
3.1.5 Voordat de rechtbank toe kan komen aan de vraag of bij de verschillende aan verdachte tenlastegelegde feiten al dan niet sprake is geweest van dwang, dient zij zich uit te laten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefsters en over de vraag of voldaan is aan het bewijsminimum. Ook op deze punten zijn door de officier van justitie en de raadsvrouw uiteenlopende standpunten ingenomen. Meer overkoepelend is ook het een en ander aangevoerd over
collaborative storytelling: zijn de verklaringen van de aangeefsters beïnvloed doordat zij onderling van elkaars aangiftes op de hoogte waren? Of zijn de verklaringen beïnvloed door degenen met wie de aangeefsters over hun ervaring gepraat hebben, waaronder de zedenpolitie?
Hoe is dit vonnis opgebouwd?
3.1.6 De rechtbank zal onder 4 beginnen met een weergave van de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw op het gebied van de al genoemde
collaborative storytelling. Vervolgens zal zij op dit punt haar oordeel geven.
3.1.7 Na de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is geweest van
collaborative storytellingzal de rechtbank onder 5 per feit, na een weergave van de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw, ingaan op de volgende vragen:
-
Is de verklaring van aangeefster betrouwbaar?
-
Is voldaan aan het bewijsminimum zoals dat geldt in zedenzaken?
-
Is sprake van dwang?
3.1.8 Voorafgaand aan de behandeling van het bovenstaande zal de rechtbank waar nodig de relevante toetsingskaders uiteenzetten.
3.1.9 Alvorens de rechtbank toekomt aan de verdere bespreking van de zaak en haar uiteindelijke oordeel richt zij zich eerst tot de aangeefsters in deze zaak. Gebleken is dat de zaak voor elk van de aangeefsters zeer beladen is. Gelet op het risico van secundaire victimisatie vindt de rechtbank de volgende opmerking op zijn plaats. Uit het hiernavolgende zal blijken dat verdachte niet voor elk feit zal worden veroordeeld. Daarmee wil de rechtbank echter op geen enkele wijze afbreuk doen aan de negatieve (seksuele) ervaringen van de aangeefsters. De realiteit is echter dat wat op seksueel gebied moreel verwerpelijk kan worden gevonden, onder de wetgeving zoals die nu geldt niet altijd ook kan leiden tot een verwijt in strafrechtelijke zin. De rechtbank moet op basis van de huidige wetgeving beoordelen of hier sprake is geweest van verkrachting en aanranding in strafbare zin.

4.Is in de onderhavige zaak sprake van collaborative storytelling?

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
4.1.1
Volgens de officier van justitie geldt voor nagenoeg alle aangeefsters dat niet gebleken is dat zij ten tijde van hun eerste contact met de politie wisten dat over verdachte verhalen de ronde gingen of dat al andere meldingen over verdachte waren gedaan. Zij dachten allen – met uitzondering van de hierna te noemen aangeefster – de eerste te zijn die met hun verhaal naar de politie waren gestapt.
4.1.2
Het bovenstaande geldt niet voor aangeefster [slachtoffer 4] , die voorafgaand aan haar melding bij de politie via een vriendin van haar, [getuige 1] , op de hoogte was gebracht van het feit dat aangeefster [slachtoffer 1] iets soortgelijks met verdachte had meegemaakt en dat door haar al aangifte tegen verdachte was gedaan. Naar de verklaring van [slachtoffer 4] moet daarom extra kritisch gekeken worden, aldus de officier van justitie.
4.1.3
Voor wat betreft het contact dat aangeefsters gehad hebben met de zedenpolitie geldt dat dit enkel contact betrof dat zag op nazorg. Dit contact is gericht op bijvoorbeeld het geven van informatie over de procedure, het informeren naar hoe het met de aangeefsters gaat en het verwijzen van de aangeefsters naar hulpverlenende instanties. Er is niet gebleken dat er enige inhoudelijke informatie over de andere aangiftes is gedeeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
4.2.1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat sprake is van
collaborative storytelling, hetgeen maakt dat zeer voorzichtig met de verklaringen van aangeefsters moet worden omgegaan. De
collaborative storytellingin de onderhavige zaak kan het gevolg zijn van de drie hierna te noemen oorzaken.
4.2.2
De eerste mogelijke oorzaak waar de raadsvrouw op wijst is het bericht dat aangeefster [slachtoffer 1] heeft gedeeld in een aantal appgroepen. In dit bericht deelt zij iets over haar ervaringen met verdachte en waarschuwt zij groepsleden voor hem. Daarbij is ook een foto van verdachte gedeeld. Alle aangiftes, op één na, zijn gedaan ná het delen van dit bericht.
4.2.3
De tweede mogelijke oorzaak is gelegen in contacten die de aangeefsters hebben gehad met derden zoals vrienden, kennissen en therapeuten. Deze contacten kunnen als gevolg hebben dat de herinneringen van de aangeefsters zijn bijgestuurd.
4.2.4
Tot slot noemt de raadsvrouw ook het contact dat de aangeefsters hebben gehad met de zedenpolitie als mogelijke oorzaak van
collaborative storytelling. De verklaringen van de aangeefsters zijn door uitlatingen van de zedenrechercheurs mogelijk beïnvloed. De omstandigheid dat niet alle contacten tussen de zedenpolitie en de aangeefsters bewaard zijn gebleven is daarbij een manco.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Collaborative storytelling door contact tussen de aangeefsters onderling?
4.3.1
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat vijf van de aangeefsters in de onderhavige zaak onafhankelijk van elkaar en op eigen initiatief naar de politie zijn gestapt. Uit niets blijkt dat zij ten tijde van het voor het eerst afleggen van hun verklaring bij de politie wisten dat er al andere meldingen over verdachte waren gedaan. [slachtoffer 6] wist ten tijde van het doen van haar uiteindelijke aangifte wel dat er (inmiddels) meerdere aangiftes tegens verdachte waren ingediend, maar er zijn geen aanwijzingen dat zij vóór haar eerste informatieve gesprek met de politie, waarin zij al melding deed van verkrachting door verdachte, op de hoogte was van andere aangiftes. Er zijn op dat punt daarom naar het oordeel van de rechtbank geen indicaties dat sprake is geweest van onderlinge beïnvloeding. Het feit dat aangeefster [slachtoffer 1] inderdaad een bericht heeft gedeeld in een WhatsApp-groepsgesprek waarin ze de leden van die groep ‘waarschuwt’ voor verdachte maakt dit niet anders. Uit niets blijkt dat deze ‘waarschuwing’ één van de andere aangeefsters heeft bereikt voorafgaand aan hun melding bij de politie.
4.3.2
Het bovenstaande geldt niet één op één voor aangeefster [slachtoffer 4] . Voor haar geldt dat ze voorafgaand aan haar melding bij de politie van een vriendin van haar, getuige [getuige 1] , heeft vernomen dat aangeefster [slachtoffer 1] iets soortgelijks met verdachte had meegemaakt en dat zij al aangifte tegen verdachte had gedaan. De rechtbank onderkent dat dit een risico op mogelijke beïnvloeding met zich mee kan brengen. Bij het bespreken van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] onder 5.5.10 zal zij hierbij daarom nader stilstaan.
Collaborative storytelling door contact met derden?
4.3.3
De rechtbank stelt vast dat een aantal aangeefsters na het tenlastegelegde inderdaad contact hebben gehad met onder andere familieleden, vrienden en collega’s. De rechtbank kan zich, op basis van de verklaringen in het dossier, in een aantal gevallen voorstellen dat het risico bestaat dat de ervaring van de verschillende aangeefsters gekleurd kan zijn door hetgeen zij met deze ‘derden’ besproken hebben en dat deze gesprekken in sommige gevallen wellicht doorslaggevend zijn geweest voor de keuze om naar de politie te stappen. Voor zover dit al daadwerkelijk het geval is geweest blijkt echter nergens uit dat het contact met derden heeft gemaakt dat de aangeefsters niet naar waarheid hebben verklaard of dat hetgeen de aangeefsters verklaard hebben over de
feitelijkegang van zaken tijdens hun ontmoetingen met verdachte en de inhoudelijke details van wat er zou zijn gebeurd door deze contacten is beïnvloed.
Collaborative storytelling door contact met de zedenpolitie?
4.3.4
Ook van beïnvloeding door de zedenpolitie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Uit het dossier volgt dat er contact is geweest tussen de zedenpolitie en aangeefsters, maar uit de inhoud van de berichten volgt dat dit enkel ziet op het geven van procedurele informatie en van een stukje
human interest. Uit niets blijkt dat er informatie is gegeven over de inhoud van de andere aangiftes.
Conclusie
4.3.5
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat er – met uitzondering van hetgeen besproken is onder 4.3.3 – geen aanwijzingen zijn dat sprake is van
collaborative storytelling.
5.
De bewijsvraag: heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan hetgeen hem ten laste is gelegd?
5.1
Het relevante toetsingskader
5.1.1
Bij de beantwoording van de bewijsvraag gaat de rechtbank uit van de hiernavolgende wettelijke kaders.
Bewijsminimum
5.1.2
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen wanneer de feiten en omstandigheden die door die getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
5.1.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier echter tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met geloofwaardige en betrouwbare verklaringen van het slachtoffer toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren.
5.1.4
De vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Hiervoor zijn in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs ‘voldoende steun’ geven aan de verklaring van de getuige. Dit betekent dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van de getuige. Het steunbewijs mag in beginsel niet afkomstig zijn van dezelfde bron, in die zin dat de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat hem of haar is overkomen als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt. Een dergelijke
de auditu-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen die de
de auditu-getuige persoonlijk heeft gedaan voldoende steunbewijs opleveren. Ook kunnen eigen waarnemingen van getuigen, die weliswaar niet het kernverwijt, bijvoorbeeld de verweten seksuele handelingen, bevestigen, binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden een rol van betekenis te kunnen spelen, als steunbewijs gelden naast de verklaring van het slachtoffer. Het is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. Een waargenomen emotie of een bepaalde gemoedstoestand die mogelijk past bij de gebeurtenis kan voldoende steunbewijs opleveren.
5.1.5
In de onderhavige zaak betekent het voorgaande concreet dat verdachte niet kan worden veroordeeld op basis van enkel en alleen de verklaringen van de verschillende aangeefsters. Om te voldoen aan het bewijsminimum moet sprake zijn van ondersteunend bewijs, bijvoorbeeld in de vorm van kort na het incident door getuigen bij de aangeefsters waargenomen emoties.
Dwang
5.1.6
De rechtbank ziet zich uiteindelijk voor de vraag gesteld of in de onderhavige zaak steeds sprake is geweest van ‘dwingen’ in de zin van de artikelen 242 en 246 Sr, in die zin dat er sprake is van geweld en/of de andere feitelijkheden (of de bedreiging daarmee) dat heeft geleid tot het ondergaan van handelingen die het slachtoffer zonder dat geweld of die feitelijkheden (of de bedreiging daarmee) niet zou hebben verricht of laten gebeuren. Daarnaast dient het voor het slachtoffer zeer moeilijk te zijn geweest om zich aan de handelingen te onttrekken. Het gaat om handelingen waaraan het slachtoffer zich ‘naar redelijke verwachting’ niet heeft kunnen onttrekken. Ten slotte is slechts aan ‘dwingen’ voldaan indien het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte – dat in ‘dwingen’ besloten ligt – mede omvat dat de verdachte het slachtoffer de seksuele handelingen doet ondergaan tegen zijn of haar wil en de omstandigheid dat het slachtoffer zich niet of alleen zeer moeilijk (nauwelijks) aan het handelen kon onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
5.1.7
Onder een ‘feitelijkheid’ kan onder andere worden verstaan het stevig vastpakken van het slachtoffer, het op het slachtoffer gaan en blijven liggen, het onverhoeds betasten, gebiedende taal gebruiken, het aanwenden van gezag of overwicht, het uitoefenen van een zodanige psychische druk of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie brengen, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten.
5.1.8
In het bovenstaande ligt als het ware besloten dat sprake moet zijn van
onvrijwilligheiden van
onvermijdbaarheid. De verdachte moet hebben geweten van de onvrijwilligheid aan de kant van het slachtoffer én moet opzettelijk een situatie in het leven geroepen hebben waaraan het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet heeft kunnen onttrekken. Het is hierbij ook voldoende als de verdachte de aanmerkelijke kans op de onvrijwilligheid en de onvermijdbaarheid willens en wetens heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet). Uit dit alles volgt dat een enkel ‘nee’ van een slachtoffer – onder de nu geldende wetgeving – doorgaans niet voldoende is om te kunnen spreken van dwang.
5.2
Feit 1: verkrachting van [slachtoffer 1]
Standpunt van de officier van justitie
5.2.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1.
5.2.2
Aangeefster [slachtoffer 1] verklaart in zowel haar informatieve gesprek als in haar aangifte en verhoor bij de rechter-commissaris consistent. Haar verklaring is daarmee betrouwbaar. Dat het verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris vroegtijdig is afgebroken maakt dat niet anders. De verdediging heeft na het afbreken van het verhoor aangegeven geen nadere vragen te hoeven stellen aan aangeefster. Daarnaast is de verklaring van [slachtoffer 1] ingebed door het hierna te noemen steunbewijs.
5.2.3
Steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan allereerst gevonden worden in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , twee vriendinnen van aangeefster die kort na het tenlastegelegde emoties bij haar hebben waargenomen. Ondersteunend voor de verklaring van aangeefster zijn ook de appberichten die verdachte aangeefster heeft gestuurd en een brief van haar psycholoog waaruit blijkt dat ze onder behandeling is naar aanleiding van een verkrachting ‘begin maart’. Een aantal essentiële en redengevende overeenkomsten in het handelen van verdachte in de zes verschillende aangiftes maken daarnaast dat ondersteunend bewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
5.2.4
Er is voor wat betreft feit 1 sprake van dwang. Verdachte heeft zich opzettelijk van deze dwang bediend. De handelingen hebben tegen de wil van aangeefster plaatsgevonden en zij heeft aan zijn handelen geen weerstand kunnen bieden.
5.2.5
De dwang bestaat voor wat betreft feit 1 onder andere uit geweldshandelingen, bestaande uit het aangeefster hardhandig en met kracht bij de schouders pakken en haar in het matras duwen. Daarnaast bestaat de dwang uit het onverhoeds handelen door onder andere opeens bij aangeefster voor de deur te staan, het uiteindelijk met haar mee naar binnen gaan en het vervolgens meteen naar de slaapkamer lopen. Ook bestaat de dwang uit het creëren van overwicht/het uitoefenen van psychische druk door het meermalen benoemen van iets heel persoonlijks en kwetsbaars van aangeefster.
Standpunt van de raadsvrouw
5.2.6
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1.
5.2.7
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] dient volgens de raadsvrouw uitgesloten te worden van het bewijs. Dit is enerzijds gelegen in de omstandigheid dat aangeefster cruciale vragen van de verdediging tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris niet heeft kunnen beantwoorden omdat zij daartoe psychisch niet in staat zou zijn. De verdediging is voor deze beperking in het ondervragingsrecht niet gecompenseerd. Dit levert een schending op van
artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Er is anderzijds ook een aantal inconsistenties in de verklaring van aangeefster die maken dat haar verklaring van het bewijs uitgesloten dient te worden.
5.2.8
Voor feit 1 geldt voorts dat de alternatieve verklaring van verdachte, inhoudende dat er sprake is geweest van vrijwillige seks, niet kan worden uitgesloten.
5.2.9
Het gebruik van schakelbewijs is niet mogelijk.
5.2.10
Ook is ten aanzien van feit 1 geen sprake van dwang. Er kan niet gezegd worden dat op het moment van de vermeende handelingen sprake was van een door aangeefster besefte onvrijwilligheid. In het verlengde daarvan kan ook niet worden gezegd dat de onvrijwilligheid van aangeefster voor verdachte kenbaar is geweest. Ook is het niet zo dat aangeefster zich niet of alleen heel moeilijk aan de situatie heeft kunnen onttrekken en dat zij redelijkerwijs niets anders heeft kunnen doen dan het dulden van de handelingen. Aangeefster had bijvoorbeeld haar huisgenoot kunnen alarmeren. Daarnaast blijkt uit de verklaring van aangeefster dat ze herhaaldelijk heeft meegewerkt, iets dat niet past bij de onvermijdbaarheid.
Oordeel van de rechtbank
5.2.11
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] betrouwbaar. Verdachte is in de loop van 3 maart 2020 bij haar thuis weggegaan en aangeefster is nog diezelfde dag naar de politie gestapt. In zowel haar informatieve gesprek als in haar aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaart aangeefster gedetailleerd en consistent. Haar verklaring komt steeds op cruciale punten overeen. De rechtbank ziet in het vroegtijdig afbreken van het verhoor bij de rechter-commissaris vanwege de gemoedstoestand van aangeefster geen schending van artikel 6 EVRM, zoals door de raadsvrouw is betoogd. Uit het proces-verbaal van dit verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] op 12 juli 2023 volgt dat de raadsvrouw vragen heeft gesteld die ook beantwoord zijn door de getuige. Vanwege de emotionele toestand van de getuige heeft de rechter-commissaris tijdens het verhoor op enig moment de raadsvrouw de gelegenheid gegeven nog vijf vragen te stellen en daarbij opgemerkt dat, mocht voortzetting van het verhoor te belastend zijn voor de getuige, dit voortijdig afgebroken zou worden. Uit het proces-verbaal van het verhoor valt voorts op te maken dat de raadsvrouw na overleg met verdachte heeft besloten geen verdere vragen te stellen vanwege de toestand van aangeefster. Uit het dossier blijkt niet dat zij vervolgens nogmaals een verzoek heeft gedaan om [slachtoffer 1] als getuige te horen. Evenmin heeft de raadsvrouw naar voren gebracht welke concrete vragen zij nog had willen stellen aan de getuige. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM.
5.2.12
De verklaring van aangeefster vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] , beide vriendinnen van aangeefster, die op 3 maart 2020 naar haar zijn toegegaan om haar verhaal aan te horen. Getuige [getuige 2] verklaart dat aangeefster daarbij in paniek en in tranen was. Ook getuige [getuige 3] beschrijft dat aangeefster ‘helemaal in tranen’ was toen zij vertelde wat haar was overkomen.
5.2.13
Gelet op het onder 5.2.12 genoemde steunbewijs is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank gaat daarom uit van de feitelijke gang van zaken zoals deze is geschetst door aangeefster.
