In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2024, met zaaknummer AMS 23/780, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, een 56-jarige man uit Polen, heeft sinds 2007 voor verschillende Nederlandse werkgevers gewerkt en heeft zich op 20 maart 2020 ziek gemeld. De aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat eiser per 18 maart 2022 slechts 10,93% arbeidsongeschikt werd geacht, wat onder de wettelijke ondergrens van 35% ligt.
De rechtbank constateert dat eiser niet aanwezig was op de zitting, maar dat zijn gemachtigde wel aanwezig was. Eiser heeft medische stukken overgelegd, waaronder een brief van zijn behandelend internist, waarin hij stelt dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de internist niet gespecialiseerd is in verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat zijn stellingen niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank heeft ook gekeken naar de medische beperkingen die door de verzekeringsarts zijn vastgesteld en concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de mogelijkheid van eiser om de geduide functies uit te voeren, mits rekening wordt gehouden met zijn medische beperkingen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en de beslissing is genomen door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier.