ECLI:NL:RBAMS:2024:3104

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
739165 HA ZA 23-821
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van cessieovereenkomst en schadevergoeding wegens dwaling en bedrog in het kader van investeringsstructuur

In deze zaak heeft Odyssee Investments LLP, vertegenwoordigd door mr. E.H. Boucher, een vordering ingesteld tegen Meerzicht Amsterdam Beheer B.V. en De Vries Group B.V., vertegenwoordigd door mr. J.A.G. de Boer. Odyssee vordert de vernietiging van een cessieovereenkomst en schadevergoeding, stellende dat zij door dwaling en bedrog is benadeeld. De rechtbank heeft op 29 mei 2024 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak zijn als volgt: Odyssee is een onderneming waarvan de heer [naam 1] statutair bestuurder is. In 2013 heeft hij een investeringsstructuur opgezet voor Nordic Seatrade B.V., die financiering nodig had. De lening die Nordic ontving, werd verstrekt door Basecore Limited, waarvan Odyssee de vordering heeft overgenomen. Odyssee stelt dat de raad van commissarissen van Nordic, waaronder [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3], onjuiste informatie heeft verstrekt over het interne rendement van Nordic, waardoor zij haar lening voor een lagere prijs heeft verkocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van dwaling of bedrog, omdat Odyssee niet kon bewijzen dat zij een onjuiste voorstelling van zaken had bij het sluiten van de cessieovereenkomst. De rechtbank heeft de vorderingen van Odyssee afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.082,00. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/739165 / HA ZA 23-821
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
ODYSSEE INVESTMENTS LLP,
te Tunbridge Wells (Verenigd Koninkrijk),
eisende partij,
hierna te noemen: Odyssee,
advocaat: mr. E.H. Boucher,
tegen

1.MEERZICHT AMSTERDAM BEHEER B.V.,

te Amsterdam,
2.
DE VRIES GROUP B.V.,
te Urk,
3.
[gedaagde 1],
te [plaats 1] ,
4.
[gedaagde 2],
te [plaats 2] ,
5.
[gedaagde 3],
te [plaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Meerzicht c.s. (afzonderlijk: Meerzicht, DVG, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] ),
advocaat: mr. J.A.G. de Boer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 28 en 29 augustus 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 27 december 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 april 2024, en de daarin genoemde processtukken,
- de brief van mr. De Boer van 3 mei 2024, waarin hij namens Meerzicht c.s. opmerkingen maakt over het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Odyssee is een onderneming waarvan de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) statutair bestuurder is. [naam 1] is ook statutair bestuurder van de onderneming Basecore Limited (hierna: Basecore).
2.2.
Meerzicht is één van de aandeelhouders van de onderneming Nordic Seatrade B.V. (hierna: Nordic). [gedaagde 1] is de accountant van Nordic.
2.3.
[naam 1] heeft in 2013 een investeringsstructuur bedacht voor Nordic, die een financiering nodig had. Die financiering verkreeg Nordic in november 2013 door een kapitaalstorting van haar aandeelhouders en een achtergestelde winstdelende geldlening van derden (hierna: de lening). Eén van de geldverstrekkers van de lening was Basecore met een bedrag van € 250.000.
2.4.
Voor de lening is afgesproken dat het geleende bedrag wordt terugbetaald op 31 december 2022. De rente is gebaseerd op de daadwerkelijk behaalde jaarlijkse winst van Nordic en kan ook negatief zijn.
2.5.
Voor Nordic is een raad van commissarissen aangesteld, bestaande uit: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] (hierna: de raad van commissarissen).
2.6.
In 2017 heeft Basecore met een akte van cessie haar vordering overgedragen aan Odyssee.
2.7.
Op 12 mei 2018 heeft [gedaagde 1] aan de aandeelhouders en de geldverstrekkers (hierna gezamenlijk: de crediteuren) gemaild hoeveel volgens hem het interne rendement op de investeringen was per:
  • einde boekjaar 2015: 6,42%;
  • einde boekjaar 2016: 8,67%;
  • einde boekjaar 2017: 8,61%.
2.8.
Op 7 juni 2019 heeft [gedaagde 1] de crediteuren bericht dat het interne rendement per einde boekjaar 2018 9,68% bedroeg.
2.9.
Op 12 juni 2020 heeft [naam 1] per e-mail zijn ongenoegen geuit over een aantal beslissingen van de raad van commissarissen. Deze e-mail was gericht aan [gedaagde 1] , met de crediteuren en de andere leden van de raad van commissarissen in de cc.
2.10.
Op dezelfde dag heeft één van de aandeelhouders van Nordic, de heer [naam 2] , per e-mail aan [naam 1] geantwoord: “
(….) Je moet niet 7 jaar niks van je laten horen en dan ineens doen alsof je met 9,8% rendement benadeeld wordt. Wil je eruit (…)? Ik neem je deel graag over tegen huidige marktwaarde (…)
2.11.
Wederom op 12 juni 2020 heeft [naam 1] aan alleen [gedaagde 1] gemaild:
“(…) Reken svp even mee vertrouwelijk – als ik 250 investeerde, sinds 2013 met rendement van 9,8% reinvested, dan kom ik uit op nu 250.000 * (1.098) tot de macht van 7 = 481,013 Eur want mijn huidige uitkoopprijs zou zijn, right ? Als dat klopt ga ik even nadenken over een uitkoop (…)”
2.12.
Op 14 juni 2020 heeft [naam 1] aan [naam 2] gemaild: “
(…) koop mij maar uit,
ook al moet ik dan omdat het twee jaar te vroeg is belasting betalen; 9,8% rendement elk
jaar geherinvesteerd op 250k deelname (…).
2.13.
Op 16 juni 2020 heeft [gedaagde 2] aan de crediteuren van Nordic gemaild: “
Op 14 juni heeft [naam 2]zijn deelneming in de Nordic aangeboden. [naam 2]heeft als beherend vennoot toegezegd het voorstel in overweging te nemen en met de commissarissen op zijn merites te beoordelen. Over de voortgang van de overweging worden de vennoten geïnformeerd. (…)”.
2.14.
Op 25 juni 2020 heeft [gedaagde 1] aan [naam 1] gemaild dat Meerzicht en DVG hebben besloten om ieder voor gelijke delen de lening van Odyssee over te kopen voor in totaal € 465.763, “
(…) dat komt neer op 9,8% IRR[het interne rendement, de rb]
(…) vanaf closing (8 november 2013) tot 1 juli 2020 (…)”.
2.15.
Op 1 augustus 2020 [naam 1] aan [gedaagde 1] gemaild: “
(…) Ik heb er nu pas wat rustiger over na kunnen denken. Uit solidariteit en met geloof in mijn eigen product wil ik eigenlijk blijven zitten, maar de nare dingen echoen voortdurend door en ik wil geen negatieve energie. Ik heb ook mijn mededelingen geuit maar die worden negatief gezien enz enz. Dus laat ik maar gewoon alles beeindigen.(…)”.
2.16.
Op 20 oktober 2020 heeft Odyssee een cessieovereenkomst (hierna: de cessieovereenkomst) gesloten met Meerzicht en DVG, waarin staat dat Meerzicht en DVG gezamenlijk per 1 juli 2020 een koopsom betalen van in totaal € 465.763.
2.17.
Op 21 juli 2021 heeft [gedaagde 1] aan een andere geldverstrekker van Nordic een e-mail met bijlage gestuurd. Die bijlage betreft een Excel-document (hierna: het Excel-document), waarin onder andere de waarde van de lening van Odyssee aan Nordic op verschillende wijzen – met andere uitkomsten – is berekend:
  • bij “
  • bij ‘
  • bij ‘

3.Het geschil

3.1.
Odyssee vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • (primair) de cessieovereenkomst vernietigt, en Meerzicht en DVG hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, of
  • (subsidiair) [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt om de schade te vergoeden die Odyssee door de cessieovereenkomst heeft geleden, op te maken bij staat, en de proceskosten te betalen.
3.2.
Odyssee baseert haar vorderingen op de stelling dat de raad van commissarissen in 2020 heeft gedaan alsof het interne rendement van Nordic op dat moment 9,8% was, terwijl dit in werkelijkheid 12% bedroeg, waardoor Odyssee – zonder dat te weten – haar lening aan Nordic voor een lagere prijs dan de werkelijke waarde heeft verkocht. Odyssee stelt dat [gedaagde 1] in een telefoongesprek met [naam 1] in juni 2020 heeft bevestigd dat het interne rendement van Nordic op dat moment 9,8% was, maar uit de onder 2.17 genoemde
e-mail van [gedaagde 1] blijkt dat de raad van commissarissen toen al wist dat het interne rendement van Nordic 12% was. Vervolgens hebben de andere leden van de raad van commissarissen niet aan Odyssee laten weten dat het aan haar gecommuniceerde rendement onjuist was. De raad van commissarissen heeft dus over dat rendement (opzettelijk) een onjuiste mededeling gedaan of informatie verzwegen. Als Odyssee een juiste voorstelling van zaken had gehad, dan had zij haar lening aan Nordic niet verkocht voor een prijs die was gebaseerd op een rendement van 9,8%, maar zou zij enkel akkoord zijn gegaan met een prijs die was gebaseerd op het werkelijke rendement: 12%. Odyssee stelt dat daarom de cessieovereenkomst tot stand is gekomen door dwaling en bedrog, zodat deze vernietigbaar is. De primaire vordering is gericht tegen Meerzicht en DVG, omdat zij zich bij (de onderhandelingen voor) de cessieovereenkomst hebben laten vertegenwoordigen door de raad van commissarissen, althans is sprake van wederzijdse dwaling. Als Odyssee daarin niet wordt gevolgd, vraagt zij subsidiair dat de rechtbank voor recht verklaart dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onrechtmatig hebben gehandeld en de schade van Odyssee moeten vergoeden. Odyssee stelt dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als leden van de raad van commissarissen hun taak onbehoorlijk hebben vervuld door de belangen van Meerzicht en DVG als kopers voorop te stellen en welbewust cruciale informatie achter te houden voor Odyssee.
3.3.
Meerzicht c.s. vindt dat de vorderingen van Odyssee moeten worden afgewezen. Allereerst betwist Meerzicht c.s. dat sprake is geweest van dwaling of bedrog, omdat Meerzicht c.s. niet – laat staan opzettelijk – een onjuiste mededeling heeft gedaan of informatie heeft achtergehouden om Odyssee te bewegen haar lening aan Nordic voor een lagere prijs te verkopen. In dat kader betwist Meerzicht c.s. dat [gedaagde 1] aan [naam 1] heeft gezegd dat het interne rendement van Nordic over 2020 9,8% was, omdat Meerzicht c.s. – waaronder [gedaagde 1] – dat vóór het sluiten van de cessieovereenkomst niet wist. Het jaarlijkse interne rendement kan immers pas worden berekend na afloop van het boekjaar. In het Excel-document (van overigens bijna een jaar later) is weliswaar een rendement van 12% vermeld, maar dat betreft een berekening waarbij de latente belastingvoorziening niet is meegenomen en die [gedaagde 1] enkel voor zichzelf heeft gemaakt om te zien wat het effect zou zijn bij het vrijvallen van die voorziening. Na het sluiten van de cessieovereenkomst is gebleken dat het interne rendement per verkoopdatum 9,47% was in plaats van de afgesproken 9,8%, waardoor Odyssee haar lening aan Nordic voor een betere prijs heeft verkocht dan waarop zij op basis van het werkelijke interne rendement recht zou hebben. Ook betwist Meerzicht c.s. dat Odyssee heeft laten weten haar belang enkel te willen verkopen als dit was gebaseerd op het werkelijke interne rendement en dat zij een vergoeding wilde voor de latente belastingvoorziening, en dat op grond daarvan sprake is geweest van dwaling of bedrog. Daarnaast betwist Meerzicht c.s. dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] onrechtmatig hebben gehandeld tegenover Odyssee. Meerzicht c.s. vraagt de rechtbank om Odyssee de werkelijke proceskosten van Meerzicht c.s. te laten betalen, omdat Odyssee met deze en andere gerechtelijke procedures enkel erop uit is om Meerzicht c.s. op hoge kosten te jagen.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht, omdat alle gedaagde partijen in Nederland wonen of zijn gevestigd. Daarnaast is deze rechtbank relatief bevoegd kennis te nemen van de vorderingen op Meerzicht c.s., onder andere omdat Meerzicht is gevestigd in Amsterdam. [1] Het Nederlandse recht is van toepassing. [2]
Geen dwaling
4.2.
Dwaling is in deze zaak niet aan de orde, omdat niet kan worden vastgesteld dat Odyssee bij het sluiten van de cessieovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken heeft gehad doordat [gedaagde 1] verkeerde informatie heeft verstrekt of doordat de raad van commissarissen een mededelingsplicht heeft geschonden. De cessieovereenkomst is dus niet tot stand gekomen door een wilsgebrek.
4.3.
Het percentage van 9,8 is voor het eerst genoemd door [naam 2] in zijn e-mail van 12 juni 2020, waarin [naam 2] heeft aangeboden om het aandeel van Odyssee over te nemen (zie onder 2.10). Dat heeft [naam 1] op zitting erkend. Meerzicht c.s. heeft op zitting uitgelegd dat [naam 2] op dat percentage is gekomen door de e-mail van [gedaagde 1] van een paar dagen eerder, waarin [gedaagde 1] aangeeft dat het rendement van Nordic per einde boekjaar 2018 9,68% bedroeg (zie onder 2.8), en dat [naam 2] bij zijn communicatie richting [naam 1] een fout heeft gemaakt en 9,8% heeft genoemd in plaats van 9,68%. [naam 1] heeft vervolgens op 14 juni 2020 aan [naam 2] bericht dat hij het aandeel van Odyssee mag overnemen tegen het genoemde percentage van 9,8% (zie onder 2.12). [naam 1] heeft dus ingestemd met het aanbod van [naam 2] . De rechtbank gaat niet mee in de stelling van Odyssee dat [naam 1] met 9,8% akkoord is gegaan omdat [gedaagde 1] tijdens een telefoongesprek kort daarvóór aan [naam 1] had bevestigd dat het werkelijke interne rendement van Nordic op dat moment 9,8% was. Meerzicht c.s. betwist dat telefoongesprek en Odyssee heeft ter zitting verklaard dat gesprek en de inhoud daarvan niet te kunnen bewijzen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] tegen [naam 1] heeft gezegd dat het interne rendement van Nordic 9,8% bedroeg.
4.4.
Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] of een ander lid van de raad van commissarissen beschikte over andere informatie dan [naam 1] en dus informatie voor hem heeft achtergehouden. In juni 2020 kon het interne rendement van Nordic over heel 2020 immers nog niet bekend zijn. Meerzicht c.s. heeft voorts onbetwist aangevoerd dat [gedaagde 1] het jaarlijkse interne rendement steeds na afloop van het boekjaar berekende aan de hand van de boekwaarde van Nordic en dat de definitieve cijfers over 2019 op 14 juni 2020 nog niet bekend waren. Ook heeft Meerzicht c.s. onbetwist aangevoerd dat [naam 1] kort vóór het aanbod van [naam 2] dezelfde financiële informatie als de raad van commissarissen had ontvangen, zodat [naam 1] – die geen leek is op dit gebied – (in aanloop naar de cessieovereenkomst) zelf had kunnen berekenen of 9,68% overeenkwam met de toen bekende jaarcijfers. Het verwijt dat Odyssee aan de raad van commissarissen maakt, dat geen van de leden aan [naam 1] heeft laten weten dat 9,8% niet het
werkelijkeinterne rendement was, slaagt daarom niet.
Geen bedrog
4.5.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat van een wilsgebrek geen sprake is, zodat ook het beroep op bedrog niet opgaat.
Geen bestuurdersaansprakelijkheid
4.6.
Ook kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als commissarissen onrechtmatig hebben gehandeld, nu hen geen verwijt, laat staan een persoonlijk ernstig verwijt, kan worden gemaakt.
4.7.
De rechtbank heeft al overwogen dat de raad van commissarissen (of een van de leden) Odyssee niet heeft misleid of informatie heeft verzwegen. Daarom kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] bij de totstandkoming van de cessie de belangen van Meerzicht en DVG voorop hebben gesteld ten koste van die van Odyssee. Dat [gedaagde 2] zich op een gegeven moment heeft gemeld als potentiële koper, maakt dit oordeel niet anders. De verwijten aan het adres van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] slagen dan ook niet.
Conclusie: vorderingen worden afgewezen
4.8.
De vorderingen van Odyssee worden afgewezen, omdat niet vastgesteld kan worden dat sprake is van een wilsgebrek of dat de leden van de raad van commissarissen een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Proceskosten
4.9.
Odyssee is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De rechtbank zal daarbij Odyssee niet veroordelen in de werkelijke proceskosten, zoals Meerzicht c.s. vordert. Om daarvoor in aanmerking te komen gelden (strenge) voorwaarden, waar in dit geval niet aan is voldaan. Die criteria zijn dat de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij een vordering niet had mogen instellen gelet op de evidente ongegrondheid daarvan in verband met de betrokken belangen van de wederpartij. Hiervan kan eerst sprake zijn als hij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, dan wel op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarbij toetst de rechtbank terughoudend, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat artikel 6 EVRM mede waarborgt. Weliswaar volgt uit de beoordeling dat de stellingen van Odyssee niet slagen, maar dat maakt nog niet dat sprake is van misbruik of onrechtmatig handelen. De rechtbank zal daarom bij het begroten van de proceskosten het reguliere liquidatietarief toepassen.
4.10.
De proceskosten van Meerzicht c.s. (inclusief nakosten) worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00
4.11.
De daarover gevorderde rente wordt toegewezen zoals opgenomen onder de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Odyssee af,
5.2.
veroordeelt Odyssee in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Odyssee niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt Odyssee in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. R. Hafith, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 2 en 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.Op grond van artikel 10:3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).