5.2.14
Het is vervolgens de vraag of verdachte zich tijdens de seks met aangeefster heeft bediend van dwang. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze vraag bevestigend worden beantwoord. Op het moment dat verdachte zijn penis in de vagina van aangeefster bracht heeft aangeefster meerdere keren huilend tegen verdachte gezegd dat hij moest ophouden en dat het te snel ging. Verdachte reageerde daarop door de schouders van aangeefster stevig vast te pakken en haar stevig in het matras te drukken. Verdachte zei daarbij meermalen dat aangeefster rustig moest blijven en dat ze zich moest ontspannen. Vervolgens heeft verdachte zijn hand om de nek van aangeefster gelegd en heeft hij een kussen gepakt dat hij op het hoofd van aangeefster legde, waardoor zij niets kon zien. Aangeefster sloeg dit kussen gelijk weg, waarna verdachte het kussen nogmaals pakte en het nogmaals op haar gezicht drukte. Het penetreren door verdachte met zijn penis van de vagina van aangeefster ging tijdens dit alles door.
5.2.15
De rechtbank kwalificeert deze handelingen van verdachte (het vastpakken van de schouders van aangeefster, het haar in het matras drukken, het vastpakken van haar keel en het herhaaldelijk op haar gezicht drukken van een kussen) als geweldshandelingen. Door deze handelingen heeft verdachte een voor aangeefster bedreigende situatie gecreëerd waaraan aangeefster geen weerstand kon bieden en waaraan zij zich niet kon onttrekken. De onvermijdbaarheid is hiermee een gegeven. Verdachte heeft op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het creëren van deze voor aangeefster onvermijdbare situatie. Ook heeft verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de handelingen tegen de wil van aangeefster ingingen. Aangeefster heeft namelijk meermalen aangegeven dat verdachte op moest houden en dat het te snel ging. Dat aangeefster vlak daarvoor een kaarsje had aangestoken in haar slaapkamer en op verzoek van verdachte in bed is gaan liggen na zich omgekleed te hebben in een string en een shirt, doet daar niet aan af. Op het moment dat verdachte begon met het penetreren van aangeefster, heeft zij duidelijk en meermalen aan verdachte aangegeven dat zij dat niet wilde. Verdachte had daar op dat moment naar moeten luisteren, ook als hij uit eerdere signalen had opgemaakt dat aangeefster eventueel open zou staan voor seks. Die mogelijke eerdere signalen heeft zij duidelijk tenietgedaan op het moment dat ze tegen verdachte zei dat hij op moest houden en te snel ging. De lezing van verdachte dat de seks vrijwillig was schuift de rechtbank, gelet op het bovenstaande, als ongeloofwaardig terzijde.
5.2.16
Concluderend is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer 1] .
5.3
Feit 2: aanranding van [slachtoffer 2]
Standpunt van de officier van justitie
5.3.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 2.
5.3.2
De officier van justitie acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Aangeefster verklaart consistent over wat haar is overkomen.
5.3.3
Steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan gevonden worden in de getuigenverklaringen van [getuige 4] en [getuige 5] . [getuige 4] , de zus van aangeefster, geeft aan dat haar zus sinds de date met verdachte veel voorzichtiger is en dat ze met vlagen nog van slag is. [getuige 5] , de vriend van [getuige 4] , verklaart dat aangeefster na de date verdwaasd en onzeker overkwam en dat ze zichtbaar van slag was. Een aantal essentiële en redengevende overeenkomsten in het handelen van verdachte in de zes verschillende aangiftes maken daarnaast dat ondersteunend bewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
5.3.4
Er is voor wat betreft feit 2 sprake van dwang. Verdachte heeft zich opzettelijk van deze dwang bediend. De handelingen hebben tegen de wil van aangeefster plaatsgevonden en zij heeft aan zijn handelen geen weerstand kunnen bieden.
5.3.5
Voor wat betreft feit 2 bestaat de dwang volgens de officier van justitie allereerst uit geweldshandelingen, te weten het hardhandig, agressief uittrekken van de body en de broek van aangeefster. Ook bestaat de dwang uit de uitlatingen van verdachte waarmee hij een psychisch bedreigende situatie heeft gecreëerd.
Standpunt van de raadsvrouw
5.3.6
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 2.
5.3.7
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] moet van het bewijs worden uitgesloten. Aangeefster verklaart eerst ‘en passant’ en ‘niet in paniek’ tegen haar zus en diens vriend dat ze ‘iets raar meegemaakt heeft’ en dat ‘haar grenzen zijn opgezocht’. Na een gesprek met haar zus en diens vriend spreekt aangeefster van ‘manipulatie’, ‘grensoverschrijding’ en een ‘hele mindgame’. Dit zijn geen bevindingen van aangeefster zelf, maar bevindingen die achteraf zijn geformuleerd onder invloed van de mening en de visie van haar zus en diens vriend. Daarmee is sprake van beïnvloeding achteraf.
5.3.8
De verklaringen van de zus van aangeefster en diens vriend kunnen voorts niet als steunbewijs dienen. Op basis van die verklaringen kan niet van een ‘heftige gemoedstoestand’ worden gesproken. Ook de screenshots van de gesprekken tussen verdachte en aangeefster kunnen niet als steunbewijs dienen. Uit die gesprekken blijkt niet dat er tijdens de afspraak iets strafbaars zou zijn gebeurd of dat er handelingen tegen de wil van aangeefster hebben plaatsgevonden. Ook het gebruik van schakelbewijs is niet mogelijk.
5.3.9
Daarnaast kan ten aanzien van feit 2 niet de conclusie worden getrokken dat sprake is geweest van dwang. Het gaat in de verklaringen van aangeefster onder andere veel over wat zij zelf dacht. Uit haar verklaring blijkt niet dat zij haar onvrijwilligheid duidelijk en ondubbelzinnig richting verdachte heeft uitgesproken. Er bestaat aan de kant van verdachte daarom geen opzet op de onvrijwilligheid.
Oordeel van de rechtbank
5.3.10
De rechtbank ziet in de inhoud van de verklaringen van aangeefster geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan. Zij verklaart in haar verschillende verklaringen in het kader van het informatieve gesprek, haar aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris consistent. Er is geen reden om te twijfelen aan hetgeen aangeefster heeft verklaard en hoe zij de ontmoeting met verdachte heeft beleefd.
5.3.11
De rechtbank ziet in de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] , anders dan de officier van justitie, geen steunbewijs. [getuige 4] verklaart dat aangeefster ‘en passant’ en ‘niet in paniek’ verteld heeft over wat haar overkomen was. [getuige 5] heeft verklaard dat aangeefster tijdens het delen van haar ervaringen ‘verdwaasd en onzeker’ overkwam. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank geen emoties die zodanig zijn dat ze als steunbewijs aangemerkt kunnen worden. Beide getuigen kunnen enkel aangemerkt worden als zogeheten
de auditu-getuigen.
5.3.12
De rechtbank laat voorts in het midden of het gebruik van schakelbewijs tot de mogelijkheden behoort. Ongeacht of voldaan zou zijn aan het bewijsminimum kan op basis van de verklaring van aangeefster namelijk niet geoordeeld worden dat sprake is van dwang. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
5.3.13
Volgens aangeefster heeft verdachte op een gegeven moment voorgesteld om haar gedurende vijf minuten te masseren. Aangeefster geeft aan dat ze hiermee heeft ingestemd omdat ze een massage ‘op zich wel fijn vond’ en omdat ze verdachte al ‘zo vaak had afgewezen’. Aangeefster heeft vervolgens een soort crème gepakt die kon dienen als massageolie. Verdachte begon met het masseren van de rug van aangeefster. Op een gegeven moment heeft verdachte volgens aangeefster haar broek losgemaakt en die omlaag getrokken om haar billen te kunnen masseren. Aangeefster zou ‘nee’ gezegd hebben toen verdachte de broek van aangeefster vervolgens nog verder uit wilde trekken. Uiteindelijk trok verdachte haar broek toch helemaal uit. In het vervolg van de massage heeft verdachte volgens aangeefster naast haar rug ook haar billen en de rand van haar vagina aangeraakt. Op een gegeven moment heeft aangeefster aangegeven dat ‘de vijf minuten wel voorbij waren’. Verdachte is daarna gestopt met masseren.
5.3.14
Aangeefster geeft aan één keer ‘nee’ gezegd te hebben. Hiermee is het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de onvrijwilligheid van aangeefster echter nog geen gegeven – mede gelet op het feit dat zij in eerste instantie wel instemde met de massage en daarvoor ook crème heeft gehaald die kon dienen als massageolie. Ook blijkt niet dat er sprake was van een situatie waaraan aangeefster zich redelijkerwijs niet heeft kunnen onttrekken. Verdachte is immers gestopt nadat aangeefster had aangegeven dat ‘de vijf minuten wel voorbij waren’. De handelingen van verdachte passen meer in het verkennen van de grenzen van aangeefster. Het is vervelend dat de grenzen van aangeefster hierbij overschreden zijn, maar haar verklaring bevat te weinig aanknopingspunten om te concluderen dat dit voor verdachte duidelijk genoeg was. Van dwang in de juridische zin van het woord is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
5.3.15
De rechtbank spreekt verdachte, gelet op het bovenstaande, vrij van feit 2. De rechtbank wil benadrukken dat zij de ervaring van aangeefster met deze vrijspraak niet wil bagatelliseren, maar dat zij moet beoordelen of de gedragingen waar het hier om gaat de drempel van de strafwaardigheid halen.
