ECLI:NL:RBAMS:2024:3143

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/2245 en AMS 22/2243
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestuurlijke boete en last onder dwangsom voor onrechtmatige verhuur van woonruimte

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 5 juni 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld met betrekking tot een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, heeft op 26 september 2023 een bestuurlijke boete van € 21.750,- opgelegd aan verzoekster wegens onrechtmatige verhuur van haar woonruimte aan toeristen. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat zou zijn ingediend. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.

Daarnaast is er een last onder dwangsom opgelegd van € 44.000,- voor dezelfde onrechtmatige verhuur. Verzoekster kan voldoen aan deze last door te stoppen met de B&B en de woning regulier te bewonen. De voorzieningenrechter heeft op zitting vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in een acute financiële noodsituatie verkeert, ondanks haar claims over financiële verplichtingen. Verweerder heeft aangegeven dat er een betalingsregeling kan worden getroffen, maar verzoekster heeft dit niet kunnen onderbouwen met voldoende bewijs van haar financiële situatie.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang is en dat de bestreden besluiten niet evident onrechtmatig zijn. Daarom zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 24/2245 en 24/2243

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2024 in de zaken tussen

[verzoekster] , uit Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. Z.P. Kruiver),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. F.M.E. Schuttenhelm).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om een voorlopige voorziening van verzoekster met betrekking tot een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom.
AMS 24/2245 (bestuurlijke boete)
1.2.
Verweerder heeft met het besluit van 26 september 2023 aan verzoekster een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 21.750,-, omdat de woonruimte op het adres [adres] [huisnummer] in Amsterdam volgens verweerder op onrechtmatige wijze is verhuurd aan toeristen. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 op het bezwaar van verzoekster heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekster het bezwaar volgens verweerder te laat heeft ingediend. Het bestreden besluit wordt daarmee in stand gelaten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld.
AMS 24/2243 (last onder dwangsom)
1.3.
Verweerder heeft met het besluit van 26 september 2023 aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd van € 44.000,- wegens het op onrechtmatige wijze verhuren van de woonruimte op het adres [adres] [huisnummer] in Amsterdam aan toeristen. Verzoekster kan voldoen aan de last door te stoppen met de B&B en de woning regulier te bewonen, of de woonboot te gebruiken onder de volgende voorwaarden:
- gebruik zoals is aangegeven op de aangeleverde plattegrond (of opnieuw een vergunning aanvragen met een nieuwe plattegrond);
- verzoekster heeft hoofdverblijf op het adres; en
- verzoekster moet nachtverblijf houden wanneer zij de B&B verhuurt en toeristen aanwezig zijn en zij mag niet aan vakantieverhuur doen.
1.4.
Met het bestreden besluit van 2 april 2024 heeft verweerder het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekster het bezwaar volgens verweerder te laat heeft ingediend. Het bestreden besluit wordt daarmee in stand gelaten. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. De dwangsom is nog niet verbeurd.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de partner van verzoeker ( [naam partner] ) en de gemachtigde van verweerder.
1.6.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
2.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat zij alleen al daarom in beginsel geen voorlopige voorziening treft.
2.2.
Verzoekster heeft aangevoerd dat zij haar financiële verplichtingen, voornamelijk met betrekking tot haar levensonderhoud, niet meer kan nakomen indien zij de bestuurlijke boete moet voldoen en/of de last onder dwangsom wordt geïncasseerd. Verzoekster heeft aangegeven niet over een spaarrekening te beschikken. Zij overlegt twee afschriften van haar banksaldo. Verweerder heeft een betalingsregeling van twaalf maanden aangeboden, maar verzoekster stelt dat zij niet in staat is om die na te komen. Daarnaast heeft verzoekster een overeenkomst met [naam] overgelegd waaruit de inkomsten van de rekening-courantverhouding met haar werkgever zou blijken.
2.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster hiermee niet aannemelijk gemaakt dat zij in een acute financiële noodsituatie zal komen te verkeren. In de brief van de gemachtigde van verzoekster van 25 april 2024 wordt gesteld dat de inkomsten van verzoekster enerzijds uit inkomsten vanwege de rekening-courantverhouding met haar werkgever [naam] komt en anderzijds uit de B&B verhuur van haar woonboot. Uit de door verzoekster overlegde overeenkomst met [naam] blijkt inderdaad dat ze gelden van het [naam] ontvangt voor haar dagelijks onderhoud en overige relevante kosten. Er zijn door verzoekster geen stukken overgelegd waaruit de hoogte van deze inkomsten blijkt. De door verzoekster ter zitting ingenomen stelling dat ze helemaal geen vergoeding ontvangt van [naam] volgt de rechtbank niet omdat dit niet overeenkomt met wat ze eerder in de processtukken heeft aangegeven en wat er in de overeenkomst staat. Verder heeft verzoekster ook geen stukken overgelegd waaruit haar inkomsten uit de B&B blijken. Dat verzoekster geen inkomsten uit de woonboot kan krijgen als ze moet voldoen aan de last volgt de rechtbank niet. De last verbiedt haar niet om te verhuren, de last stelt wel bepaalde voorwaarden waar verzoekster aan moet voldoen. Dat verzoekster het niet eens is met de voorwaarden en dat de voorwaarden haar beperken in de verhuur maakt dat niet anders. Het blijft mogelijk om bepaalde inkomsten uit de B&B te verkrijgen.
2.4.
Tot slot heeft verweerder op zitting aangegeven dat er een ruime betalingsregeling met verzoekster kan worden afgesproken. Als verzoekster de benodigde financiële gegevens overlegd kan er onderzocht worden wat financieel haalbaar is. Indien nodig kan dit volgens verweerder in kleine aflossingen over een langere periode.
Evidente onrechtmatigheid
3.1.
Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als blijkt dat de bestreden besluiten evident onrechtmatig zijn. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of de bestreden besluiten in beroep in stand zullen blijven.
3.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op basis van de stukken en hetgeen op zitting is besproken niet gebleken dat de bestreden besluiten evident onrechtmatig zijn. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om, ondanks het ontbreken van spoedeisend belang, een voorlopige voorziening te treffen.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.