In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, woonachtig in Oegstgeest, ontving op 16 december 2023 een naheffingsaanslag van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, omdat hij op 13 december 2023 zou hebben geparkeerd zonder te betalen. Eiser stelde dat hij zijn auto had stilgezet vanwege een vermoeden van schade, nadat hij mogelijk over een plastic zak had gereden. Hij voerde aan dat dit een geldige reden was om niet te betalen voor parkeren.
Tijdens de zitting op 7 mei 2024 heeft eiser toegelicht dat hij op weg was naar zijn werk in Amsterdam en dat hij zijn auto kort had stilgezet om te controleren op schade. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser niet met opzet zijn auto had stilgezet om te parkeren, dit niet voldoende was om de naheffingsaanslag te vernietigen. De rechtbank stelde vast dat eiser op een plek stond waar betaald moest worden en dat hij op het moment van controle geen parkeerbelasting had betaald.
De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat het stilstaan met een auto in een parkeervak als parkeren wordt aangemerkt. Eiser was niet in staat om te bewijzen dat er geen sprake was van parkeren, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van het griffierecht. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.