5.4
Feit 3: verkrachting van [slachtoffer 3]
Standpunt van de officier van justitie
5.4.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 3.
5.4.2
Aangeefster [slachtoffer 3] verklaart in zowel haar informatieve gesprek als in haar aangifte en verhoor bij de rechter-commissaris consistent. Haar verklaring is daarmee betrouwbaar.
5.4.3
Ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster kan worden gevonden in de verklaringen van haar buurman [getuige 6] en vriendinnen [getuige 7] en [getuige 8] . Deze getuigen verklaren onder andere over emoties die zij bij aangeefster hebben waargenomen toen zij hen vertelde wat haar overkomen was. Steunbewijs kan ook gevonden worden in de chatgesprekken in het dossier en een brief van de psycholoog van aangeefster waarin staat dat een behandeling wordt opgestart met als doel ‘het verwerken van een recente verkrachtingservaring’. Een aantal essentiële en redengevende overeenkomsten in het handelen van verdachte in de zes verschillende aangiftes maken daarnaast dat ondersteunend bewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
5.4.4
Er is voor wat betreft feit 3 sprake van dwang. Verdachte heeft zich opzettelijk van deze dwang bediend. De handelingen hebben tegen de wil van aangeefster plaatsgevonden en zij heeft aan zijn handelen geen weerstand kunnen bieden.
5.4.5
Voor wat betreft feit 3 bestaat de dwang enerzijds uit geweldshandelingen, bestaande uit het aangeefster bij haar kruis grijpen. Ook bestaat de dwang uit het onverhoeds handelen, onder andere bestaande uit het opeens uitdoen van het shirt van aangeefster en het losmaken van haar broek tijdens een knuffel. Ook het creëren van (psychisch) overwicht door negatief op aangeefster in te praten is een vorm van dwang.
Standpunt van de raadsvrouw
5.4.6
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 3.
5.4.7
De verklaring van [slachtoffer 3] dient van het bewijs te worden uitgesloten. Er zijn onder andere aanwijzingen dat aangeefsterdoor de ervaring die een collega met haar deelde is beïnvloed. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat ze veel twijfels had over de vraag of ze was verkracht. Het is de vraag of die twijfels bestonden uit de vraag of ze zich wel voldoende had verzet en of ze niet te veel had meegewerkt, of dat die twijfel bestond uit de vraag of het een en ander toch anders is gegaan. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om terughoudend met de verklaring van aangeefster om te gaan.
5.4.8
Ook is volgens de raadsvrouw niet voldaan aan het bewijsminimum. De getuigen die een verklaring hebben afgelegd verklaren enkel over wat zij van aangeefster hebben gehoord. De bron van die informatie is dus aangeefster zelf. De emoties die door de getuigen zijn waargenomen kunnen ook hebben gezien op bijvoorbeeld het feit dat verdachte aangeefster vrijwel direct na afloop heeft geblokkeerd. Ook het gebruik van schakelbewijs is niet mogelijk.
5.4.9
Ook is ten aanzien van feit 3 geen sprake van dwang. Er kan bijvoorbeeld niet gezegd worden dat sprake was van het creëren van een psychische druk of een mentaal overwicht. De vragen die verdachte aan aangeefster stelde moeten worden gezien in het kader van aftasten en het stellen van vragen naar aanleiding van wat aangeefster zelf vertelde. Ook al zou wel kunnen worden vastgesteld dat sprake was van psychische druk, dan kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze druk opzettelijk heeft veroorzaakt. Het is voor verdachte daarnaast niet duidelijk geweest dat aangeefster niet instemde met de seksuele handelingen.
Oordeel van de rechtbank
5.4.10
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] is naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar. In zowel haar informatieve gesprek als in haar aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaart aangeefster gedetailleerd en consistent. Haar verklaring komt steeds op cruciale punten overeen. Van beïnvloeding door de collega van aangeefster is geen sprake. De rechtbank verwijst ter nadere onderbouwing hiervan naar de voorgaande rechtsoverweging 4.3.3.
5.4.11
Steunbewijs vindt de rechtbank in de verklaringen van de getuigen [getuige 6] ,
[getuige 7] en [getuige 8] . Aangeefster heeft haar buurman, getuige [getuige 6] , de dag na het tenlastegelegde verteld wat haar was overkomen. [getuige 6] heeft verklaard dat aangeefster daarbij ‘in shock’ was en dat ze ‘maar bleef huilen’. Aan getuigen [getuige 7] en [getuige 8] (beide vriendinnen van aangeefster) heeft aangeefster eveneens heel kort na het tenlastegelegde verteld wat er was gebeurd. [getuige 7] beschrijft dat aangeefster tijdens het doen van haar verhaal ‘verdrietig en bang, heel bang’ was en dat ze ‘alles eruit gespuid heeft’. [getuige 8] beschrijft met name de ‘angst, paniek en onmacht’ van aangeefster. Gelet op dit steunbewijs is voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank gaat bij de beoordeling daarom uit van de feitelijke gang van zaken zoals deze is geschetst door aangeefster.
5.4.12
Het is vervolgens de vraag of verdachte zich tijdens de seks met aangeefster van dwang heeft bediend. Alvorens deze vraag bevestigend te beantwoorden stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte heeft op 25 oktober 2020 aangeefster thuis bezocht. Nadat verdachte en aangeefster enige tijd met elkaar hebben gesproken is verdachte opgestaan en heeft hij aangeefster gevraagd om ook op te staan. Aangeefster heeft aangegeven dat ze dacht dat verdachte haar een knuffel wilde geven. Verdachte trok echter het shirt van aangeefster uit. Aangeefster deed hierbij haar armen omhoog. Toen verdachte ook haar broek los wilde maken hield aangeefster hem tegen en zei ze dat ze dat niet wilde. Vervolgens zijn aangeefster en verdachte weer op de bank gaan zitten. Verdachte vroeg aan aangeefster wat het ergste is wat er kon gebeuren en aangeefster antwoordde daarop met ‘verkrachten’. Verdachte reageerde daarop door te zeggen ‘dat haar leven toch al verpest was en dat het niet erger kon worden’. Ook zei hij dat als aangeefster iedereen van zich afduwde, zij nooit verbinding zou krijgen. Verdachte stelde vervolgens voor om naakt te knuffelen, aangeefster stemde hiermee in. Toen aangeefster en verdachte beiden naakt waren liepen ze naar de slaapkamer. Verdachte wees naar het bed en zei: ‘ga daar maar liggen en doe je benen omhoog’. Aangeefster heeft aangegeven dat niet te willen. Verdachte bleef op aangeefster inpraten en is uiteindelijk bovenop haar gaan liggen nadat hij haar benen omhoog had gedaan. Aangeefster huilde en zei tegen verdachte dat ze angstig was, niet wilde en dat verdachte het alleen maar erger maakte. Aangeefster heeft meerdere keren aangegeven dat ze niet wilde dat verdachte bij haar vagina naar binnen ging. Op een gegeven moment zat de penis van verdachte toch half in de vagina van aangeefster. Aangeefster gaf aan dat ze naar het toilet wilde. Toen ze terugkwam van het toilet heeft ze tegen verdachte gezegd dat hij weg moest gaan. Aangeefster liep naar de woonkamer en trok haar onderbroek en shirt weer aan en sloeg een plaid om zichzelf heen. Verdachte kwam ook naar de woonkamer om zichzelf weer aan te kleden. Ondertussen bleef hij op een negatieve en manipulerende manier op aangeefster inpraten, door onder andere te zeggen dat ze bindingsangst had, dat ze niet gelukkig was en dat ze liefde en verbinding nodig had, maar dat ze dat niet kreeg. Aangeefster was ondertussen aan het huilen. Toen verdachte aangekleed was bleef hij nog wat rondhangen. Opeens kwam hij weer naar aangeefster toelopen en greep hij haar met zijn hand bij haar kruis. Aangeefster draaide weg of stapte achteruit. Verdachte zei dat hij niet wist wat hij met aangeefster aan moest en dat hij opgewonden van haar werd. Hij begon haar shirt weer uit te trekken. Verdachte kleedde zichzelf ook weer uit en zei tegen aangeefster dat hij seks met haar wilde. Aangeefster gaf toen aan dat hij wel een condoom om moest doen. Vervolgens zijn verdachte en aangeefster weer naar de slaapkamer gelopen. Verdachte probeerde vervolgens zonder condoom met zijn penis in de vagina van aangeefster te gaan. Aangeefster heeft vervolgens meerdere keren aangegeven dat ze niet wilde dat verdachte bij haar naar binnen zou gaan. Uiteindelijk deed verdachte het condoom toch om en ging hij bij aangeefster naar binnen. Even later deed hij het condoom af en ging hij door met de seks zonder condoom. Nadat verdachte was klaargekomen is hij, na te hebben gedoucht, weggegaan.
5.4.13
Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank, door aangeefster bij het kruis te grijpen en haar en zichzelf opnieuw uit te kleden nadat ze meermalen had aangegeven geen seks met hem te willen, hem zelfs weggestuurd had en wegdraaide toen hij haar in haar kruis greep, op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster de seksuele handelingen die daarop volgden tegen haar wil heeft ondergaan. Door het constante doordrammen en het maken van nare opmerkingen in de richting van aangeefster heeft verdachte daarnaast minstens voorwaardelijk opzet gehad op het creëren van een situatie die zodanig psychisch bedreigend was dat aangeefster daartegen in redelijkheid geen weerstand heeft kunnen bieden. Het verzet van aangeefster, dat bestond uit het zeggen dat ze niet wilde en het uiteindelijke (bijna succesvolle) wegsturen van verdachte, is door verdachte gebroken door opnieuw op voorgaande wijze op seks aan te dringen. De onvrijwilligheid en onvermijdbaarheid zijn hiermee gegeven. Met het creëren van de psychisch bedreigende situatie is sprake van het dwingen van aangeefster door een in artikel 242 Sr bedoelde ‘andere feitelijkheid’.
5.4.14
Concluderend is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de verkrachting van [slachtoffer 3] .
5.5
Feit 4: verkrachting van [slachtoffer 4]
Standpunt van de officier van justitie
5.5.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 4.
5.5.2
Zoals onder 4.1.2 reeds is weergegeven moet de verklaring van aangeefster
[slachtoffer 4] volgens de officier van justitie worden onderworpen aan een extra kritische toets. Ook deze extra kritische toets maakt echter niet dat de verklaring van aangeefster als onbetrouwbaar bestempeld kan worden. Aangeefster heeft tegen zowel getuigen [getuige 9] en [getuige 1] als tijdens haar aangifte en bij de rechter-commissaris consistent en gedetailleerd verklaard over wat haar is overkomen.
5.5.3
De getuigen [getuige 9] en [getuige 1] ondersteunen het verhaal van aangeefster, maar verklaren niet echt over emoties die zij bij aangeefster hebben waargenomen na hetgeen zij heeft meegemaakt. Deze verklaringen komen daardoor niet uit een andere bron dan het verhaal van aangeefster zelf. Enig steunbewijs kan wel worden gevonden in het verslag van de hulpverlening, waaruit blijkt dat aangeefster hulpverlening heeft ontvangen door ‘een zeer ingrijpende gebeurtenis die haar is aangedaan en die erg veel impact heeft’. Een aantal essentiële en redengevende overeenkomsten in het handelen van verdachte in de zes verschillende aangiftes maken dat het benodigde steunbewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
5.5.4
Er is voor wat betreft feit 4 sprake van dwang. Verdachte heeft zich opzettelijk van deze dwang bediend. De handelingen hebben tegen de wil van aangeefster plaatsgevonden en zij heeft aan zijn handelen geen weerstand kunnen bieden.
5.5.5
Voor wat betreft feit 4 bestaat de dwang allereerst uit het op slot doen van de deur. Daarnaast bestaat de dwang uit het onverhoeds handelen, bestaande uit onder andere het opeens heftig kussen van aangeefster en het tillen van aangeefster naar de slaapkamer. Ook bestaat de dwang uit het uitoefenen van psychische druk door negatief op aangeefster in te praten.
Standpunt van de raadsvrouw
5.5.6
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 4.
5.5.7
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] is volgens de raadsvrouw niet erg betrouwbaar. Haar verklaring is hoogstwaarschijnlijk ingegeven door de mening van derden. Na haar ontmoeting met verdachte bij verdachte thuis heeft aangeefster nog minimaal een week contact met verdachte gehad. Er werd wederzijds contact gezocht dat in het teken leek te staan van het elkaar beter leren kennen. Pas nadat aangeefster contact heeft gehad met getuige [getuige 1] verbreekt aangeefster het contact met verdachte en neemt ze contact op met de politie. Van deze getuige heeft aangeefster gehoord over iemand anders die iets soortgelijks heeft meegemaakt en die daarvan al aangifte had gedaan. Het kan niet anders dan dat aangeefster hierdoor is beïnvloed.
5.5.8
In de verklaringen van de getuigen [getuige 9] en [getuige 1] kan geen steunbewijs worden gevonden. Er is door de getuigen bijvoorbeeld geen emotie waargenomen. Ook het gebruik van schakelbewijs is niet mogelijk en kan derhalve niet als steunbewijs worden gebruikt.
5.5.9
Ook is er ten aanzien van feit 4 geen sprake van dwang. Er is geen sprake van een tijdens de ontmoeting met verdachte door aangeefster besefte onvrijwilligheid. Ook van onvermijdbaarheid is geen sprake. Niet gezegd kan worden dat aangeefster redelijkerwijs niet anders kon doen dan de handelingen te dulden en dat zij zich niet of alleen heel moeilijk aan de situatie heeft kunnen onttrekken. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat geen sprake was van een dreigende sfeer. Daarnaast heeft aangeefster in de ochtend opnieuw seks met verdachte gehad, waarover ze onder andere verklaart dat ‘het kwaad eigenlijk al was geschied’, ze ‘het al hadden gedaan’, het ‘op zich niet slecht was’ en ze ‘niet kon zeggen dat het niet lekker was’. Dit alles duidt niet op onvermijdbaarheid. Ook kan niet vastgesteld worden dat dwangmiddelen zijn gebruikt en dat er aan de kant van verdachte sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Aangeefster geeft bijvoorbeeld aan dat zij pas seks heeft gehad nadat verdachte haar daartoe had overtuigd. Dat impliceert dat aangeefster met de seksuele handelingen heeft ingestemd.
Oordeel van de rechtbank
5.5.10
De rechtbank ziet in de inhoud van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 4] geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan, ook niet na de onder 4.3.2 aangekondigde ‘extra kritische toets’. De rechtbank heeft gekeken naar de verklaringen van zowel aangeefster als die van getuige [getuige 1] en naar wat zij hebben verklaard over hetgeen zij onderling hebben besproken in relatie tot aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte. Niet blijkt dat dat wat zij hebben besproken de verklaring van aangeefster niet waarheidsgetrouw maakt of dat de inhoud van haar verklaring hierdoor is beïnvloed. Ook hetgeen de rechtbank al heeft overwogen onder 4.3.3 omtrent collaborative storytelling door contact met derden geldt onverminderd ten aanzien van de verklaring van aangeefster.
5.5.11
De rechtbank ziet, met de officier van justitie en de raadsvrouw, geen steunbewijs in de verklaringen van de getuigen [getuige 9] en [getuige 1] . Beiden verklaren niet over na het incident bij de aangeefster waargenomen emoties die maken dat er sprake kan zijn van steunbewijs. Beide getuigen kunnen enkel aangemerkt worden als zogeheten
de auditu-getuigen.
5.5.12
De rechtbank laat voorts in het midden of het gebruik van schakelbewijs tot de mogelijkheden behoort. Ongeacht of voldaan zou zijn aan het bewijsminimum kan op basis van de verklaring van aangeefster namelijk niet geoordeeld worden dat sprake is van dwang. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van onder andere de volgende feiten en omstandigheden.
5.5.13
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij gemengde gevoelens had over haar ontmoeting met verdachte – zowel tijdens de ontmoeting als achteraf. Aangeefster heeft verklaard dat ze een aantal keren tegen verdachte heeft gezegd geen seks te willen en dat verdachte meerdere keren op een negatieve manier op haar heeft ingepraat. Tijdens dit alles stonden de tranen volgens aangeefster in haar ogen, maar ze heeft niet gehuild omdat ze het raar vond om bij verdachte te huilen. Tussen het moment dat verdachte aangeefster op bed had gelegd om haar te masseren en de daadwerkelijke seks zat volgens aangeefster ongeveer een uur. In dat uur lijkt aangeefster niet te zijn opgestaan. Aangeefster heeft daarnaast verklaard dat ze bepaalde dingen die verdachte deed liet gebeuren en dat ze uiteindelijk bij verdachte is blijven slapen omdat ze het niet zag zitten om nog naar huis te rijden. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar het gevoel van een ‘stabiele factor’ gaf. Over de seks die ze de volgende ochtend met verdachte heeft gehad verklaart ze onder andere dat ‘het kwaad eigenlijk al was geschied’, dat het ‘op zich niet slecht was’, dat ‘ze niet kon zeggen dat het niet lekker was’ en dat ze die ochtend dacht ‘nou, dan nog maar een keer en dan ga ik naar huis’. Na afloop van de ontmoeting met verdachte hebben aangeefster en verdachte nog een aantal dagen (ogenschijnlijk) normaal appcontact, waarin er onder andere door zowel aangeefster als verdachte geuit wordt dat ze het respectievelijk leuk en gezellig hebben gehad.
5.5.14
Zonder de beleving van aangeefster te willen bagatelliseren, die ook nog eens heeft geleid tot een ongewenste zwangerschap, ziet de rechtbank al met al in de verklaring van aangeefster onvoldoende om te concluderen dat er sprake is geweest van dwang in de juridische zin van het woord. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat ze enigszins ambivalent lijkt te zijn geweest in het bepalen en uiten van haar wil. Dat maakt het problematisch om te concluderen dat verdachte met (voorwaardelijk) opzet tegen haar wil heeft gehandeld. En zo al een opzet op onvrijwilligheid vastgesteld zou kunnen worden, dan maakt dat nog niet dat sprake is van dwang. De verklaring van aangeefster biedt namelijk niet voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waaraan aangeefster zich redelijkerwijs niet heeft kunnen onttrekken. De door verdachte volgens aangeefster gemaakte opmerkingen maken niet dat van een zodanige psychische druk gesproken kan worden dat sprake is van de voor dwang benodigde onvermijdbaarheid. Het feit dat verdachte de deur achter aangeefster dichtdeed nadat zij binnen was maakt deze conclusie niet anders. Het komt de rechtbank op zichzelf niet vreemd voor om in een woning in [plaats] de deur achter zich op slot te doen.
5.5.15
De rechtbank spreekt verdachte, gelet op het bovenstaande, vrij van feit 4.
5.6
Feit 5: verkrachting van [slachtoffer 5]
Standpunt van de officier van justitie
5.6.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 5.
5.6.2
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 5] is betrouwbaar. Ze heeft consistent verklaard in zowel het informatieve gesprek als in haar aangifte. Hetgeen ze daar heeft verklaard komt ook grotendeels overeen met wat zij op papier heeft gezet.
5.6.3
In de verklaring van getuige [getuige 10] en in hetgeen aangeefster naar haar vriend [getuige 11] heeft gestuurd kan geen steunbewijs worden gevonden. Er wordt niet verklaard over emoties die bij haar zijn waargenomen. Haar verklaring wordt wel ondersteund door de in het dossier aanwezige appgesprekken met verdachte waaruit blijkt dat ze meermalen heeft gezegd niet thuis af te willen spreken, maar dat verdachte daar toch op aandringt. Steunbewijs kan ook worden gevonden in de verklaring van de psycholoog van aangeefster. Een aantal essentiële en redengevende overeenkomsten in het handelen van verdachte in de zes verschillende aangiftes maken daarnaast dat ondersteunend bewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
5.6.4
Er is voor wat betreft feit 5 sprake van dwang. Verdachte heeft zich opzettelijk van deze dwang bediend. De handelingen hebben tegen de wil van aangeefster plaatsgevonden en zij heeft aan zijn handelen geen weerstand kunnen bieden.
5.6.5
Voor wat betreft feit 5 bestaat de dwang allereerst uit het onverhoeds handelen door onder andere opeens in het huis van aangeefster te staan en zich meteen uit te kleden. Ook bestaat de dwang uit het creëren/aanwenden van (fysiek) overwicht, onder andere door bovenop aangeefster te gaan liggen en dwingend tegen haar te praten.
Standpunt van de raadsvrouw
5.6.6
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 5.
5.6.7
De raadsvrouw heeft kanttekeningen geplaatst bij de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 5] . Haar verklaring moet van het bewijs worden uitgesloten of er moet op zijn minst voorzichtig mee worden omgegaan. Het is de verwachting dat men na een verkrachting direct de politie inschakelt. Aangeefster doet dat echter niet. De berichten die aangeefster stuurt aan een vriend van haar zijn geen berichten die na een verkrachting kunnen worden verwacht. Ook valt op dat er voorafgaand aan de ontmoeting over en weer is geflirt. Zo heeft aangeefster onder andere berichten naar verdachte gestuurd over naakt koken en een massage door verdachte. Ook heeft zij verdachte voorafgaand aan de date een foto van haar billen gestuurd. Dit alles maakt dat het lastig voor te stellen is dat aangeefster overdonderd was toen verdachte zich naar haar eigen zeggen zou hebben uitgekleed. Het lijkt erop dat de beleving van aangeefster van de seks achteraf is gewijzigd, onder andere toen verdachte opmerkingen maakte over haar depressie en zij dat vervelend vond. Ook kan niet worden uitgesloten dat gesprekken die aangeefster achteraf met anderen heeft gehad over de date haar herinnering daaraan beïnvloed hebben.
5.6.8
Daarnaast is niet voldaan aan het bewijsminimum. De verklaring van getuige [getuige 10] vormt geen steunbewijs. De bron van hetgeen zij heeft verklaard is aangeefster. [getuige 10] verklaart ook niet over emotie die zij bij aangeefster heeft waargenomen. [getuige 10] verklaart dat aangeefster relaxed was toen ze over de date vertelde. Ook de brief van de psycholoog van aangeefster vormt geen steunbewijs. Tot slot is ook het gebruik van schakelbewijs als ondersteuning voor de verklaring van aangeefster niet mogelijk.
5.6.9
Van dwang is in het geval van feit 5 ook geen sprake. Er was geen sprake van een mentaal overwicht. Er is voorafgaand aan de date over en weer geflirt. Het ‘charmeoffensief’ waar aangeefster over spreekt kan niet worden gezien als een zware psychische druk. Tot slot kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat aangeefster de handelingen tegen haar wil zou hebben ondergaan.
Oordeel van de rechtbank
5.6.10
De rechtbank ziet in de inhoud van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 5] geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan. In zowel haar informatieve gesprek als in haar aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris verklaart aangeefster gedetailleerd en consistent. Haar verklaring komt steeds op cruciale punten overeen.
5.6.11
Met de officier van justitie en de raadsvrouw ziet de rechtbank geen steunbewijs in de verklaring van getuige [getuige 10] . [getuige 10] verklaart niet over na het incident bij de aangeefster waargenomen emoties die maken dat er sprake kan zijn van steunbewijs. [getuige 10] kan enkel aangemerkt worden als een zogeheten
de auditu-getuige. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank geen ander bewijs dat kan dienen ter ondersteuning van de verklaring van aangeefster.
5.6.12
De rechtbank laat daarnaast in het midden of het gebruik van schakelbewijs tot de mogelijkheden behoort. Ongeacht of voldaan zou zijn aan het bewijsminimum kan op basis van de verklaring van aangeefster namelijk niet geoordeeld worden dat sprake is van dwang. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van onder andere de volgende feiten en omstandigheden.
5.6.13
Het eerste contact tussen aangeefster en verdachte is gelegd via de datingapp Bumble. Het contact is vervolgens verdergegaan via Instagram. In de avond van
10 september 2020 heeft aangeefster verdachte, volgens aangeefster omdat verdachte daarop aandrong, bij haar thuis ontvangen nadat zij hem haar adres had gegeven. In de aanloop naar de afspraak hebben verdachte en aangeefster een gesprek via Instagram. Dit gesprek, waarvan screenshots in het dossier zitten, heeft een lading die als seksueel getint kan worden omschreven. Aangeefster vraagt verdachte bijvoorbeeld of hij haar kan masseren. Vervolgens gaat het erover hoe zo’n massage dan zou gaan. In de loop van het gesprek heeft aangeefster verdachte ook een foto van haar billen gestuurd. Toen verdachte uiteindelijk bij aangeefster binnen was stelde hij volgens aangeefster voor om in bed te knuffelen. Verdachte begon zich uit te kleden en begon vervolgens ook aangeefster uit te kleden. Verdachte klapte het dekbed open en aangeefster is in bed gaan liggen, waarna verdachte op haar is gaan liggen. Aangeefster heeft verklaard dat ze op dat moment aan verdachte heeft aangegeven dat ze geen seks met hem wilde. Toen verdachte aangeefster zoende, zoende aangeefster wel terug, maar keek ze vervolgens weer weg. Verdachte gaf hierop aan dat aangeefster hem aan moest kijken en dat ze zich moest ontspannen. Ook zei verdachte volgens aangeefster dat ze ‘het moest laten stromen’. Aangeefster geeft aan dat ze tijdens dit alles verstijfde. Aangeefster geeft aan geen chronologisch beeld te hebben van wat er in bed is gebeurd, maar geeft aan dat het op een gegeven moment is gegaan over haar depressie. Verdachte zou hier kritisch en onsympathiek op hebben gereageerd. Op een volgend moment wreef verdachte met zijn hand over de clitoris van aangeefster en met zijn penis over haar vulva. Aangeefster geeft aan dat ze op dat moment ‘blijkbaar al had opgegeven dat ze geen seks meer wilde’. Verdachte wilde vervolgens met zijn penis in de vagina van aangeefster. Op aandringen van aangeefster heeft hij daarbij een condoom omgedaan. Uiteindelijk heeft verdachte nog gedoucht en is hij weggegaan.
5.6.14
Zonder de beleving van aangeefster te willen bagatelliseren ziet de rechtbank in de verklaring van aangeefster onvoldoende om te concluderen dat sprake is geweest van dwang in de juridische zin van het woord. Uit de verklaring van aangeefster en de berichtenwisseling die voorafgaand aan de date tussen haar en verdachte heeft plaatsgevonden blijkt dat ze enigszins ambivalent lijkt te zijn geweest in het bepalen en het uiten van haar wil. Dat maakt het problematisch om te concluderen dat verdachte met (voorwaardelijk) opzet tegen haar wil heeft gehandeld. En zo al een opzet op onvrijwilligheid zou kunnen worden vastgesteld, dan maakt dat nog niet dat sprake is van dwang. De verklaring van aangeefster biedt namelijk niet voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat verdachte opzettelijk een situatie heeft gecreëerd waaraan aangeefster zich redelijkerwijs niet heeft kunnen onttrekken. De door verdachte volgens aangeefster gemaakte opmerkingen maken niet dat van een zodanige psychische druk gesproken kan worden dat sprake is van de voor dwang benodigde onvermijdbaarheid.
