ECLI:NL:RBAMS:2024:3136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
1308516424
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke veroordeling in Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 mei 2024 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Aschaffenburg in Duitsland. De opgeëiste persoon, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. Het EAB was uitgevaardigd op 12 maart 2024 en strekte tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, die was opgelegd voor eerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 mei 2024 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Breukink.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Litouwse nationaliteit heeft en dat het EAB een vonnis vermeldt van het Amtsgericht Aschaffenburg van 22 februari 2021, dat rechtsgeldig is sinds 2 maart 2021. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en heeft de relevante feiten en omstandigheden rondom de overlevering beoordeeld. De officier van justitie heeft gesteld dat er voldoende informatie was ontvangen om af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is vastgesteld. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij zij heeft opgemerkt dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met mr. O.P.M. Fruytier als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.085164.24
Datum uitspraak: 29 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 22 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 maart 2024 door het
Amtsgericht Aschaffenburg, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1996 te onbekend,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem en door een tolk in de Litouwse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het Amtsgericht Aschaffenburg van 22 februari 2021, rechtsgeldig sinds 2 maart 2021 (referentienummer: 304 Ds 145 Js 2021/20). De tenuitvoerlegging van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf is bevolen bij besluit van het Kantongerecht Lahr van 16 september 2022, dossiernummer: 3 BWL 32/21, hetwelk rechtsgeldig is sedert 11 oktober 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van artikel 12 OLW heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het
triggerendfeit, voldoende informatie is ontvangen vanuit de uitvaardigende justitiële autoriteit om af te zien van de weigeringsgrond. Het toestaan van de overlevering levert geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon op. De overlevering kan dus worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Op 22 februari 2021 is de opgeëiste persoon bij vonnis van het
Amtsgericht Aschaffenburg(Duitsland) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar. Op 16 september 2022 heef het
Kantongerecht Lahr(Duitsland) de tenuitvoerlegging van de straf bevolen, omdat hij binnen de proeftijd was veroordeeld voor nieuwe strafbare feiten én zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 16 september 2022 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit (een
triggerendfeit) die ten grondslag ligt aan de beslissing tot herroeping van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. Dat de reden van de beslissing tot herroeping mede is gelegen in het feit dat de opgeëiste persoon de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd, maakt dat niet anders.
De rechtbank begrijpt de op 24 april, 3 mei en 6 mei 2024 ontvangen aanvullende informatie aldus dat aan de opgeëiste persoon voor de nieuwe strafbare feiten door het
Amtsgericht Lahreen
penalty orderis opgelegd bij beslissing van 18 juni 2021 (referentienummer 3 Cs 203 Js 7712/2). Hieraan is geen mondelinge behandeling voorgegaan, nu deze slechts plaatsvindt als tegen de
penalty ordereen bezwaar wordt gemaakt. Omdat de opgeëiste persoon geen bezwaar heeft gemaakt, is de
penalty orderonherroepelijk geworden.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie verstrekt op 6 mei 2024 door de uitvaardigende justitiële autoriteit, blijkt dat de
penalty ordervan het
Amtsgericht Lahrvan 18 juni 2021 (ref. 3 Cs 203 Js 7712/21) naar het eerder door de opgeëiste persoon opgegeven adres is verstuurd, namelijk
[adres 1]. De
penalty orderis vervolgens ook nog naar een nieuw adres verstuurd, omdat uit een onderzoek in het bevolkingsregister bleek dat de opgeëiste persoon was verhuisd naar
[adres 2]. Volgens de aanvullende informatie heeft de opgeëiste persoon daarbij instructies ontvangen over de wijze waarop hij tegen de
penalty orderbezwaar kon maken.
Uit de aanvullende informatie van 26 april 2024 blijkt dat de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde straf onder meer is bevolen omdat de opgeëiste persoon zich volledig aan het toezicht van de reclasseringsambtenaar had onttrokken, geen adreswijziging had doorgegeven en onbekend was waar hij verbleef.
De omstandigheden die naar voren komen in de aanvullende informatie tonen, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon aan. Naar het oordeel van de rechtbank strekte deze onzorgvuldigheid zich uit tot het in ontvangst nemen van de penalty order met bijbehorende bezwaarinstructie. Onder de gegeven omstandigheden had hij de gevolgen van het in de vorige alinea omschreven gedrag kunnen voorzien. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Feit 2 levert naar Nederlands recht op:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Feit 3 levert naar Nederlands recht op:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Feit 4 levert naar Nederlands recht op:
Eenvoudige mishandeling
Feit 5 levert naar Nederlands recht op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel en ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Feit 6 levert naar Nederlands recht op:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Feit 7 levert naar Nederlands recht op:
Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266, 267, 300, 304, 350, Wetboek van Strafrecht, 8, 9, 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Aschaffenburg(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. H.J. Bos en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E Jurgens en A. Gabriëlse, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).