In deze zaak vorderen de verkopers van een woning, aangeduid als [eisers], betaling van een contractuele boete van 10% van de koopprijs van € 455.000, omdat de kopers, aangeduid als [gedaagden], de woning niet hebben afgenomen. De rechtbank Amsterdam heeft op 5 juni 2024 geoordeeld dat de tekortkoming aan de kopers kan worden toegerekend, waardoor de boete verschuldigd is. Echter, gezien de omstandigheden, waaronder de oplichting door de hypotheekadviseur van de kopers, heeft de rechtbank besloten de boete te matigen van € 45.500 naar € 25.000.
De procedure begon met een koopovereenkomst op 16 juni 2023, waarbij de kopers de woning niet tijdig konden financieren. Ondanks meerdere verlengingen van het financieringsvoorbehoud, hebben de kopers niet voldaan aan hun verplichtingen, wat leidde tot de ontbinding van de overeenkomst op 19 september 2023. De verkopers hebben conservatoir beslag gelegd op de woning en uiteindelijk de woning aan een andere koper verkocht.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de toerekenbaarheid van de tekortkoming, de verhouding tussen de financiële schade van de verkopers en de hoogte van de boete, en de omstandigheden waaronder de boete is ingeroepen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de boete verschuldigd was, de omstandigheden van de kopers aanleiding gaven tot een beperkte matiging van de boete. De rechtbank heeft de boete vastgesteld op € 25.000, waarbij de wettelijke rente en beslagkosten ook zijn toegewezen aan de verkopers.