5.6.15
De rechtbank spreekt verdachte, gelet op het bovenstaande, vrij van feit 5.
5.7
Feit 6: verkrachting van [slachtoffer 6]
Standpunt van de officier van justitie
5.7.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 6.
5.7.2
De verklaring van aangeefster [slachtoffer 6] is betrouwbaar. De verklaring is niet gedetailleerd, maar aangeefster geeft aan dat dit komt doordat ze niets wil verzinnen en omdat ‘het allemaal is afgevlakt’ door haar therapie.
5.7.3
Steunbewijs kan allereerst gevonden worden in het dossier aanwezige berichten die aangeefster van verdachte heeft ontvangen. Deze berichten ondersteunen hetgeen aangeefster heeft verklaard over de uitlatingen van verdachte en hetgeen na het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden. Het behandelplan van de psycholoog is ook ondersteunend aan de verklaring van aangeefster. Een aantal essentiële en redengevende overeenkomsten in het handelen van verdachte in de zes verschillende aangiftes maken daarnaast dat ondersteunend bewijs kan worden gevonden in de vorm van schakelbewijs.
5.7.4
Er is voor wat betreft feit 6 sprake van dwang. Verdachte heeft zich opzettelijk van deze dwang bediend. De handelingen hebben tegen de wil van aangeefster plaatsgevonden en zij heeft aan zijn handelen geen weerstand kunnen bieden.
5.7.5
Voor wat betreft feit 6 bestaat de dwang naast geweldshandelingen (door het tegen de zin van aangeefster uittrekken van haar tampon) uit het onverwacht bij het werk van aangeefster langskomen, het vervolgens bij haar thuis komen terwijl zij had voorgesteld ergens iets te gaan eten, het thuis naar haar slaapplaats te vragen en fysiek op haar te gaan liggen terwijl ze niet weg kon en verstijfde.
Standpunt van de raadsvrouw
5.7.6
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 6.
5.7.7
De raadsvrouw acht de verklaring van aangeefster [slachtoffer 6] onbetrouwbaar. Haar verklaring komt in het informatieve gesprek en de aangifte op belangrijke punten niet overeen. Verdachte heeft de ontmoeting met aangeefster heel anders ervaren. Uit de verklaring van aangeefster dat ‘verdachte deed alsof er niets was gebeurd’ en ze ‘dat op dat moment ook geloofde’ leidt de raadsvrouw af dat het beeld van aangeefster dat ze zou zijn verkracht, achteraf is ontstaan en niet op het vermeende moment zelf.
5.7.8
In het dossier bevindt zich daarnaast onvoldoende steunbewijs om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Hetgeen getuige [getuige 12] heeft verklaard komt bij aangeefster vandaan. Zij heeft geen emoties bij aangeefster waargenomen. Ook voor wat betreft de rapportage van de psycholoog kan niet worden gezegd dat deze van een andere bron dan aangeefster zelf afkomstig is. Uit de in het dossier aanwezige screenshots kan, hoewel het gaat om nare berichten, niet afgeleid worden dat sprake is geweest van een verkrachting. Kortom, de verklaring van aangeefster staat op zichzelf. Ook het gebruik van schakelbewijs als ondersteuning voor de verklaring van aangeefster is niet mogelijk.
Oordeel van de rechtbank
5.7.9
De rechtbank ziet in de inhoud van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 6] geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid ervan. Haar verklaring – hoewel summier – is in zowel haar informatieve gesprek als in haar aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris consistent. Haar verklaring komt steeds op cruciale punten overeen.
5.7.10
Het dossier bevat geen bewijs – zoals bijvoorbeeld verklaringen van derden – dat als ondersteuning kan dienen voor de verklaring van aangeefster. De rechtbank laat daarnaast in het midden of het gebruik van schakelbewijs tot de mogelijkheden behoort. Ongeacht of voldaan zou zijn aan het bewijsminimum kan op basis van de verklaring van aangeefster namelijk niet worden vastgesteld dat sprake is van dwang. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van onder andere de volgende feiten en omstandigheden.
5.7.11
Aangeefster heeft verdachte leren kennen via de datingapp ‘Happn’. Uiteindelijk is verdachte bij aangeefster thuis gekomen. Aangeefster had voorgesteld ergens anders af te spreken, maar verdachte heeft haar naar haar eigen zeggen gemanipuleerd. Voorbeelden van deze manipulatie kan ze niet meer geven. Bij aangeefster thuis zijn zij en verdachte op de bank gaan zitten. Uiteindelijk wilde verdachte zien waar aangeefster sliep. Op haar slaapplek aangekomen heeft verdachte volgens aangeefster haar tampon er uitgetrokken en heeft hij seks met haar gehad. Aangeefster verklaart aangegeven te hebben dat ze niet wilde en dat ze niet verder wilde gaan.
5.7.12
Zonder de beleving van aangeefster te willen bagatelliseren ziet de rechtbank in de verklaring van aangeefster onvoldoende om te concluderen dat er sprake is geweest van dwang in de juridische zin van het woord. Op basis van haar verklaring kan niet worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk tegen haar wil heeft gehandeld heeft en dat sprake is geweest van een opzettelijk door verdachte gecreëerde situatie waaraan aangeefster zich redelijkerwijs niet heeft kunnen onttrekken. Aangeefster verklaart bijvoorbeeld dat verdachte haar gemanipuleerd heeft, maar ze kan geen voorbeelden geven van de manier waarop hij dat deed. Het uittrekken van een tampon levert naar het oordeel van de rechtbank daarnaast niet zonder meer een geweldshandeling op. Ook het fysiek op aangeefster gaan liggen kan niet zonder meer als dwanghandeling worden gezien.
5.7.13
De rechtbank spreekt verdachte, gelet op het bovenstaande, vrij van feit 6.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van het voorgaande en de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
t.a.v. feit 1:op 3 maart 2020 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het meermalen seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn geslachtsdeel in haar vagina, door geweld, te weten door, nadat die [slachtoffer 1] huilde en 'Hou op!' tegen hem, verdachte, had gezegd die [slachtoffer 1] stevig bij de schouders te pakken en vervolgens in het matras te duwen en meermalen een kussen op het gezicht van die [slachtoffer 1] te leggen en/of te duwen en daarbij steeds te zeggen dat zij zich moest ontspannen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en aldus een zware druk op die [slachtoffer 1] heeft gelegd en aldus voor dit slachtoffer een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij geen weerstand kon bieden;
t.a.v. feit 3:op 25 oktober 2020 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , te weten het brengen van zijn geslachtsdeel in haar vagina, door een andere feitelijkheid, te weten door
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat hij verbinding met haar wilde maken, dat als zij iedereen van zich afduwde zij nooit verbinding zou krijgen met iedereen, dat het niet altijd om seks draait, dat haar leven toch al verpest was en dat het niet erger kon worden, althans woorden van gelijke aard en strekking en
- naar het bed te wijzen en tegen die [slachtoffer 3] te zeggen 'Ga daar maar liggen', althans woorden van gelijke aard en strekking en
- toen die [slachtoffer 3] op bed lag de benen van die [slachtoffer 3] omhoog te doen en vervolgens met zijn volle gewicht bovenop die [slachtoffer 3] te gaan liggen en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen dat hij niet stijf was en dat hij daar niet stijf van werd, althans woorden van gelijke aard en strekking en
- toen die [slachtoffer 3] haar benen liet zakken en/of langs hem, verdachte, te leggen tegen die [slachtoffer 3] te zeggen 'Zie je nou hoe je mij tegenhoudt? Dit is wat je altijd doet, je geeft je niet over' en 'Zie je niet hoe respectloos dit is naar mij toe?' althans woorden van gelijke aard en strekking en
- nadat die [slachtoffer 3] had gezegd dat hij, verdachte weg moest gaan en hij, verdachte zich weer had aangekleed onverhoeds met zijn hand in het kruis van die [slachtoffer 3] te grijpen en ondertussen te zeggen dat hij helemaal opgewonden van haar, aangeefster, raakte en dat hij seks met haar wilde, althans woorden van gelijke aard en strekking en
- vervolgens het shirt van die [slachtoffer 3] weer uit te trekken en vervolgens weer naar het bed te wijzen en duidelijk te maken dat die [slachtoffer 3] haar benen omhoog moest doen en
- aldus een zware druk op die [slachtoffer 3] heeft gelegd en aldus voor dit slachtoffer een psychisch bedreigende situatie heeft doen ontstaan waaraan zij geen weerstand kon bieden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
Standpunt van de officier van justitie
9.1.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren.
9.1.2
Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de in artikel 38z Sr bedoelde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd.
9.2
Standpunt van de raadsvrouw
9.2.1
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om – wanneer er een straf aan verdachte opgelegd wordt – fors minder op te leggen dan de door de officier van justitie geëiste straf. De raadsvrouw stelt voor een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gecombineerd met een taakstraf voor de maximale duur.
9.2.2
De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
9.3.2
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van
16 januari 2024. Hieruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het meermalen rijden onder invloed en voor het rijden tijdens een rijontzegging. Ten aanzien van de feiten waarvoor verdachte in de onderhavige zaak veroordeeld wordt heeft hij te gelden als first offender.
