Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
1.Beoordeling
2.Beslissing
[opgeëiste persoon]voor het feit zoals vermeld in het verzoek.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 een beslissing genomen op een vordering ex artikel 14, derde lid, van de Overleveringswet (OLW). De vordering was ingediend door de officier van justitie op 26 februari 2024 en betrof een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de vervolging van een overgeleverde persoon, die in Nederland gedetineerd is. Het verzoek was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel dat op 24 januari 2024 was uitgevaardigd door het Amtsgericht Lüneburg in Duitsland. De overgeleverde persoon, geboren in 2000 in Bulgarije, was gehoord over het verzoek en had geen opmerkingen of bezwaren geuit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de vereisten van artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn rechten te verdedigen en dat de voorhanden zijnde stukken toereikend zijn om een beslissing te nemen. De overgeleverde persoon heeft ingestemd met de goedkeuring van de uitlevering voor het feit dat in het Europees aanhoudingsbevel is vermeld, namelijk het huren van een Renault van en het transporteren naar Roemenië in strijd met de overeenkomst.
De rechtbank heeft daarom het verzoek toegewezen en toestemming verleend voor de uitbreiding van de vervolging van de overgeleverde persoon, zoals vermeld in het verzoek. Deze beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffiers.