ECLI:NL:RBAMS:2024:3110

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
AMS 23/908
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing Woo-verzoek om documenten en gegevens door korpschef politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2024, in de zaak tussen eiser en de korpschef van politie, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) behandeld. Eiser had de korpschef verzocht om afschriften van documenten en gegevens die op hem betrekking hebben in zijn rol als activist over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2021. De korpschef heeft het verzoek niet in behandeling genomen, omdat het niet voldoende specifiek was. De rechtbank oordeelt dat het Woo-verzoek te algemeen geformuleerd is voor een gerichte zoekslag en dat de korpschef het verzoek buiten behandeling mocht stellen. De rechtbank stelt vast dat artikel 5.5 van de Woo als vangnetbepaling is bedoeld, maar dat de Wpg en de AVG de openbaarmaking en individuele verstrekking van politie- en persoonsgegevens uitputtend regelen. Hierdoor vindt artikel 5.5 van de Woo geen toepassing. Eiser verzocht ook om getuigen te horen, maar dit verzoek wordt afgewezen omdat het horen van getuigen niet bijdraagt aan de beoordeling van het juridische geschil. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/908

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

de korpschef van politie,

(gemachtigden: mr. P.M.L. van der Schot, mr. G. Hagens en mr. S. Filali).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn verzoek van 13 september 2022 op grond van de Wet open overheid (Woo) niet in behandeling te nemen.
1.1.
De korpschef heeft dit verzoek met een besluit van 27 september 2022 (het primaire besluit) niet in behandeling genomen. Met een besluit van 10 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2023 op een zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
1.4.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep ter zitting geschorst om te onderzoeken of deze zaak gevoegd kan worden behandeld met drie andere zaken van eiser, te weten de zaken met de nummers AMS 23/3114, 23/4494 en 23/5108. Eiser is in de gelegenheid gesteld na te denken over de vraag of hij de onderhavige zaak bij de behandeling van deze zaken wil voegen dan wel of hij het beroep wil intrekken. Eiser heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 29 september 2023 laten weten dat hij het beroep wenst te handhaven.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 opnieuw op een zitting behandeld, ditmaal op een zitting van de meervoudige kamer. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken AMS 23/3114, 23/4494 en 23/5108. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 13 september 2022 heeft eiser op grond van artikel 5.5 van de Woo de korpschef verzocht om afschriften te verstrekken van documenten en gegevens die op hem betrekking hebben over de periode tot en met 31 december 2021. Op 23 september 2022 heeft eiser zijn Woo-verzoek op verzoek van de korpschef nader gespecificeerd: hij wenst alle informatie te verkrijgen die ziet op zijn rol als activist in de breedste zin van het woord over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2021.
2.1.
Met het primaire besluit heeft de korpschef het Woo-verzoek niet in behandeling genomen, omdat de door eiser genoemde aangelegenheid niet voldoende specifiek is. Artikel 5.5 van de Woo heeft een vangnetfunctie en het is niet mogelijk om op basis van dit artikel een verzoek tot openbaarmaking van alle gegevens in te dienen. Een verzoek op grond van artikel 5.5 van de Woo is enkel mogelijk indien dit ziet op een specifieke aangelegenheid of een daarop betrekking hebbend document. Eisers verzoek betreft geen specifieke aangelegenheid of een daarop betrekking hebbend document.
2.2.
Met het bestreden besluit heeft de korpschef eisers bezwaar ongegrond verklaard. De korpschef blijft daarin bij zijn standpunt dat het verzoek niet specifiek genoeg geformuleerd is. Een nadere specificering van het verzoek zou echter niet leiden tot een ander besluit, omdat uit de parlementaire geschiedenis [1] van de Woo blijkt dat artikel 5.5 van de Woo bedoeld is als vangnetbepaling. Met de term ‘onverminderd het elders bij wet bepaalde’ wordt duidelijk gemaakt dat in het geval er een andere uitputtende regeling is over op een verzoeker betrekking hebbende gegevens, deze regeling voorrang heeft. Uit de geschiedenis van de Woo volgt dat – als het gaat om de verhouding met de Wpg en de AVG – er geen ruimte is voor individuele verstrekking op grond van artikel 5.5 van de Woo. Nu eiser op grond van de Wpg en AVG inzage kan krijgen in de persoonsgegevens die over hem bij de politie zijn geregistreerd en deze uitputtende regelingen voorrang hebben op artikel 5.5 van de Woo, is er geen plaats voor toepassing van die bepaling.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de korpschef terecht het Woo-verzoek van eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat het verzoek niet voldoende gespecificeerd is en artikel 5.5 van de Woo dient als vangnetbepaling. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert aan dat artikel 5.5 van de Woo fungeert als vangnet wanneer andere wetgeving tekortschiet. Nu de korpschef informatie die onder de Wpg valt alleen ter inzage legt en over de informatie die onder de AVG valt alleen iets zegt in een besluit, behoort artikel 5.5 van de Woo als vangnet te fungeren. Daarbij speelt dat deze rechtbank in uitspraken over afwijzingen van verzoeken onder de Wpg en de AVG om afschriften te ontvangen, telkens weer verwijst naar de Woo/Wob om deze afschriften van zijn politie- en persoonsgegevens te ontvangen.
Is het verzoek voldoende gespecificeerd?5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of eisers verzoek voldoende gespecificeerd is.
6. Op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Woo verstrekt een bestuursorgaan zoals de korpschef, ‘onverminderd het elders bij wet bepaalde’ op verzoek van een natuurlijk persoon de op die persoon betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie. Bij het verzoek vermeldt de verzoeker de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document waarover hij informatie wenst te ontvangen. Volgens de toelichting op dit artikel zal het dan gaan om bestuursorganen die bij de uitvoering van hun taak een dossier over de verzoeker hebben aangelegd, dan wel een dossier hebben aangelegd over een aangelegenheid waarbij de verzoeker betrokken is geraakt, zodat gegevens over hem in dat dossier zijn terechtgekomen. [2]
7. Gelet op de bewoordingen van het Woo-verzoek van 13 september 2022 en de nadere precisering daarvan door eiser op 23 september 2022, zoals weergegeven onder overweging 2, heeft de korpschef zich terecht op het standpunt gesteld dat het verzoek te algemeen geformuleerd is voor een gerichte zoekslag. Eiser kan op grond van artikel 5.5, eerste lid, van de Woo niet verzoeken om alle informatie over hem te verstrekken in zijn hoedanigheid als activist in de breedste zin van het woord. Eiser dient bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende documenten aan te geven. De korpschef heeft het verzoek daarom buiten behandeling mogen stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Valt eisers verzoek onder de reikwijdte van artikel 5.5 van de Woo?8.1. Gelet op wat op de zitting is besproken, ziet de rechtbank aanleiding om ook in te gaan op de vraag of de korpschef afschriften van documenten had moeten verstrekken als het verzoek voldoende gespecificeerd was geweest. Uit de wetsgeschiedenis [3] van artikel 5.5 van de Woo blijkt dat dit artikel bedoeld is als vangnetbepaling. Het gaat eiser – in aanvulling op zijn eerdere verzoeken onder de Wpg en AVG – voornamelijk om afschriften van de documenten waarin zijn politie- en persoonsgegevens genoemd staan, maar waar hij krachtens de Wpg en AVG geen recht op heeft. De rechtbank leest hierin het standpunt dat eiser op grond van artikel 5.5 van de Woo als vangnetbepaling wel recht heeft om deze afschriften van documenten te ontvangen.
8.2.
De korpschef stelt zich daartegenover op het standpunt dat artikel 5.5 van de Woo niet van toepassing is voor zover het recht op informatieverstrekking uitputtend is geregeld in de Wpg en AVG.
9. De rechtbank ziet zich daarmee gesteld voor de vraag hoe ver het recht op informatie uit artikel 5.5 van de Woo als vangnetbepaling strekt, in verhouding tot het inzagerecht uit de Wpg en AVG.
9.1.
De rechtbank vindt voor beantwoording van deze vraag van belang wat de wetgever met artikel 5.5, eerste lid, van de Wpg bedoeld heeft. In de geconsolideerde artikelsgewijze toelichting bij de Woo is onder meer opgenomen: “Met de term “onverminderd het elders bij wet bepaalde” wordt duidelijk gemaakt dat een andere regeling betreffende op een verzoeker betrekking hebbende gegevens voorrang heeft.” [4] Uit deze toelichting blijkt verder dat het daarbij gaat om regelingen die de openbaarheid van informatie en de individuele verstrekking uitputtend regelen. Zo is toegelicht dat het regime van bijvoorbeeld de Wpg aan de toepassing van artikel 5.5 van de Woo in de weg staat, omdat deze wet niet alleen de openbaarheid uitputtend beperkt, maar ook de individuele verstrekking. [5] Ten aanzien van de AVG is in de toelichting het volgende opgenomen. Met betrekking tot de verwerking van de eigen persoonsgegevens komt een verzoeker nooit toe aan een verzoek op grond van artikel 5.5 van de Woo. Het gaat volgens de initiatiefnemers tot de wet met artikel 5.5 van de Woo niet om een nieuw recht, maar om: “een vangnet in het geval het beginsel dat eenieder recht heeft om op hem betrekking hebbende informatie te kennen niet optimaal is geregeld.” [6] Wel strekt artikel 5.5 van de Woo verder dan het inzagerecht uit artikel 15 van de AVG, omdat het verzoek betrekking kan hebben op andere gegevens dan persoonsgegevens. De rechtbank citeert: “De AVG geeft aanspraak op inzage in de verwerking van persoonsgegevens en in de AVG gespecificeerde informatie betreffende die verwerking. Artikel 5.5 geeft aanspraak op het verstrekken van informatie die betrekking heeft op de verzoeker.”
9.2.
De rechtbank komt, gelet op de weergegeven wetsgeschiedenis, tot de conclusie dat eiser met zijn verzoek op grond van artikel 5.5 van de Woo niet de informatie kan verkrijgen waar hij om heeft gevraagd. De Wpg regelt in artikelen 3, derde lid, 7 en 25 immers zowel de openbaarmaking als de individuele verstrekking en is daarmee uitputtend. De AVG regelt naast de inzage in persoonsgegevens ook de individuele verstrekking van afschriften. Met betrekking tot de verstrekking van afschriften van documenten waarin persoonsgegevens voor komen, heeft het Hof van Justitie van de EU in haar rechtspraak al geoordeeld dat een bestuursorgaan enkel gehouden is afschriften te verstrekken van die documenten, wanneer die onontbeerlijk zijn om de door de AVG verleende rechten daadwerkelijk uit te oefenen. [7] De rechtbank is daarom van oordeel dat met de Wpg en AVG de individuele informatieverstrekking uitputtend geregeld is en artikel 5.5 van de Woo geen toepassing vindt. De beroepsgrond slaagt niet.
Het verzoek om getuigen te horen
10. Voor zover eiser ook in deze zaak heeft verzocht om onder ede een viertal medewerkers van de korpschef en de korpschef van de Eenheid Amsterdam als getuigen te horen, wijst de rechtbank dit verzoek af. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het horen van deze getuigen niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Deze zaak gaat immers om een principieel juridisch geschil over de toepassing van een wetsartikel. Getuigenverklaringen onder ede die betrekking hebben op de inhoudelijke afhandeling van eisers informatieverzoeken binnen de nationale politie waarmee eiser het onderwerp van integriteit van de politiemedewerkers bij de rechtbank wil aankaarten, dragen niet bij aan de beoordeling van dit juridische geschil.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. K.S. Man en mr. M.H.W. Franssen, leden, in aanwezigheid van mr. N. Galjee-Melehi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid
Artikel 5.5, eerste lid, van de Woo bepaalt:
Onverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Wet politiegegevens
Artikel 25, eerste lid, van de Wpg bepaalt:
De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.

Algemene Verordening Gegevensbescherming

Artikel 15 van de AVG bepaalt:
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a. a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
2. Wanneer persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land of een internationale organisatie, heeft de betrokkene het recht in kennis te worden gesteld van de passende waarborgen overeenkomstig artikel 46 inzake de doorgifte.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.

Voetnoten

1.Verwezen wordt naar Kamerstukken I 2020-2021, 33 3278, N, p. 113.
2.Kamerstukken II 2013/14, nr. 8, p. 9-10.
3.Kamerstukken I, 2021/22, 33328, AB, p. 105.
4.Idem.
5.Idem, p. 106.
6.Idem.
7.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van 4 mei 2023, ECLI:EU:C:2023:369.