9.3.3
Verdachte is in het kader van het strafrechtelijke onderzoek psychologisch onderzocht. Uit het Pro Justitia rapport van 30 april 2021 komt naar voren dat bij verdachte geen psychopathologie/psychische stoornis is vastgesteld. Hoewel er wel narcistische trekken bij hem worden gezien kan niet gesproken worden van een narcistische persoonlijkheidsstoornis.
9.3.4
De rechtbank heeft bij de keus tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten laten meewegen. Verdachte heeft zich tot twee keer toe schuldig gemaakt aan verkrachting. In beide gevallen hebben zijn slachtoffers duidelijk aangegeven dat ze geen seks met verdachte wilden. Verdachte heeft ervoor gekozen om de grenzen van zijn slachtoffers te negeren en om zijn eigen behoeften voorop te stellen. Om te kunnen voorzien in zijn behoefte heeft hij zijn slachtoffers in een positie gebracht waarin ze niet aan de seksuele handelingen konden ontsnappen. Hij heeft daarmee de lichamelijke en seksuele integriteit van beide slachtoffers geschonden. Uit hetgeen door de slachtoffers ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat wat verdachte hen heeft aangedaan zeer verstrekkende psychische gevolgen heeft gehad.
9.3.5
De rechtbank is zich er wel van bewust dat de dwang waarvan verdachte zich heeft bediend zich
juridischgezien aan de ondergrens van het strafbare bevindt. In zoverre is het een atypische zedenzaak en de rechtbank zal daarom naar beneden afwijken van de oriëntatiepunten voor straftoemeting van zedenfeiten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
9.3.6
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
9.3.7
Voor het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde in artikel 38z Sr genoemde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ziet de rechtbank geen aanleiding. Verdachte heeft zoals reeds overwogen te gelden als first offender en de rechtbank ziet, mede gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte, onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat verdachte aansluitend aan zijn uiteindelijke vrijlating nog een gevaar vormt voor (de veiligheid van) anderen.
9.3.8
Met de overschrijding van de redelijke termijn houdt de rechtbank, anders dan verzocht is door de raadsvrouw, geen rekening. De overschrijding van de redelijke termijn is hoofdzakelijk gelegen in een advocaatwissel en door tot aan de laatste pro-formazitting ingediende onderzoekswensen. De overschrijding komt daarmee voor rekening van verdachte.
9.3.9
De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat verdachte zich niet aan de geldende schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Voor het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zoals verzocht door de officier van justitie, ziet de rechtbank daarom geen grond.

10.Beslag

Goederen waarover nog een beslissing moet worden genomen
10.1.1 Er is nog geen beslissing genomen over een op 15 februari 2021 onder verdachte in beslag genomen bedrag van €4.000,- met goednummer 6027024. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat er geen andere in beslag genomen goederen zijn waarover nog een beslissing genomen dient te worden.
Standpunt van de officier van justitie
10.1.2 Het geldbedrag mag wat de officier van justitie betreft terug naar verdachte. Dit neemt niet weg dat er op het geldbedrag nog wel conservatoir beslag ligt.
Standpunt van de raadsvrouw
10.1.3 De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
10.1.4 De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het onder verdachte op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen geldbedrag aan hem mag worden teruggegeven. Dit neemt inderdaad niet weg dat er op het geldbedrag nog wel conservatoir beslag ligt op grond van artikel 94a Sv.

11.Verzoeken tot schadevergoeding

11.1
Overzicht van de vorderingen
11.1.1
Namens alle aangeefsters is een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
Feit 1
11.1.2
Door [slachtoffer 1] is €604,19 aan materiële schade en €20.000,- aan immateriële schade gevorderd.
Feit 2
11.1.3
Door [slachtoffer 2] is €5.000,- aan immateriële schade gevorderd.
Feit 3
11.1.4
Door [slachtoffer 3] is €4.454,89 aan materiële schade en €17.500,- aan immateriële schade gevorderd.
Feit 4
11.1.5
Door [slachtoffer 4] is €686,30 aan materiële schade, €10.000,- aan immateriële schade en €142,28 aan proceskosten gevorderd.
Feit 5
11.1.6
Door [slachtoffer 5] is €156,60 aan materiële schade en €7.000,- aan immateriële schade gevorderd.
Feit 6
11.1.7
Door [slachtoffer 6] is €366,53 aan materiële schade en €10.000,- aan immateriële schade gevorderd.
11.1.8
Namens alle aangeefsters is eveneens verzocht om toekenning van de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr.
11.2
Beslissing t.a.v. de vorderingen horend bij de feiten 2, 4, 5 en 6
11.2.1
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] (feit 2), [slachtoffer 4] (feit 4),
[slachtoffer 5] (feit 5) en [slachtoffer 6] (feit 6) zullen ingevolge artikel 361 Sv
niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, nu verdachte voor die feiten is vrijgesproken.
11.2.2
De benadeelde partijen en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
11.3
Beslissing t.a.v. de vordering van [slachtoffer 1] (feit 1)
Standpunt van de officier van justitie
11.3.1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van
[slachtoffer 1] volledig kan worden toegewezen. Er is onderbouwd dat [slachtoffer 1] meermalen EMDR-therapie heeft ondergaan.
Standpunt van de raadsvrouw
11.3.2
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak voor feit 1, primair verzocht om [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft zij verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van €5000,-.
11.3.3
Ten aanzien van het materiële deel van de vordering heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
11.3.4
Het materiële deel van de vordering ten bedrage van €604,19 acht de rechtbank volledig toewijsbaar. Gelet op de bewezenverklaring is naar het oordeel van de rechtbank sprake van schade die verband houdt met het feit en [slachtoffer 1] heeft de gevorderde therapiekosten genoegzaam onderbouwd.
11.3.5
De rechtbank betrekt bij het vaststellen van de immateriële schade de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (de versie van 1 november 2022). Er is sprake van een zedenmisdrijf met seksueel binnendringen, wat maakt dat het psychisch letsel geplaatst kan worden in categorie 3. Daarbij hoort een bedrag van €5.000,-. De rechtbank stelt de immateriële schade vast op dit bedrag.
11.3.6
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 1] daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal €5.604,19. Over dit bedrag moet verdachte wettelijke rente betalen. Ook legt de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op.
11.4
Beslissing t.a.v. de vordering van [slachtoffer 3] (feit 3)
Standpunt van de officier van justitie
11.4.1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van
[slachtoffer 3] volledig kan worden toegewezen, met uitzondering van de opgegeven toekomstige therapiekosten. [slachtoffer 3] dient voor dat laatstgenoemde deel
niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
Standpunt van de raadsvrouw
11.4.2
De raadsvrouw heeft, gelet op de door haar bepleite vrijspraak voor feit 3, primair verzocht om [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft zij verzocht de immateriële schade te matigen tot een bedrag van €5.000,-.
11.4.3
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de kosten voor het eigen risico gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft de therapiekosten heeft de raadsvrouw verzocht [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Het gaat om een zelfgekozen behandelaar zonder verwijzing van de huisarts die niet vergoed wordt door de zorgverzekering en waarvan de werkzaamheid niet vaststaat. Ook is niet duidelijk of de betreffende behandelaar is ingeschreven in het BIG-register.
Oordeel van de rechtbank
11.4.4
Het materiële deel van de vordering ten bedrage van €4.454,89 acht de rechtbank geheel toewijsbaar. De gevorderde therapiekosten zijn door [slachtoffer 3] duidelijk onderbouwd. Het is aannemelijk dat de gevorderde toekomstige kosten door [slachtoffer 3] daadwerkelijk gemaakt zullen worden. De kosten zijn weliswaar toekomstig, maar niet onzeker. Het niet hebben van een verwijzing of het gebruik maken van een therapeut die niet vergoed wordt door de verzekering en niet geregistreerd staat in het BIG-register staat naar het oordeel van de rechtbank niet in de weg aan toekenning van de kosten die met die therapie gemoeid gaan.
11.4.5
Overeenkomstig hetgeen de rechtbank onder 11.3.4 heeft overwogen komt de rechtbank ook ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] tot een toekenning van €5.000,- aan immateriële schade.
11.4.6
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer 3] daarom toewijzen tot een bedrag van in totaal €9.454,89. Over dit bedrag moet verdachte wettelijke rente betalen. Ook legt de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart hetgeen verdachte onder de feiten 2, 4, 5 en 6 is ten laste gelegd niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1 en 3:
telkens: verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
T.a.v. het beslag:
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van het op 15 februari 2021 inbeslaggenomen geldbedrag van €4.000,- (vierduizend euro) met goednummer 6027024.
T.a.v. de vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en[slachtoffer 6] :
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en
[slachtoffer 6]
niet-ontvankelijkin hun vorderingen en bepaalt dat deze benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€604,19 aan vergoeding van materiële schade en €5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, aldus een totaalbedrag van €5.604,19 (vijfduizendzeshonderdvier euro en negentien eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€5.604,19 (vijfduizendzeshonderdvier euro en negentien eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 maart 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
63 (drieënzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van
€4.454,89 aan vergoeding van materiële schade en €5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, aldus een totaalbedrag van €9.454,89 (negenduizendvierhonderdvierenvijftig euro en negenentachtig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 oktober 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€9.454,89 (negenduizendvierhonderdvierenvijftig euro en negenentachtig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (25 oktober 2020) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
82 (tweeëntachtig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. B. van Galen en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2024.